Reacties : jp.mulders@skynet.be

Soms, op ochtenden als deze, zou ik willen blijven rijden tot ik het einde van de wereld heb gezien. Maar het einde van de wereld is zo ver dat ik moedeloos blijf zitten. Vanuit mijn glazen kooi staar ik naar buiten, waar de lucht langzaam bleker wordt. Bleekheid die niet veel meer belooft dan een verwaterde dag, met katten die wezenloos door tuinen sluipen en af en toe een norse mens die kucht. Zou dit zijn wat soms l’heure bleu wordt genoemd, vraag ik mij af, het moment waarop “azuur wordt uitgewist door licht” ? Dan doet het mij denken aan gerammel van bestek, en vermoeide blikken in een duur visrestaurant.

Kwaad nog denk ik terug aan de harde woorden die gisteren vielen. Aan de verwijten die ik riep, terwijl ik mij had voorgenomen nooit meer mijn stem te verheffen. Het was de druppel die de emmer deed overlopen, de vonk die het kruitvat tot ontploffing bracht, de kruik die net zolang te water ging tot ze brak en nog enige andere stoffige spreuken. Dat voornemen om mijn stem niet te verheffen, misschien moet ik daar wel eens van af. Misschien word ik beter zo’n man die zijn vuisten laat spreken, en in zijn auto een baseballbat of pepperspray verbergt. Wie heeft gezegd dat beleefdheid een deugd is ? Een paar figuren in een onbestemd verleden dat als potaarde tussen je vingers uiteenvalt. De meesten dreven hulpeloos weg in de wind.

“Er zit zoveel woede en verdriet in je”, zei een vriendin die al eens aura’s durft lezen. Ze keek alsof ze het plaatsvervangend kon voelen. Ik heb haar smalend opgenomen en iets kwetsends gezegd. Terwijl ik wist dat ze gelijk had. ’s Avonds heb ik foto’s bekeken van mensen met wie ik genetisch verwant ben en die ik tot lang na hun dood heb geëerd. Plots vond ik dat ze mij schaamteloos in de steek hadden geladen. De vloeken die ik uitsprak, gleden van hun eeuwig glimlachende gezichten als water van een eend.

Toen ik uitgeraasd was, heb ik de kadertjes in een lade opgeborgen en mij een beetje geschaamd. Het geeft geen pas tegen foto’s te blaffen. Sterk wil ik zijn, met brede schouders en dik vel. Niemand nodig hebben, want tenslotte sta je toch altijd alleen, zoals we allen weten. We verbergen het, zoals het feit dat zelfs onze schaduw zich zonder waarschuwing tegen ons kan keren.

All the things she said running through my head, echoot nu de radio. Met een ongewone heftigheid verlang ik ernaar een handwerksman te zijn, die na gedane dagtaak tevreden huiswaarts keert, het kroontje van zijn pilsje wipt en na het voetbal misschien zijn vrouw nog eens bestijgt. Mijn wereld is aaneengeniet met verbazing en clichés.

“Ik had verwacht dat je anders zou zijn”, zei de studente die mij onlangs interviewde voor haar eindwerk aan de universiteit.

“Anders, hoezo ?” wilde ik weten.

“Mysterieuzer”, glimlachte ze. Om de een of andere reden stond dat woord mij niet geweldig aan. Het deed mij aan kapmantels en aan geheime tekens denken. Soms kan ik er plezier in vinden de betekenis op te zoeken van woorden die ik allang ken, om te zien hoe de woordenboekmakers zich uit de slag hebben getrokken bij hun vermetel omschrijven. “Geheimzinnig, raadselachtig.” “De indruk wekkend iets verborgens te bevatten of tot een verborgen verblijf te dienen.” Dat is mooi gezegd, richt ik mij tot de kat, die aan het vliegenraam komt klauwen. Ik geef hem Whiskas-terrine met tonijn (voor de zoveelste keer voel ik die lichte aandrang tot proeven) en ontvlucht het geschrok door naar boven te lopen. Daar open ik het kantelraam en adem zoete lucht in. Ver weg zijn de lichtjes van het universitair ziekenhuis te zien. Ooit, in achterbuurten van de jaren tachtig, is daar een vriend van mij gestorven. Hoeveel mensen, gaat het door mijn hoofd, zouden hem sindsdien vanuit die sombere bunkers gevolgd zijn ? Waarom moet ik altijd dergelijke dingen denken ? Ik dwing mezelf naar het ochtendrood te kijken en dat niet bedreigend te vinden maar gewoon mooi. Mist hangt als ragfijn mosterdgas in de straten. Ook dat trekt wel weer op, probeer ik mezelf te overtuigen. De kunst is lang genoeg te wachten, en intussen te doen wat het verdwalen van de gedachten belet. Dat kinderboek schrijven, bijvoorbeeld, waarvoor ik tenminste al een titel heb : De beunhaas & de fabeldieren. Helaas blijk ik niet goed te weten wat een beunhaas eigenlijk is. Een onnozele snuiter, heb ik altijd gedacht, maar Van Dale omschrijft het als iemand die zwartwerkt of zijn vak niet goed verstaat. Dat zou van böhnhase komen, een “kleermaker die zijn proefstuk niet heeft gemaakt”.

Wijs en stilzwijgend als dundruk : soms zou ik gewoon zeer geheimzinnig het woordenboek willen zijn.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content