Vernieuwers in het nieuw

Zijn voorliefde voor het modernisme maakte van hem een specialist: meubels van Le Corbusier, Hoffmann of Loos hebben voor restaurateur-verzamelaar Marc Hotermans geen geheimen.

Wie zou er zich aan verwachten ‘mijlpalen’ van de moderne meubelkunst te ontdekken in een Anderlechtse loods? Niet netjes geëxposeerd als in een museum, maar gewoon opgestapeld in een restauratie-atelier. In de werkplaats van meubelrestaurateur Marc Hotermans bots je inderdaad op creaties van Le Corbusier, Josef Hoffmann, Vilmos Huszàr en Gio Ponti: de avant-garde van onze eeuw. Enkele tenoren ontbreken op dit appel, maar passeerden eerder al de revue: hier werden ook meubels opgekalefaterd van Gerrit Rietveld en Charles Rennie Mackintosh. Klassieke antiquiteiten krijgen bij Marc Hotermans eveneens een beurt, maar de grootste aandacht gaat toch naar modern meubilair.

Voor sommige gevallen worden traditionele technieken gebruikt, zoals voor meubels van Carlo Bugatti versierd met inlegwerk; daarvan wordt het fineerhout hersteld en gepolitoerd. Maar veel van het moderne meubilair vergt een aparte aanpak, omdat de modernisten vaak nieuwe vormen en technieken uitprobeerden. Experimentele ontwerpen waren niet altijd degelijk afgewerkt.

Marc Hotermans studeerde in 1964 af als traditioneel ebenist maar zijn interesse ging van bij het begin uit naar het modernisme. “Tot dan toe had blijkbaar niemand oog voor avant-gardemeubels van voor en na de oorlog. Ik begon met het herstellen van ontwerpen van Marcel Kammerer, Josef Hoffmann en hun tijdgenoten: meubilair uit het begin van onze eeuw dus.”

Het bleef niet bij restaureren alleen, Marc Hotermans begon ook te verzamelen. “Dat lag eigenlijk voor de hand, want tot in de jaren ’70 vond je zelfs op de vlooienmarkt nog unieke stukken. Ooit tikte ik zes stoelen van de beroemde Nederlandse architect Berlage op de kop voor amper 1500 frank. Voor een fauteuil van Mies van der Rohe telde je niet eens zoveel neer. Tot in de jaren ’80 kon je in Parijs voor een prikje meubels kopen van Jean Prouvé: niemand wilde ze hebben. Maar de decoratieve art-decomeubels uit het interbellum, rijkelijk versierd met fineer en beslag, vielen wel in de smaak. En daar val ik nu niet voor.”

Hotermans heeft een uitgesproken voorliefde voor constructivistisch meubilair van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Hij wordt vooral geboeid door het maatwerk van architecten, niet zozeer door massaproductie. Tot diep in de jaren ’50 was het vanzelfsprekend dat bouwmeesters ook de meubels van een huis ontwierpen. Nadien werd dit overbodig door het grote aanbod van modern design. Zo ging er veel creativiteit verloren, want sommige architecten ontwierpen meubels die perfect pasten bij hun bouwstijl. Le Corbusier is daar het beste voorbeeld van.

Niet toevallig huurde Hotermans in 1982 de woning Guiette van Le Corbusier in Antwerpen. “Ik deed dat voor één jaar, met de bedoeling me helemaal te verdiepen in de architectuur. Nadien kreeg ik de kans om meubels uit dat pand te verwerven. Op een domme manier trouwens, omdat de onderhandelingen tussen de eigenaar en een museum dat ze wilde kopen, afsprongen. Lang heb ik er niet over nagedacht. Voor zo’n aanwinst deed ik meteen mijn hele collectie oude Jaguars van de hand. Auto’s kan je nog altijd kopen, meubels van Le Corbusier niet.”

Van toen af aan ging Marc Hotermans zich helemaal verdiepen in de afwerking van dit soort meubels en interieurdecoratie. Via Le Corbusier kwam hij meubilair op het spoor van architect Huib Hoste die in 1933 met de befaamde bouwmeester samenwerkte voor het ontwerpen van de Antwerpse linkeroever. “Tot voor zijn samenwerking met Le Corbusier werkte Hoste helemaal in de geest van De Stijl-beweging in Nederland, met als grote namen Rietveld, Oud en Vilmos Huszàr van wie ik trouwens een slaapkamer bezit. Dat ensemble was helemaal beschilderd in imitatiehout. Ik haalde de verf eraf en ontdekte een geometrische decoratie in de stijl van Van Doesburg en Mondriaan.”

Al deze architecten en kunstenaars, met inbegrip van Hoste, ontwierpen van tijdens de Eerste Wereldoorlog tot rond 1928 meubilair dat meerkleurig werd beschilderd. De beroemde rood-blauwe stoel van Gerrit Rietveld uit 1925 is een schoolvoorbeeld. “Maar de meeste mensen weten niet dat er ook bij ons gelijkaardige creaties tot stand kwamen. Velen ontwierpen toen zo’n meubels om wat bij te verdienen, zoals Karel Maes, Victor Servranckx, Jozef Peeters en zelfs Magritte. Zo ontstond een boeiende symbiose tussen schilderkunst en architectuur. Daarom leg ik me toe op de restauratie van geschilderd meubilair.”

Het achterhalen van de oorspronkelijke kleuren is moeilijker dan je zou vermoeden, omdat de verf niet rechtstreeks uit de pot werd gebruikt. Hoste en Rietveld bijvoorbeeld, hebben in plaats van zuivere verf gekleurde vernissen gebruikt. Die werden aangebracht in verschillende lagen en zijn daardoor vrij moeilijk na te bootsen.

Momenteel herschildert Marc Hotermans een bibliotheek van Hoste in grijze, rode en blauwe tinten, waarvan de verf was afgeloogd. Op basis van kleine kleursporen kan de polychromie toch worden gereconstrueerd.

Hij legt ook de laatste hand aan een kleerkast die in 1952 werd ontworpen door Charlotte Perriand en Le Corbusier voor een HLM, een sociaal flatgebouw in Marseille. “Op de kop getikt bij een brocanteur”, zegt Hotermans fier. “Van het gebouw zelf zijn de gevels en het interieur van één flat beschermd. De rest niet. Tot voor kort gooide iedereen die zijn appartement wilde renoveren deze meubels buiten, goed voor de brandstapel. Nu woont er een brocanteur in het gebouw die alles recupereert. Zo zie je dat verzamelen ook een reddingsactie kan zijn. Deze kast werd verschillende malen herschilderd. Nu halen wij de originele kleuren weer tevoorschijn.”

Daarvoor kan Hotermans ook terugvallen op zijn rijke documentatie. Van Le Corbusier bezit hij een origineel boek uit 1952 waarin de soorten behangselpapier en kleurcombinaties van de meester zijn gepubliceerd. Bij zo’n ingreep is het bewaren van de authenticiteit erg belangrijk. Volgens Hotermans mogen unieke stukken die sterk gehavend zijn nooit hard worden gerestaureerd. Kan een meubel niet meer in zijn oorspronkelijke functie worden gebruikt, bijvoorbeeld een stoel als zitmeubel, dan wordt het gewoon als document bewaard. “Het gebeurt wel meer dat de stof van een oud buismeubel helemaal stuk is, maar wel origineel. Of dat het metaal is aangetast. Dan bewaren we dat, want als het meubel opnieuw wordt verchroomd en bekleed, dan zie je nauwelijks of het wel authentiek is en geen nabootsing. Buismeubelen zijn immers gemakkelijk na te maken. En verzamelaars houden van originele documenten die nog in hun jus zitten.”

Inmiddels wordt Marc Hotermans beschouwd als een van de experten ter zake. Zijn collectie wordt overal in Europa getoond en musea winnen zijn advies in of laten meubels bij hem restaureren. Omdat hij ook de markt op de voet volgt, is hij uitstekend geplaatst om een oordeel te vellen over de toekomst. Hij voorspelt een grote opwaardering in de volgende eeuw. “Belangrijk meubilair van vooruitstrevende architecten zal worden gezocht. Na 2000 zal alles uit de vorige eeuw ineens honderd jaar ouder lijken. Een psychologische drempel die kunstwerken waardevoller maakt. De prijzen voor meubels uit de jaren ’20 en ’30 zullen stijgen: dat was immers de meest vruchtbare periode van onze eeuw. Bovendien zal ook de band tussen meubelkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst vernauwen. Zo’n kast als die van Vilmos Huszàr kan je toch bekijken als een soort Mondriaan, opgebouwd uit abstracte kleurvlakken en volumes. Het enige probleem bij dit soort meubels is het vinden van de maker. Het merendeel van het constructivistische meubilair is niet gemerkt of draagt geen signatuur. Weet je niet uit welk huis het komt en zijn de ontwerpplannen verdwenen, dan wordt toeschrijven aan een auteur moeilijk. Veel handelaren verkopen dit soort meubels zonder de herkomst vast te leggen. Dat is erg jammer, want zo gaat veel kostbare informatie verloren.”

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content