‘Oma’s aan de top’, die hit zingen de meisjes van K3 al jaren. De tekstschrijver hield blijkbaar de vinger aan de pols, want oma’s en opa’s liggen almaar beter in de markt. Maar kleinkinderen misschien nóg meer. Patrick Deboosere, demograaf van de VUB, legt uit hoe dat komt.

Grootouders worden steeds belangrijker, dat valt af te leiden uit een recente mededeling van Center Parcs. Center Parcs ontvangt jaarlijks drie miljoen gasten in zestien vakantieparken in België en Nederland, Frankrijk en Duitsland, en is dus goed geplaatst om maatschappelijke verschuivingen in West-Europa vast te stellen. Hun boodschap : sinds 2004 is er een toename van twintig procent van wat ze driegeneratievakanties noemen. Dat is niet niks : in amper drie jaar tijd twintig procent méér grootouders, hun kinderen en kleinkinderen die sámen op vakantie gaan.

Wie denkt dat opa en oma mee mogen als oppas, heeft het mis. Slechts vijf procent geeft “de zorg voor de kinderen delen” als reden voor zo’n vakantie samen. Méér dan de helft doet het om de band tussen de generaties te versterken. En de kleinkinderen – de ondervraagde kinderen zijn minstens twaalf – genieten het meest van de extra aandacht, en van samen met oma en opa nieuwe dingen ontdekken.

Het belang van grootouders blijkt ook uit een recent boek, uitgegeven door Van Halewyck. De Limburgse Kaat Vrancken, schrijfster van reclameteksten en van kinderboeken, bundelde gesprekken met grootouders die in leeftijd variëren van veertig tot zeventig jaar. Ze hebben 1 tot 21 stuks nageslacht. Bij de geïnterviewden zijn nog enkele bomma’s en mémés, maar de meesten laten zich vandaag de dag ‘oma’ noemen. Dames die ook dat te oud vinden klinken, laten zich liever aanspreken in verbloemende termen zoals mammie, manou of mimi. Bij de mannen bespeuren we één enkele bompa in het boek, maar doorgaans houden de heren het op ‘opa’, maar er zit ook een olijke pipo tussen, die de gevolgen van die naamgeving niet of verkeerd had ingeschat. Je zult, als waardig ouder wordend heerschap, maar op die manier worden nageroepen in de supermarkt.

Sommige grootouders zijn nog actief op de arbeidsmarkt, anderen genieten een pensioen. Het zijn getrouwde, gescheiden of verweduwde grootouders, maar er zijn ook nieuw samengestelde grootouderparen. Kortom : ze zijn er in alle maten en gewichten, maar ze stáán er. Oma’s met een nieuw levensdoel, opa’s die plots luiers kunnen verversen. Grootouders die het pasgeboren wicht uit de armen van de kersverse moeder rukken om het aan de boezem te drukken, anderen die rustig toekijken van op de zijlijn.

“Zoals de gemiddelde Belg niet bestaat, bestaat ook de gemiddelde grootouder niet.” Wijze woorden van Patrick Deboosere, demograaf van de VUB. Hij en zijn vakgenoten bestuderen hoe de bevolking evolueert.

“Drie factoren maken dat grootouders in deze tijd een heel andere rol spelen dan vroeger”, zegt hij. “Eerst en vooral is er de toenemende levensverwachting. Dat is veruit het belangrijkste wat we de afgelopen honderd jaar op demografisch vlak hebben meegemaakt. In 1900 werd men gemiddeld 47 jaar oud. In 1950 hadden mannen een levensverwachting van 65. Wie dit jaar geboren wordt, heeft in Vlaanderen als man bijna 77 aan levensverwachting, als vrouw bijna 83. Per jaar komt er een drietal maanden bij. Neem als vuistregel : per jaar één seizoen erbij.”

De vraag is : hoe lang blijft dat duren ? En : waar gaat dat heen ?

Patrick Deboosere : Geen mens die dat weet. In Japan, waar mensen het oudst worden, ligt de levensverwachting bij vrouwen op 88 jaar. In Vlaanderen hebben we dus nog wat te goed. Om die vijf jaar achterstand bij te benen, hebben we volgens die vuistregel een twintigtal jaar nodig. Maar wat daarna ? Worden ze in Japan nog ouder ? Is het in Japan afgelopen ? Wie zal het zeggen ? We stellen wel vast, dat de gezonde levensverwachting bij vrouwen afbuigt. Vrouwen worden wél ouder, maar zeer waarschijnlijk lijden ze dan aan één of meerdere kwalen.

Toen de levensverwachting vóór de Tweede Wereldoorlog steeg, was dat vooral te wijten aan de vermindering van zuigelingen- en kindersterfte. Daardoor verhoogde de gemiddelde levensduur. Maar als die nu stijgt, is dat werkelijk een verlenging van het leven. De laatste vijftig jaar is er een toename van een jaar of twaalf in levensverwachting. Sinds 1980, of in één generatie, steeg de levensverwachting met zes jaar. Zes jaar langer leven, is niet per se positief, want je zou ook langer ziek of afhankelijk kunnen zijn. Maar dat is niet het geval. We worden ouder én blijven langer gezond, pure winst. De toename van levensverwachting houdt ook in dat er steeds meer intacte paren zijn tot op hoge leeftijd.

Pardon ? Intacte paren ?

Zo noemt de demografie mensen van wie de echtgenoot of echtgenote nog in leven is. Omdat er steeds minder getrouwd én meer gescheiden wordt, neemt het aantal gehuwden af. Maar in de oudste groepen van de bevolking neemt het percentage gehuwden jaar na jaar toe. Dat maakt een groot verschil in de relatie met kinderen en kleinkinderen. Oudere koppels zijn veel langer zelfstandig dan oudere alleenstaanden. Ze kunnen langer zelfstandig wonen, want ze hebben steun aan elkaar. Ook als een van beiden op de sukkel raakt, kunnen ze nog samen verder. Psychologisch is een intact grootouderpaar ook totaal anders dan van een verweduwde of alleenstaande grootouder.

Een tweede element waardoor het grootouderschap veranderde, is dat men het kinderen krijgen steeds langer uitstelt. De leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind kregen, was in de jaren zestig lager dan ooit. Voordien lag die leeftijd hoger, en sinds de jaren zeventig blijft die stijgen. In 1970 was de gemiddelde leeftijd van een vrouw 24 bij de geboorte van haar eerste kind, nu zitten we aan 28. Ook daarin spelen een heleboel factoren een rol. Bijvoorbeeld de verlengde studieduur van iedereen, en die van meisjes in het bijzonder. Jongeren verlaten almaar later het ouderlijke huis, en de relaties tussen de geslachten en tussen de generaties is sterk geëvolueerd de laatste decennia. Je hoeft bij wijze van spreken niet meer getrouwd te zijn om thuis met je lief te mogen slapen

Omdat je kinderen hun kinderen uitstellen, word je op latere leeftijd grootouder.

Dat betekent inderdaad dat de generaties verder uit elkaar liggen en dat er een groter leeftijdsverschil tussen bestaat. Vroeger werden vrouwen grootmoeder met 45, nu als ze bijna zestig zijn. Ze zijn dan wel ouder als ze oma worden, maar omdat de levenverwachting toeneemt, blíjven ze dat ook veel langer. De kans vergroot dat ze zelfs de daaropvolgende generatiewissel nog beleven, want er komen meer viergeslachten.

Maar er is niet alleen het uitstel van moederschap, er is ook afstel : men krijgt minder kinderen. En hun aantal blijft dalen. In België zitten we nog altijd onder het vervangingsaantal. Dat noemt de demografie ‘ontgroening’ : de bevolkingspiramide is een boom geworden, een boom met een brede kruin en een smaller toelopende stam. En zo wordt de situatie omgekeerd. Vroeger hadden grootouders véél kleinkinderen. Voor België hebben we geen exacte cijfers, maar er is geen enkele reden waarom het hier anders zou zijn dan bijvoorbeeld in Nederland, waar het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut) een studie maakte naar het aantal kleinkinderen dat zeventigjarigen hebben. In 1955 waren dat gemiddeld tien kleinkinderen, in 1995 nog vijf.

Mensen leven langer, ze worden pas later grootouder, én van minder kleinkinderen dan vroeger. Maar volstaan die drie factoren om de veranderde relatie tussen grootouders en kleinkinderen te verklaren ?

Nee. Ik praat uitsluitend over demografische gegevens, niet eens over de maatschappelijke verschuivingen. Want tegelijk met die toenemende levenverwachting sinds 1980, was er ook een opvallende daling van de pensioenleeftijd. De reële pensioenleeftijd is gemiddeld gedaald van 65 tot 60 bij mannen, van 60 naar 56 bij vrouwen. Tel dat eens op : sinds 1980 leven we zes jaar langer én we werken vijf jaar minder. Dat is elf jaar vrije tijd gewonnen, in één generatie.

Het valt op dat de grootouders in het boek van Kaat Vrancken zo fit en kwiek zijn. Eén oma graaft bij zonsopgang gezwind greppels op het strand. Opa’s ravotten met de kleinkinderen. Mensen van middelbare leeftijd gaan mee op de glijbaan en de schommel, of ze springen mee op de trampoline.

Deze generatie grootouders is tot op hoge leeftijd erg actief. Mensen zijn niet meer oud als ze met pensioen gaan. Ze zijn gezond, en ze hebben nog geen zorgen nodig. Integendeel, vaak moeten ze zelf nog voor hún eigen hulpbehoevende ouders zorgen.

Ofwel werken die vitale grootouders buitenshuis, ofwel zorgen ze voor hun eigen ouders, of zijn ze volop bezig zichzelf te ontplooien of de wereld te ontdekken. Het lijkt logischer dat ze minder beschikbaar zijn dan de vorige generaties grootouders.

Laten we zeggen dat grootouders van nu zeer aanwezig zijn, maar dan vooral in de tweede lijn. Ze draaien niet meer op voor de dagelijkse opvang. Jonge gezinnen brengen de kinderen veeleer naar een onthaalmoeder of een crèche. Grootouders hebben geen permanente verantwoordelijkheid, ze zijn nu een soort van back-up. Ze staan in reserve voor noodsituaties : als een kind ziek is, als de gewone opvang gesloten is, woensdagmiddagen. Als de jonge ouders er eens samen tussenuit willen, brengen ze de kinderen een weekend of een weekje naar oma en opa. De leuke dingen, ja, en waarom ook niet ? Eén voordeel is dat kinderen hun ouders, plus hun grootouders, veel langer kennen dan vroeger. En op een aangename manier. Niet als ziekelijke, oude mensen maar als actieve grootouders.

Volgens het ‘Jaarrapport 2005’ van Kind & Gezin verblijft 34,5 procent van alle kinderen tussen nul en drie jaar overdag toch in de informele opvang. Dat zijn doorgaans de grootouders, vooral de grootmoeders.

Er is een groot structureel tekort aan crèches. Er zijn zulke ellenlange wachtlijsten, dat je bij wijze van spreken al vóór je zwanger bent op een wachtlijst moet staan, wil je in aanmerking komen. Ondanks het feit dat officiële kinderopvang fiscaal aftrekbaar is, blijft het een dure aangelegenheid. Die twee zaken leiden ertoe dat jonge ouders heel blij zijn als grootouders bereid zijn om in te springen.

U zei dat de situatie omgekeerd raakt. Er is sprake van vergrijzing en van ontgroening. Straks eindigen we er nog mee dat er meer opa’s en oma’s zijn dan kleinkinderen.

Lach niet ! Het is niet meer uitzonderlijk dat een kind geen vier grootouders heeft, maar méér. Stel dat de ouders scheiden en daarna een nieuwe partner krijgen. Dan heeft het kind eerst en vooral de biologische grootouders. Eventuele stiefouders brengen hun eigen ouders mee. De ouders van een stiefvader, de ouders van een stiefmoeder… Hoeveel grootouders zijn dat al ? Acht ?

Conclusie ? Volgens de oude wet van vraag en aanbod zijn grootouders misschien belangrijk, maar kleinkinderen misschien wel des te meer, als schaars geworden goed.

Grootouders, Kaat Vrancken, Uitgeverij Van Halewyck, 176 p., 16 euro, ISBN 978 90 5617 774 4.

Door Griet Schrauwen I Illustratie Inge Bogaerts – Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content