Ze is 27 en en krijgt massa’s pagina’s in de belangrijkste bladen, en haar kleren vliegen de rekken uit. Haar agenda zegt: naar Parijs, naar New York, naar Londen. Maar nog meer: telefoneren, fabrikanten opzoeken, stoffen uitkiezen, fittings doen. Haar favoriete vluchtplaats is het pannenkoekenhuis op een paar honderd meter van haar bureau, want ze houdt van zoet, en van dagdromen.

Normaal hadden we het vraaggesprek in haar uitverkoren tearoom gehouden, maar vandaag is de zaak dicht. Dus trekken we naar een soortgelijk etablissement, hoewel Veronique Branquinho(portret hiernaast) niet echt honger heeft (maar ik wel). In haar atelier in de Antwerpse binnenstad wordt getimmerd en geschilderd; een bureau in verbouwing een namiddag lang ruilen voor een megapatisserie is nog niet zo’n slecht idee. De op kruistocht zijnde toeristen en de kermismuziek nemen we er maar bij. Ze bestelt een kruidenthee en gaat ongemakkelijk verzitten als ik mijn taperecorder op tafel leg, tussen de geplastificeerde menu’s en de placemats in roze gordijnstof. Dus wil ik weten (beter te vroeg dan te laat) welke vraag ze na zoveel interviews echt niet meer wil horen. “Ik vind het vervelend als men mij op de man af vraagt mijn werk te omschrijven”, antwoordt ze spontaan, een beetje verontschuldigend. “Ik ben daar echt niet goed in. Ik heb geen pasklare slagzinnen om een collectie te bestempelen. Meestal doet men dan zelf een poging, maar daar ben ik het dan ook nooit mee eens!” Ze lacht, want ze vindt het zelf een beetje absurd. Over haar laatst getoonde collectie (zie ook het Juryrapport op pag. 51) voor deze winter, schrijft en spreekt de (inter)nationale pers wel unisono: volwassen, een stap vooruit, Branquinho overtreft zichzelf.

“Ik weet het”, zegt ze. “Maar zelf heb ik dat niet zo ervaren. Voor mij is deze collectie nog steeds even persoonlijk als de vijf vorige. Men beweert dat ik deze keer goth en alles wat dark is, achtergelaten heb. Maar ik heb me nooit met die dingen beziggehouden, toch niet in de mate die men mij vaak toedicht. Misschien vindt men mij nu volwassener omdat ik de klassieke kant wat meer naar voren heb geschoven, hoewel er altijd klassieke stukken in mijn collecties zaten. Veel zelfs. Maar deze keer heb ik mijn voorliefde voor dat zeer klassieke en tijdloze echt ten volle geuit, terwijl dat in mijn vorige collecties wat minder was. Nu voelde ik aan dat ik mijn kleren op die manier moest tonen, en niet anders. En de reacties waren erg positief, en daar ben ik heel blij om. Ironisch genoeg, was het eerste telefoontje dat de ochtend na de show binnenkwam er eentje van een winkel die de inkoopafspraak wou annuleren. Ze hadden het defilé gezien en ze konden er echt niet inkomen. Te bourgeois, zegden ze. Maar het is bij die ene telefoon gebleven. De overige klanten hebben over het algemeen meer dan anders gekocht, en er zijn ook veel nieuwe verkoopadressen bijgekomen.”

Ze begrijpt echt niet dat het woord ‘bourgeois’ opduikt. “Het is een bewuste keuze geweest om net met pied-de-poule en herring-bone te werken, omdat ik het mooie materialen vind. Ze staan misschien wel als typisch bourgeois bekend, maar ik vind ze tijdloos. Ze worden vaak gebruikt voor oubollige ontwerpen, en dat vond ik jammer. Ik wou aantonen dat dergelijke stoffen ook heel modern kunnen zijn. Trouwens: een vrouw in iets tijdloos neemt een extremer standpunt in dan in het zoveelste zogenaamd shocking ensemble, zeker de dag van vandaag. Zo zie ik dat toch.”

In tegenstelling tot andere jonge ontwerpers houdt ze haar beeld vrij van gimmicks, wat erg op prijs gesteld wordt door modewinkels en -medialieden. Bij Branquinho geen toeters en bellen, en geen vervreemdende stylingtrucs.

“Bij alles wat ik teken, vraag ik me af of iemand het kan aantrekken. Het is mijn bedoeling om mooie kleren te maken die vrouwen graag willen dragen. Show verkopen, provoceren: het is niet aan mij besteed. Gelukkig wordt dat begrepen, hoewel ik om de zoveel tijd een of ander etiket opgeprikt krijg. Bij mijn eerste defilé had ik lange capes en grote kappen, en de pers sprak over gotiek en horrorfilms, terwijl ik net iets heel romantisch mee wou uitdrukken. Een vrouw die de nacht induikt, haar gezicht verborgen, op zoek naar iemand… In mijn voorlaatste collectie zag men dan weer de jaren tachtig doorschemeren. Ik ben de laatste om te ontkennen dat de jaren tachtig mij getekend hebben; ik ben tenslotte in die periode opgegroeid. Voor die collectie heb ik teruggegrepen naar mijn eigen tienerjaren, omdat ik het verhaal wou neerzetten van een meisje dat de overgang naar het vrouwzijn doormaakt. Het eerste bal, het eerste lief, popmuziek waaraan herinneringen kleven, dat soort dingen. Het ging mij dus niet om een promotie van eighties-looks. Eigenlijk vond ik de jaren tachtig net heel lelijk. Bekijk nu een modeblad uit die tijd, en het enige wat je ziet zijn van die zogenaamde sexy powervrouwen. En epauletten en fijne ceintuurtjes en te korte broeken met sokjes. Toch iets anders dan wat ik doe, niet?”

Veronique Branquinho gelooft niet in de comeback van de jaren tachtig. “De mensen op straat hebben daar volgens mij geen zin in. Het is anders voor de magazines. Na al dat conceptuele en het minimalisme, kunnen ze onder dat mom weer gaan stylen tegen de sterren op.” Lachend: “Neen, ik voel me absoluut niet verantwoordelijk voor de zogenaamde terugkeer van de eighties.”

Toen ze twaalf was, playbackte ze nummers van Madonna, haar favoriete popster, op haar kamer met een bende vriendinnen. Verder wou ze toen ballerina worden (“heel meisjesachtig, niet?”). Ze heeft zelfs een auditie voor het Koninklijk Ballet van Vlaanderen meegemaakt, maar ze bleek niet uit het juiste buigzame hout gesneden.

Ze trok met tegenzin naar de middelbare school; het liefst tekende en knutselde ze, tijdens avondlessen, maar ook thuis in Vilvoorde.

“Ik herinner me nog dat ik platenhoezen van Frankie Goes To Hollywood natekende, of foto’s van reclames. Er staat me nog een prent bij van een Latina met een roos tussen haar tanden. Iets uit een jeansadvertentie.”

Ze wou vooral naar een kunstacademie, weg, weg van de rompslomp en het saaie college. “Ik wou er altijd uit. Vrijheid. Op kamp met de jeugdbeweging, ’s nachts gaan stappen, op studentenkamers wonen. Ik ben nog steeds even rusteloos. Ik kan niet gaan zitten en tevreden zijn. Ik wil meer, en anders. Ik denk: ik ben hier iets aan het missen, ook als ik goed besef dat wat ik heb, meer dan genoeg is. Ik vind niets zo zalig als een boek over het leven van iemand anders te lezen. Dan droom ik weg, maar in mijn hoofd is het heel echt. Ergens wil ik dan ook zo’n leven voor mezelf. Ik zoek, nog steeds in mijn hoofd, vaak naar drama, naar excessen. Ik wil weten wat sommige mensen zover drijft. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om in het dagdagelijkse leven de rol van een Madame Bovary te spelen, maar ik wil haar wel begrijpen.”

Op haar zestiende ging Veronique Branquinho richting kunstschool, eindelijk. “Op het college mochten we niet eens tegen een muur leunen, en op de kunstschool lag iedereen op de grond, mocht men roken op de speelplaats en de leraars met de voornaam aanspreken. Er was zelfs een bierautomaat. Ik was toen vrij timide en teruggetrokken. Ik heb er vooral geobserveerd. Ik kon er in het begin niet bij dat mensen zo zichzelf konden zijn. Nu ik er op terugkijk, was ik vooral op zoek naar mezelf. Ik las de biografieën van Andy Warhol, luisterde naar The Velvet Underground en Jacques Brel, ging kijken naar films als Blue Velvet. Allemaal duistere kantjes, maar dat vond ik toen erg belangrijk. Op de modeacademie ging mijn tweedejaarscollectie over Markies de Sade. Weer dat excessieve.”

Met haar vroegere idolen dweept ze nu niet meer (hoewel ze de carrière van Madonna op de voet blijft volgen), maar haar hang naar spanning is ze niet kwijtgeraakt. “Als ik aan het tekenen ben, voer ik altijd weer een innerlijke strijd”, legt ze uit. “Enerzijds is er het puur esthetische, anderzijds iets wat zodanig ver gaat, dat het niet door de beugel kan. Misschien vind je dat het aan de kleren niet eens te merken is, maar voor mij zit het er wel in, die aantrekking van twee tegengestelde polen. Het feit dat ieder mens complex is en vol tegenstellingen zit, dat wil ik weergeven. Met mijn werk tracht ik de dualiteit in gevoelens te verhalen, de soms onzichtbare contrasten die in elke vrouw zitten. Deugdzaam en zuiver, en ook grenzeloos en duister. Ik probeer dat wel genuanceerd te brengen, niet te eendimensionaal, want anders wordt het plat. Ik werk veeleer subtiel, hoewel ik het een beetje pretentieus vind om dat over mezelf te zeggen. Maar het blijft zoeken naar een balans. Daarom houd ik me zo intens bezig met het zoeken naar de geschikte modellen voor mijn shows. Ze moeten vooral de juiste attitude hebben, want dat is wat overslaat naar het publiek. Veel meer dan de kleren zelf. Een vrouw die wat afstand creëert, is in mijn ogen aantrekkelijker dan een die zich meteen geeft. Mysterie is verleidelijk.”

Haar wereld van ijle David Hamilton-meisjes, ondoorgrondelijke Laura Palmers, Carrie-achtige boekenwurmen en Victoriaanse gouvernantes staat diametraal tegenover het universum bevolkt door bikini- babes en glitter- dolls, wat haar niet stoort.

“Ik neem helemaal geen aanstoot aan de stoeipoezen in het modebeeld. Ze vervelen me alleen. Kwaad kan ik er niet om worden. Blijkbaar zijn er genoeg vrouwen die zich daarmee identificeren, dus wie ben ik om hen de les te spellen? Ik kan me goed voorstellen dat sommigen mijn kleren onglamoureus vinden. Geen probleem.”

Het is snel gegaan voor Veronique Branquinho. Nauwelijks drie jaar geleden debuteerde ze op het modetoneel; sindsdien heeft ze er zes eigen succesvolle collecties opzitten, twee seizoenen samen met Raf Simons voor Ruffo Research ontworpen, de prestigieuze VH1 Fashion Award voor beste nieuwkomer in New York mogen afhalen en deelgenomen aan allerhande expo’s, waaronder de Biennale Della Moda in Florence. Op 14 september a.s., tijdens het Antwerpse mode-evenement Vitrine , krijgt ze de Moët & Chandon Fashion Award 2000 uitgereikt, een prijs die door het champagnemerk in samenwerking met Flanders Fashion Institute in het leven werd gereoepen om een jonge Belgische belofte te ondersteunen.

Begin deze zomer publiceerde de Amerikaanse editie van Vogue een groepsportret van de belangrijkste en meest toonaangevende jonge ontwerpers, een overzicht van de Nieuwe Lichting, de smaakmakers van vandaag en vooral morgen. Onder meer Nicolas Ghesquière (Balenciaga), Miguel Adrover, Junya Watanabe, Josephus Thimister, Viktor & Rolf, Hussein Chalayan, Hedi Slimane (ex- YSL, nu Dior Hommes) en uit België A.F. Vandevorst en Olivier Theyskens. En ook Veronique Branquinho.

“In het voorjaar liep een fax binnen van Vogue met de vraag of ik wou meedoen”, vertelt ze. “Ik dacht nog: dat lukt nooit, zoveel drukbezette mensen op hetzelfde tijdstip samenbrengen. Maar kijk, we stonden er allemaal, daar in New York, ergens begin mei. Hotel, vlucht, alles betaald door Vogue. De avond voor de shooting stond een etentje bij Anna Wintour (de nu al halflegendarische hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue, nvdr) op de agenda, en ik was vooral daarvoor bang. Ik zag het al voor me: een grote ronde tafel, alleen maar ontwerpers, met Wintour aan het hoofd. Het viel uiteindelijk wel mee, want elke ontwerper kreeg een aparte tafel toegewezen, waaraan gasten uit andere milieus aanschoven. Aan mijn tafel zaten onder anderen Matthew Barney en Elizabeth Peyton, twee kunstenaars van wie ik het werk erg waardeer. Dat was natuurlijk geweldig. Veel details kan ik me niet meer voor de geest halen, zo nerveus was ik. Maar ik was niet de enige. Eenmaal we aan de praat raakten, hadden alle designers het erover hoe ongemakkelijk ze zich voelden. Dat was wel tof: we kenden elkaar van fotootjes in de boekjes, maar in werkelijkheid was iedereen een beetje verlegen. De groepsfoto zelf was een vreemde ervaring. ’s Ochtends werden we door twee zwarte limousines opgehaald, één auto voor zeven ontwerpers. Iemand merkte nog op dat de modewereld er anders zou uitzien, mocht een van die wagens crashen! Toen we in de fotostudio van Steven Meisel aangekomen waren, ging alles heel snel. We werden verzameld in een kale kamer; we dachten nog dat het de cateringruimte was. Toen verscheen Meisel, hij mat de lichtsterkte op, klikte een paar keer en het was afgelopen. Geen enscenering, geen proefopnames, geen gedoe.”

Hoewel zowat alle fashion watchers de stunt van Vogue als een definitief modemoment beschouwen, ziet Branquinho het niet helemaal zo. “Natuurlijk is het erg flatterend als je gevraagd wordt”, zegt ze. “Maar ik vond het vooral ontluisterend, in de zin dat de pers de jonge ontwerpers ophemelt, terwijl die designers zelf er helemaal niet bij stilstaan.”

De titel ‘Nieuwe Lichting’ doet haar fronsen. “Het is een relatief begrip. Ik bedoel maar: ik zat nog op school toen ik de collecties van Chalayan en Watanabe al bewonderde. Wat mij betreft, verdienen die mensen hun pluimen al veel langer.” En in tegenstelling tot wat buitenstaanders misschien hopen, worden er op dergelijke ontmoetingen geen monsterpacten gesmeed.

“Een aantal van ons zijn naar het museum getrokken. We hebben wat gebabbeld over de zakelijke kant. Zo’n dingen. Ik kan je geen roddels vertellen, want die waren er niet.”

Nu ze er zelf middenin zit, bekijkt ze de modewereld anders. “Vroeger, toen ik nog op de modeacademie zat, wou ik alles weten. Ik las elk stijlblad van voor tot achter. Nu ben ik een beetje afgekickt. Ik heb er geen behoefte meer aan om alles over een of andere ontwerper te lezen. Je wordt ook milder in het beoordelen van het werk van anderen, omdat je weet dat het nooit van een leien dakje loopt. Vroeger, als tiener, dacht ik zwart-wit: iets was ofwel goed ofwel slecht. Nu zeg ik: het is mijn stijl niet, maar het is goed gebracht. Kritiek om de kritiek, daaraan doe ik niet mee.”

Haar werk neemt het allergrootste deel van haar tijd in beslag, wat soms frustrerend is. Ze zou, zo zegt ze, meer naar de film willen gaan, of video-avonden organiseren, of gewoonweg op vakantie vertrekken. Maar klagen doet ze niet, integendeel; daarvoor is ze te bescheiden en vooral te gelukkig met wat ze al bereikt heeft.

“Ik kijk terug in de tijd, en ik vraag me af hoe het allemaal zo gekomen is. Hup, eerste collectie, hup, eerste defilé… Het gebeurde, als vanzelf. Nu ja, bij wijze van spreken.”

Ze heeft evenwel geen geheime formule. “Ik denk dat de collecties juist moeten zijn, maar er spelen ook andere factoren mee. Het feit dat ik in België werk, maakt het misschien iets makkelijker. De fabrikanten zijn zonder probleem te bereiken, de lonen zijn niet overdreven hoog. Ik heb ook een fantastisch team dat mij ondersteunt en het ideale klankbord is. De manier waarop je mode benadert, is ook belangrijk. Mode is business, laten we daar geen doekjes om winden. Ik beschouw het dus niet als een compromis als ik aan de verkoopbaarheid van mijn kleren denk. Alleen met een goede verkoop kan ik mijn volgende collectie maken. Dat is de realiteit. Het zakelijke aspect vind ik trouwens steeds boeiender, tot mijn eigen verwondering. Het contact met de klanten, het afwegen van boekhoudkundige beslissingen, het bestuderen van investeringen… Uiteindelijk kan ik er mijn ogen niet voor sluiten, want ik ben… Hoe heet het ook alweer? Gedelegeerd bestuurder van mijn bedrijf. Al het papierwerk heeft mijn inzage nodig. En ik weet graag wat ik onderteken.”

Veronique Branquinho overziet alles wat onder haar naam gebeurt, want juíst is beter dan halfslachtig. Ze gaat mee op zoek naar locaties voor haar defilés, boekt zelf haar modellen en bespreekt tot in detail welke kleurfilter er over de spots voor haar shows geschoven wordt. Ze heeft zeven mensen in dienst, maar aan een creatieve assistent(e) heeft ze geen behoefte.

“Ontwerpen doe ik alleen. Ik kan dat me ook moeilijk anders voorstellen. Ik zou het vreemd vinden, mocht iemand anders in mijn plaats de collecties samenstellen. Ik heb het meegemaakt, in de korte tijd dat ik stage heb gelopen bij Miu Miu. Daar werkten we met zes mensen aan de collectie. Iemand tekende de broeken, een andere de jassen. Plezierig was dat niet.”

Aan uitbreiding van haar output denkt ze voorlopig nog niet. “Een winkel, een parfum… Op zich zijn dat geen oninteressante projecten, maar daaraan ben ik nog lang niet toe. Ik wil me wel meer toeleggen op mijn schoenenlijn, die nu drie seizoenen loopt. Ik houd me daar graag mee bezig.”

Is er iets wat ze, naast kleren of schoenen, graag zou ontwerpen? Ze glimlacht: “Vraag me in godsnaam niet waarom, maar ik zou wel eens een auto willen tekenen. Ik ken eigenlijk weinig van de technische kanten, maar toch: een auto!”

Veronique Branquinho is vooral nuchter; het wijsje van de zeven vette en de zeven magere jaren kent ze ook wel. “Vanzelfsprekend denk ik aan het moment dat de aandacht en de lofbetuigingen zullen afnemen”, stelt ze. “Het is heel vleiend dat er goede reacties komen vanuit de hoeken die je zelf als belangrijk beschouwt. Dat went snel, en ik geef ruiterlijk toe dat ik het jammer zou vinden mocht het verminderen. Maar de dag komt dat ik lager op de lijst sta. Ik ben daar realistisch in. Aan de andere kant heb ik het nu soms moeilijk met het feit dat ik in één adem genoemd word met mensen die al tien, vijftien jaar in het vak zitten. Soms ben ik bang dat men mij geen ruimte geeft om fouten te maken. Het moet altijd goed zijn. Ik vraag me soms af of ik met evenveel energie zou kunnen werken aan iets wat niet was aangeslagen. Maar kom, al bij al is dat een hypothese. Het gaat goed, en ik kon niets méér verlangen.

* Alle modefoto’s tonen stukken uit Branquinho’s wintercollectie 2000-2001.

bij portret

pag 36

groepsfoto;

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content