Piet Swimberghe

In het museum Sterckshof loopt een tentoonstelling over Belgisch zilver uit de belle époque, een tot nog toe verwaarloosde periode in de geschiedenis van onze nationale luxe-industrie.

Veel tentoonstellingen en boeken over zilver laten het gros van de verzamelaars in de kou: ze beperken zich tot eeuwenoud edelsmeedwerk en vergeten de rijke productie uit de tweede helft van vorige eeuw. Toch heeft een ruim publiek daar belangstelling voor. Het meeste zilverwerk dat opduikt in de antiekhandel, op vlooienmarkten of bij grootmoeders serviesgoed is immers gemaakt tussen 1860 en 1914: de belle époque. Van deze periode kregen tot hiertoe enkel Philippe Wolfers en Henry van de Velde, de tenoren van de art-nouveaubeweging, grote aandacht van tentoonstellingsmakers. De belangstelling voor de schat aan kerkzilver en de huisraad in neostijlen is niet groot omdat vorsers dit zilvergoed als minderwaardig beschouwden. Het heeft ook met intellectuele luiheid te maken: zilverwerk uit het ancien régime bestuderen is gemakkelijker, want je beschikt over degelijke vakliteratuur.

Negentiende-eeuws zilver wordt pas sinds enkele jaren grondig bestudeerd. Dat is een hele klus, want in 1868 werd het keursysteem volkomen gewijzigd. De handel werd geliberaliseerd: zilver diende niet langer officieel te worden gekeurd. Voordien werd elk stuk voorzien van een meesterteken, een stadsteken en een jaarletter of -cijfer; dat maakt toeschrijven en dateren eenvoudiger. Zilver uit de belle époque thuiswijzen wordt extra bemoeilijkt doordat sommige winkeliers een eigen meestermerk aanbrachten op zilver van andere firma’s: ze suggereerden zo dat ze het zelf hadden vervaardigd. Dus moeten vorsers voor de studie van de belle époque ook een beroep doen op facturen, modelboeken en originele etuis om te peilen naar de oorsprong. Bijgevolg wordt de catalogus die hoort bij deze tentoonstelling een belangrijk naslagwerk vol praktische en nooit eerder gepubliceerde informatie.

Waarom is er zoveel zilver uit de belle époque? De reden ligt voor de hand: door de industriële revolutie groeide de middenklasse enorm aan. Rond 1850 ruilde de burgerij haar eetgerei van faience en tin in voor porselein en zilver, edele materialen die vroeger enkel op de tafel van de edelman verschenen. Bijgevolg groeide het aantal zilverateliers aan. In de hoofdstad legden ze zich toe op eetgerei. De kleinere werkhuizen uit de provincie, zoals Bourdon in Gent, Dehin in Luik, Philippen in Hasselt en Van Ryswyck in Antwerpen maakten meer zilverwerk voor de eredienst. Deze opsplitsing van de productie was volkomen nieuw. De meeste bedrijven waren in Brussel gevestigd. Naast de bekendste firma’s, Wolfers en Delheid, leverden ook kleine ateliers puik werk. Door de sterke industrialisatie eind vorige eeuw maakten de kleine werkhuizen minder burgerlijk zilver; ze beperkten zich tot eenvoudige bestekken en bestelden rijker versierd zilverwerk bij Wolfers, Delheid, Bousin (Brussel), De Bist (Mechelen), Van Hooff (Mechelen) en Lemaire & de Vernisy (Brussel).

België importeerde en exporteerde zilver. De invoer kwam vooral uit Frankrijk en Duitsland. De firma Wolfers was de belangrijkste uitvoerder. Vooral het art-nouveauzilver van ontwerper Philippe Wolfers werd in het buitenland geapprecieerd. Maar tentoonstellingsmaker Wim Nys wijst erop dat Philippe Wolfers en Henry van de Velde lang niet onze enige art-nouveau-ontwerpers waren. Van hun tijdgenoten, de Gentenaar Julius De Praetere en de Brusselaar Antoine Pompe, zijn ook art-nouveau-ontwerpen bekend.

Het meeste zilverwerk op de tentoonstelling is uitgevoerd in een neostijl, geïnspireerd op de Franse hofstijlen van de achttiende eeuw. Voor tafelgerei kende vooral de neorococo succes. De neogotiek was bij uitstek de stijl van het kerkelijk zilver. Met de opkomst van het japonisme, eind vorige eeuw, net voor de bloei van de art nouveau, ondergingen de Belgische zilversmeden exotische invloeden uit het oosten. Dit exotisme verdween aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog samen met de art nouveau van het toneel. Terwijl de traditionele neostijlen tot op vandaag alle moderne trends hebben overleefd, want zilverbestekken in rococostijl worden nog steeds te koop aangeboden.

De tentoonstelling “Van belle époque tot art nouveau, Belgisch zilver 1868-1914” loopt van 15 september tot 13 december in het Provinciaal Museum Sterckshof, Hooftvunderlei 160, 2100 Deurne. Alle dagen open van 10 tot 17.30 u., gesloten op maandag. Info: Tel. (03) 360.52.50. Website: http://provant.be/sterckshof.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content