Charles-Ferdinand Nothomb is een authentieke Luxemburger en een echte Belg. De minister van staat over de eigenheid van het zuiden des lands en het gevoel van er niet helemaal bij te horen.

Habay-la-Neuve, in het verre zuidoosten van het koninkrijk, is niet meteen een opwindend dorp. En op een doorregende zomerdag al helemaal niet. Toch klinkt de naam flink door in de Belgische geschiedenis, en wel omwille van de persoonlijkheid van haar bekendste inwoner, Charles-Ferdinand Nothomb. De vijfenzeventigjarige minister van staat woont in een zalmkleurige, oude woning te midden van het groen, en de naam van de straat waarin hij de enige bewoner is, liegt er niet om : rue du Paradis. Hij blijkt kwiek, bijzonder aimabel, en stelt aan de telefoon al voor om het gesprek in het Nederlands te voeren. Want hij wil een échte Belg zijn, en meertaligheid hoort daarbij.

We lopen door een huis vol boeken en nemen plaats in een salonnetje met een authentieke tegelvoer, waar de zeer charmante mevrouw Nothomb meteen koffie brengt in een zilveren servies. De provincie Luxemburg mag dan ver van Brussel liggen, hier heerst nog een vorm van gastvrijheid en een warmte die we in het noorden wat kwijtgespeeld zijn.

Is de provincie Luxemburg anders dan de rest van het land ?

Charles-Ferdinand Nothomb : Luxemburg is specifiek en we houden van dat specifiek zijn. Of dat nu ten opzichte van Wallonië of ten opzichte van België is. Wanneer we over Wallonië spreken, bedoelen we Namen. Spreken we over België, dan bedoelen we Brussel. Omdat we een beetje een spe-ciaal geval zijn, en dat heeft alles met aardrijkskunde te maken : we zijn nu eenmaal de verst verwijderde provincie, Aarlen ligt op bijna tweehonderd kilometer van Brussel. Toen ik lang geleden een jonge kandidaat voor de verkiezingen was, liet ik een foto in Athus maken, bij een wegwijzer met daarop ‘Brussel 200 km’. Daardoor was ik de kandidaat die het verst van Brussel campagne moest voeren. Bovendien bestaat er nog een klein verschil tussen Noord-Luxemburg en Zuid-Luxemburg. In het noorden liggen de Ardennen, en Marche-en-Famenne ligt maar op een uur van Brussel, terwijl wij in het zuiden op een kwartier van Luxemburg wonen, dat onze historische hoofdstad is. Daardoor hebben we heel weinig pendelaars naar Brussel en heel veel naar Luxemburg. We zijn een maatschappij die een beetje op zichzelf aangewezen is, en dat heeft alles te maken met de spreiding van de bevolking. Hier leven slechts 50 mensen per vierkante kilometer, en dat in een land waar, zonder de Ardennen, meer dan 400 mensen per vierkante kilometer leven. Daardoor leven we een ander soort leven, een leven met veel ruimte.

Toen ik in de politiek begon, stond er één verkeerslicht in de provincie, in Bastogne. Meer was niet nodig en ook tegenwoordig valt dat verkeer wel mee. Daardoor weet je in onze provincie op voorhand precies hoelang je onderweg bent. Al vallen er ook al eens files te signaleren richting Luxemburg, en daar zijn we een heel klein beetje fier op. Omdat files een teken van voorspoed en van dynamiek zijn.

De dorpen zijn klein en liggen verspreid, wat tot een solidariteit heeft geleid zoals je die alleen op het platteland vindt. Die solidariteit wordt nog versterkt omdat we altijd het gevoel hebben gehad dat we wat vergeten werden door België. In mijn jonge jaren heb ik met gelijkgezinden eens een bord aan de provinciegrens geplant, in de buurt van Marche-en-Famenne. Daarop stond te lezen : Luxembourg, province oubliée par la Belgique. Of een ander, met daarop : Ici finit la Belgique. Terwijl ik toch een goede Belg ben.

We waren arm, maar dat is fel veranderd, gedeeltelijk door de omstandigheden. Toch is dat gevoel van samen te moeten strijden gebleven. We hadden hier al die jaren een gemeenschappelijk front van de drie partijen, omdat we anders waren dan de rest van het land en we samen de gevolgen van dat anders zijn wilden bepleiten. Beslissingen die goed waren voor België, waren dat niet noodzakelijk voor Luxemburg. Maar dat moest telkens opnieuw worden uitgelegd in Brussel. En soms lukte dat, zoals na het schoolpact, toen men in Brussel de scholen wilde rationaliseren door de kleine af te schaffen. Ik was voorzitter van de PSC en kreeg PVV-voorzitter Omer Vanaudenhove tegenover me, die mijn argumenten voor het behoud van de kleine scholen niet begreep. Hij kende in Diest een kleine school met twaalf leerlingen en hij vond die slecht.

Ik heb hem uitgelegd dat de vergelijking met Diest niet kon opgaan, dat we dorpen hadden van amper honderd, honderdvijftig inwoners, zoals Warempage, bij La Roche, een dorp met slechts tien kinderen. En dat er misschien honderd van die dorpen waren, die, als er gerationaliseerd moest worden, hun kinderen op de bus moesten zetten. In onze winters met veel sneeuw was dat niet alleen gevaarlijk, de verleiding was groot voor de ouders om hun kinderen thuis te houden. Enfin, ik pleitte alles samen voor misschien duizend kinderen, terwijl hij over één miljoen kinderen sprak, en legde hem uit dat die uitzondering maar weinig zou kosten, in ieder geval veel minder dan het inzetten van bussen. En daar had hij oren naar.

In het noorden zien we Luxemburgers als mensen die in de natuur leven en als jagers.

We leven dicht bij de natuur, maar hier past enige nuance. We hebben hier een pak ecologisten die alles willen beschermen, en dat heeft tot menig gevecht geleid. Zowel hier als in Brussel waren er mensen die de bossen zo prachtig vonden dat ze die het liefst helemaal intact wilden houden. Daar waren veel Brusselaars en Vlamingen bij die hier een tweede verblijf hadden, en vonden dat we hun dorpje met rust moesten laten. Terwijl wij, die hier het hele jaar verblijven, niet alleen een zuivere natuur wilden maar ook nog wilden leven en niet langer met de autobus naar het werk wilden. We vroegen wegen en goede verbindingen en dat leidde tot een tweestrijd die in essentie tussen dorpelingen en tweedeverblijvers ging. Zij waren tegen de vernieuwing waardoor een deel van de bevolking zich verweesd voelde, en ze wilden niet de indianen van België worden.

Het woud van Anlier is met zijn 7000 hectare het grootste van het land, en de meeste jagers die je er zal ontmoeten, komen alweer uit Brussel of uit Vlaanderen. Omdat ze de hoogst biedende zijn geweest op de driejaarlijkse veiling van de jachtrechten. Dat zijn rijke mensen, maar geen mensen van hier. Natuurlijk houden veel Luxemburgers van de jacht, maar het zijn er niet meer dan elders. Waar we wel fier op zijn, is op het behouden van het evenwicht tussen de natuur en de dieren, en we waren ook erg trots dat een Luxemburgse boswachter in de buurt van Bertrix de ontsnapte Dutroux wist te vatten.

Er zijn natuurlijk de Chasseurs Ardennais, de Ardense jagers, maar dat is weer een ander verhaal.

Ja, want tussen de twee wereldoorlogen besloot de militaire overheid van België om het land te verdedigen op de lijn van de Maas. Uiteraard vielen wij daarbuiten, en dat betekende dat we niet verdedigd zouden worden. Dat vonden we onaanvaardbaar en daarom werden de Chasseurs Ardennais opgericht, een lokaal gerekruteerde militaire eenheid met een sterk lokale inhoud, zowel cultureel als sentimenteel. Een soort patriotten van de Ardennen, van wie ik het lied nog kan zingen :

Nous avons à nos tuniques

Et sur notre vert béret

Une hure symbolique de sanglier des forêts

Luxembourg pour ta défense,

Nous sommes prêts désormais

Et compte sur la vaillance

De tes Chasseurs Ardennais.

In 1935 of 1936 was koning Leopold III aanwezig op de stichting van het regiment, als wilde hij onderlijnen dat we nu verdedigd werden. In de praktijk is de historische strijd van de Chasseurs Ardennais er één geweest aan de boorden van de Leie, waar ze ingezet werden om de Duitsers het hoofd te bieden. Om maar te zeggen dat ook dat weer een voorbeeld is van hoe Brussel ons vergeten was en we verplicht waren onszelf te verdedigen.

Dan is er de overtuiging dat jullie een beetje koppig zijn…

Velen denken dat, en dat klopt nog ook. Maar weinigen beseffen hoe verschillend wij zijn. Als we in Zuid-Luxemburg ergens bij horen, dan is het bij Lotharingen. De voetbalploeg van Arlon draagt niet toevallig de naam Le Lorrain. Wij zijn namelijk niet van de Ardennen, en ook niet van België, wel van Lotharingen. En als ik over de grenzen heen aan het werk ben, en in Lotharingen kom, zeg ik hen dat ik uit Noord-Lotharingen kom, en zo voel ik het ook aan. Maar daar heeft men in Brussel natuurlijk geen benul van. Toen Paul Vanden Boeynants, toen leider van de PSC en eerste minister, ooit naar Virton kwam, zei hij in zijn speech dat hij van de Ardennezen hield. Algemeen gegrinnik en gelach natuurlijk want Virton ligt in de Gaume, en daar beschouwt men de Ardennezen als een beetje koppig en niet zo slim.

De Gaume telt slechts 15.000 inwoners maar is toch weer anders, en dat komt onder andere doordat in Zuid-Luxemburg Latijnse en Germaanse invloeden spelen. In de Gaume leeft le parler roman, verderop begint le parler luxembourgeois. Ook de dialecten zijn totaal verschillend. Habay telt zeven gemeenten en toch spreken we in de verschillende dorpen vijf verschillende talen : Ardens, Gaumois, Luxemburgs, Habays en Frans. En daar komen nog uitdrukkingen voor uit de Borinage omdat in de achttiende eeuw mensen uit de streek van Mons hierheen gekomen zijn om in de smelterijen te werken.

Nu hoeft dat geen probleem te zijn, want we genieten ook van een andere tweeslachtigheid die dan weer een rijkdom is : we zitten dicht tegen de grote bossen aan en toch kijken we uit op Lotharingen, waar het klimaat milder is en de grond ideaal voor de landbouw. Terwijl we ook nog dicht bij Luxemburg-stad zitten.

Toch bent u daarnaast ook nog een echte Belg, met een voorkeur voor meertaligheid…

Ik woon hier sinds mijn geboorte, en toen ik in de politiek ging, voorzitter van de PSC en vicepremier was, zocht de PSC een lijsttrekker en wilden ze mij overhalen om me in Brussel te vestigen. Ik moet toegeven dat ik geaarzeld heb, omdat het mijn leven een stuk eenvoudiger zou maken. En toen zei mijn zeventienjarige zoon : “Maar papa, je gaat je ware aard toch niet verloochenen, je bent vertegenwoordiger van het landelijke gebied.” Ik besefte dat hij gelijk had, ben niet naar Brussel gaan wonen en ben een pendelaar gebleven, een lot dat zovelen van ons is toebedeeld, of ze nu gaan werken of gaan studeren.

Dat Belg zijn heeft veel te maken met de geschiedenis van mijn familie, en zeker met dat van mijn groot-grootoom Jean Baptiste Nothomb, die in Luxemburg woonde maar in België aan politiek deed. Voor 1830 maakte Luxemburg als één geheel deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden van Willem I, want volgens het verdrag van Wenen uit 1815 was de koning ook groothertog van Luxemburg, en daardoor waren we een beetje een speciale provincie. Toen België onafhankelijk werd, bleef het hertogdom Luxemburg bij Nederland. Mijn groot-grootoom, die gestreden had voor een liberale revolutie, was bijzonder teleurgesteld en heeft zich ingezet om een deel van Luxemburg bij België te voegen, tegen zijn eigen kiezers in. Hij heeft in het parlement gevochten voor een redelijke oplossing, die de verdeling van Luxemburg inhield, en dat is in 1839 ook gebeurd, toen een deel van Luxemburg de negende provincie van België werd en het groothertogdom onafhankelijk werd. Gedurende een eeuw zijn de Luxemburgers behoorlijk na-tionalistisch geweest, omdat ze als het ware aan hun eigen identiteit moesten bouwen. Ze voelden zich geen Duitsers, wel een eigen volk en hun devies was : Wir wollen bleiben was wir sind, we willen blijven wie we zijn.

Opmerkelijk genoeg is in het groothertogdom onlangs een wet gestemd waarbij buitenlanders de Luxemburgse nationaliteit kunnen verwerven als ze kunnen bewijzen dat één van hun grootouders die op 1 januari 1900 bezat. Zulke grootouder had ik niet, want mijn grootvader was magistraat in Doornik. Maar mijn neef Patrick, de ambassadeur en vader van Amélie, had een grootmoeder die afkomstig was van het groothertogdom, waardoor hij die tweede nationaliteit heeft kunnen verwerven, en hij is daar zeer trots op.

Ik kan hem begrijpen, de relaties tussen Belgisch Luxemburg en het groothertogdom hebben me altijd na aan het hart gelegen, ook door die historische cultuur, en ik beschouw de twee Luxemburgen nog altijd als één regio.

We praten nog wat na over de ingewikkelde Belgische staatsstructuur, over de verscheidenheid die de basis van een rijkdom zou kunnen zijn en toch zoveel problemen oplevert. “Ik zie het zo”, zegt de staatsman, “je kunt alle nuances van de tafel vegen en de discussies vergeten. Dan krijg je zoiets Ein Volk, Ein Führer. Dat willen we toch ook niet”, zegt de man die ook aan de basis ligt van de oprichting van het Institut de la Grande Région, waarin Wallonië, Lotharingen, Saarland, Rheinland-Pfalz en het Groothertogdom Luxemburg samen zitten. Om na te denken hoe ze hun eigenheid in hun respectievelijke hoofdsteden kunnen bepleiten. Een rol die Charles-Ferdinand Nothomb op het lijf geschreven lijkt.

Bij het afscheid wil hij niet dat ik met lege handen vertrek. “Wilt u iets meenemen om te eten onderweg ? Het is zo’n eind naar Brussel.” Als we dat overbodig vinden, komt hij aandraven met een grote fles lokaal bier : La Rulles Blonde, Bière de Gaume, een product van de Brasserie Artisanale de Rulles. Dat kunnen we niet weigeren. Al was het maar om de vriendschap onder de regio’s te bezegelen.

Door Pierre Darge – Foto Charlie De Keersmaecker

“We zijn een maatschappij die een beetje op zichzelf aangewezen is. Hier leven slechts 50 mensen per vierkante kilometer. Daardoor leven we een ander soort leven, een leven met veel ruimte”

“Toen ik in de politiek begon, stond er één verkeerslicht in de provincie, in Bastogne. En ook tegenwoordig valt dat verkeer wel mee. Al vallen er al eens files te signaleren richting Luxemburg, en daar zijn we een heel klein beetje fier op”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content