Reacties : jp.mulders@skynet.be

Dat ik wel durf eigenlijk, zoveel over mezelf prijs te geven in die stukjes. Deze reactie krijg ik wel vaker van lezers. Ze verwondert mij altijd een beetje. Wat is daar nu gedurfd aan, vraag ik me af. Wat anders verklap ik dan kleine, onschuldige, zeer alledaagse geheimen ? Dat ik een kat heb die naar de naam Theo luistert ? Dat ik een huis bewoon dat mij drie maten te groot is en waarvan de kamers mij ’s nachts toch nog durven insluiten als de hoeken van een verstikkend labyrint ? Dat ik al eens bemind heb, hevig bemind zelfs en daarna even onontkoombaar als trefzeker op mijn bek ben gegaan ? Dat ik een vader heb gehad die helaas voor mij te vroeg is gestorven, waardoor ik hem nog bijna elke dag mis ? Dat ik soms hoge toppen van geluk scheer en andere keren twijfelend door schemerige poelen dwaal, waar gifslangen gretig in mijn kuiten bijten ? Dat ik, kortom, geen goedgeoliede machine ben, maar al eens iets voél ?

Vooral dat laatste blijkt een knelpunt te zijn, bijzonderlijk als je een mannetje bent. Mannetjes horen – zo luidt het cliché en zo is het nog steeds, alle mythes van de Nieuwe Man ten spijt – onder hun auto te liggen, sportwedstrijden te frequenteren, hun tanden als kroontjeswipper te gebruiken en onder het zwelgen van sloten bier vettige moppen over vrouwen uit te stoten. Tonen dat ze bij dat alles ook nog iets voelen, is echter uit den boze. Grimmige wezens moeten het zijn, die de kaken stijf op elkaar klemmen en voorwaarts marcheren, desnoods achter een leider met een foute vlag.

Bang blank Vlaanderen, denk ik dan, dit Vlaanderen waarin “hoe gaat het ?” de holste aller vragen is. Dit Vlaanderen waarin je niemand, vooral niemand mag vertrouwen. Waarin je moet veinzen dat het goed met je gaat, zelfs al klauw je ’s nachts je nagels stuk op het behang. Waarin je de spiedende blikken van de buren moet vrezen, bang dat ze zullen zien dat je geen geld hebt voor nieuwe tuinmeubelen. Dit Vlaanderen waarin je koppig de schijn op moet houden, desnoods net zolang tot je in arren moede de wankele zoldertrap oploopt en jezelf – het is al vaker vertoond – een strop om de hals legt. Dat bange, klamme Vlaanderen ken ik. Ik ken het uit de boeken van Claus en Mortier, waarin geen kast kan opengaan zonder dat er samen met de keldergeur een muf geheim uit lekt. Ik dacht dat we het al geruime tijd achter ons hadden gelaten, maar blijkbaar leeft het nog. Anders zou je geen “durver” genoemd worden omdat je simpelweg durft schrijven wat je heeft geraakt.

Nu moet ik toegeven dat ik in het echte leven ook gereserveerd kan zijn en spaarzaam met gevoelens. Zoals de meeste mannen vind ik Bert Anciaux maar een deplorabele huilebalk. Mij zagen slechts weinigen janken of al te uitbundig doen. Maar in geschriften weiger ik mij in te houden. Als die tien afgestompte vingertoppen van mij over het toetsenbord dwalen, moet ik meer dan eens, alle verhoudingen in acht genomen, aan de woorden van Hanif Kureishi denken : “Alle schrijven is autobiografisch, wat kan het anders zijn ? Je kunt niet in het hoofd van iemand anders kruipen om zijn ervaringen op te schrijven. Schrijven is soms een gevaarlijke bezigheid. Het is de taak van de schrijver om soms onverantwoorde risico’s te nemen, ook al krijg je daardoor ruzie met je ex-vrouw en gaat je moeder je haten. Een schrijver mag nooit overgaan tot zelfcensuur. Hij moet zeggen wat niet gezegd mag worden.”

Die taak wil ik ter harte nemen, ook al ben ik dan een zoveel kleiner schrijvelaar dan deze vader van De boeddha van de buitenwijk. Het recht op vrije meningsuiting, dat mij als geen ander dierbaar is, strekt zich in mijn ogen niet alleen tot gedachten en meningen uit, maar ook tot het durven zeggen van wat blijkbaar niet gevoeld mag worden. Of dat nu de ontwrichtende werking van liefdesverdriet betreft, de milde wanhoop die het liedje Making plans for Nigel nog steeds in me oproept als de radio het om kwart voor negen in de file op me loslaat, of het sluimerende heimwee dat straks weer zal ontwaken als ik de tuinhandschoenen opneem en de grasmaaier stoer uit zijn winterslaap sleur. Voor het eerst deze lente zal ik weer versgemaaid gras ruiken, een van mijn lievelingsgeuren. De gevoelens en impressies die hij oproept, zijn voor mij bedwelmender dan de neus van een exquise Pomerol. Als ik de machine in haar één zet, daal ik voor de zoveelste keer af in een wijnkelder vol subliem en schimmelig gevoel, dat mij liever is dan al mijn andere schamele aardse bezittingen samen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content