Piet Swimberghe

Bijna 80 jaar na haar enorme succes in New York landt de collectie van het oudste designmuseum van Europa in Gent. Een revelatie.

Zesentachtig jaar geleden liep New York storm voor de expositie German applied Arts, waarin grote namen als Hoffmann, Berlage, Riemerschmid en Van De Velde het neusje van het Europees design presenteerden. De collectie was een rondreizend museum, het Deutsches Museum für Kunst in Handel und Gewerbe, een pedagogisch project bedoeld om ideeën van designers aan de industrie door te spelen. De verzameling werd nog tijdens de Eerste Wereldoorlog aangewend als propagandamiddel voor de Duitse industrie, maar verdween daarna van het toneel. Het museum werd opgedoekt en honderden tekeningen, affiches, textiel en voorwerpen van porselein, glas en metaal werden naar de zolder verwezen van een museum. Tijdens de duistere jaren ’30 was niemand geïnteresseerd in deze decadente moderniteiten. Onlangs werd de unieke collectie herontdekt, gerestaureerd en opnieuw aan het publiek getoond in het Duitse Hagen. Het Gentse Museum voor Sierkunst en Vormgeving, eveneens bekommerd om de band tussen ontwerper en industrie, neemt de tentoonstelling over.

Het rondreizende Duitse museum werd in 1909 gesticht in de schoot van de Deutsche Werkbund – een van de vele verenigingen van ontwerpers, opgericht rond 1900. Voor hen was het een moeilijke periode, want de industrie dreigde de ambachtelijke nijverheid te gronde te richten en toonde amper respect voor moderne ontwerpers. Bijna alle huisraad en bouwmaterialen werden door machines geleverd: het ging om minderwaardige producten in een kitscherige stijl. Dat zat de moderne vormgevers dwars. Ze zagen zich voor een dilemma geplaatst: minderwaardige massaproducten ontwerpen voor de industrie of hoogwaardig design maken voor de happy few. Dat laatste wilden ze zeker niet, want de meeste ontwerpers waren socialist in hart en nieren. Het was hun bedoeling om ook Jan met de pet degelijke, moderne luxe te verschaffen.

Henry Van De Velde vond als een van de eersten een tussenoplossing. In 1898 runde hij in de buurt van Brussel een groot meubelatelier voor massaproductie. Zuiver industrieel was de productie niet, want het was een vrij artisanaal atelier dat op grote schaal fabriceerde. Maar de band tussen ontwerper en industrie haalde hij dus nog niet echt nauwer aan. Zijn initiatief kende navolging: in Wenen richtten Hoffmann en Koloman Moser de Wiener Werkstätten op. Dat atelier ijverde ook voor het ontstaan van een eenheidsstijl, als reactie op de vele neostijlen die nog steeds en vogue waren. De meeste gebouwen werden opgetrokken in een neoklassieke stijl en voor interieurs genoten zelfs de neogotiek, de neorenaissance en de neorococo de voorkeur.

Vanaf 1900 werkte Van De Velde in Duitsland, waar zijn ideeëngoed wortel schoot. Dat leidde in 1907 tot de oprichting van de Deutsche Werkbund, een vereniging van ontwerpers, industriëlen, journalisten en ambtenaren bekommerd om de kwaliteit van de Duitse vormgeving. Van een nauwe samenwerking tussen de ontwerpers van de bond met de industrie kwam er weinig terecht. Behalve enkele uitzonderingen natuurlijk, zoals Peter Behrens die voor AEG en enkele luchtvaartmaatschappijen werkte. Alfred Grenander mocht traminterieurs ontwerpen. Op Van De Velde, Behrens en Hoffmann werd een beroep gedaan om behangpapier te tekenen. De Werkbund probeerde ook via haar rondreizend museum haar creativiteit aan de industrie te verkopen.

De collectie is van groot belang als relikwie van een van de meest creatieve periodes van onze eeuw. Bovendien bevat ze werk van de belangrijkste designers. In Gent krijg je vele mijlpalen van het Europees design te zien.

Ziehier een greep uit het aanbod. Liefhebbers van industrieel design krijgen de kans om een volledige collectie ventilators, waterketels en lampen te zien die Behrens voor AEG ontwierp. Natuurlijk zijn er ook de beroemde koffie- en theeserviezen van Richard Riemerschmid en Jan Eisenloeffel. En last but not least de al even vermaarde schalen en vazen van geperforeerd metaal, ontworpen door Josef Hoffmann en Koloman Moser. Daaraan merk je hoe belangrijk de Werkbund wel was als schakel tussen de meer romantische variant van de art nouveau in België – met Horta als tenor – en het pure, abstracte functionalisme van na de oorlog. Waar Horta in 1905 nog zweert bij zwierige vormen, ontwierp Hoffmann hypermodern design.

Op deze expositie zijn ook juwelen, affiches, behangpapier, massa’s ceramiek en glaswerk te zien. Het is uitermate boeiend vast te stellen hoe doordringend de invloed van deze kunstenaars was, want sommige ontwerpen overleven tot vandaag. Vòòr hun creaties het levenslicht zagen, werd alles met overdadig veel – goedkope – versiering overladen. Door hun tussenkomst gebruiken wij nu eet-, drink- en schenkgerei met simpele, gave vormen.

“Das Schöne und der Alltag, moderne vormgeving 1900-1914”, in het Museum voor Sierkunsten, Jan Breydelstraat 5, Gent. Tot 14 juni, dagelijks van 9u30 tot 17u.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content