Varkenswangen

“Evenhoevig zoogdier, dat om zijn spek en vlees gehouden wordt”: zo wordt de bestaansvorm omschreven waarmee ik opeens oog in oog stond. Het zegt iets over je rechten als levend wezen als het woordenboek verwijst naar je voedingswaarde.

Ik ontmoette het varken in het oordschap dat Bokrijk genoemd wordt. Bokrijk is een bestemming waar je niet mee uitpakt. Ondanks zijn verdiensten, groeide het openluchtmuseum uit tot een soortnaam voor alles wat kneuterig is. Bokrijk is geen plek waar je als hipperd gespot wil worden, hoewel ze er tal van dingen doen waaraan hipperds zich bezondigen: zelf brood bakken, bier brouwen en neerhofdieren houden.

Ik was dus in Bokrijk en stond zo dicht bij een varken dat ik het zomaar kon aanraken. Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst een varken aangeraakt had – óf ik in mijn leven ooit wel een varken aangeraakt heb. Ik ken ze als spaarvarken, al dan niet met rubber stop die toelaat het geld er voortijdig uit te halen. Ik ken ze als versje met een lange snuit om verhaaltjes voor kinderen af te ronden. Maar vooral at ik ze op. Het moeten er honderden zijn. Soms kwamen ze als ribbetjes, soms als balletjes in de soep. Soms als het besluiteloze stukje dat varkenshaasje wordt genoemd.

Het varken keek met bijziende ogen naar mij op. De weke snuit, stelde ik vast, zag er ook in werkelijkheid uit als een stopcontact dat niet voldoet aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. Het knorren klonk anders dan ik op grond van de literatuur had verwacht, – zoals een ezel ook geen “ia” zegt, maar het geluid maakt van een reusachtige, roestige pomp. Ik dacht aan wat ik onlangs ergens las: dat varkens genieten van muziek, via spiegels voedsel vinden en beschikken over wel veertig verschillende knorretjes, grommetjes en snuifjes. Dat is meer dan van veel mensen kan worden gezegd.

Ik dacht aan de gelijkenis tussen varkens- en mensentanden, tussen varkens- en mensenharten. Ik dacht aan treinwagons, aan vrachtwagens vol droeve snuiten. Ik dacht aan beelden uit slachthuizen. Het verbaasde mij dat deze kolos van driehonderd kilo vreedzaam in de modder bleef wroeten. “He jongen”, zei ik vals en klopte het varken bemoedigend op zijn schouders.

“Kom je?”, hoorde ik in de verte roepen. Behalve evenhoevige zoogdieren had Bokrijk nog meer bezienswaardigheden. “Wat stond je daar nu met dat beest te konkelfoezen?”

“Gewoon wat smalltalk”, zei ik. “Geen betere gespreksgenoten om je daarin te bekwamen dan varkens. Ze zijn zo intelligent als een kind van vijf en in staat meer dan vierhonderd verschillende woorden te begrijpen. Ze zijn het op drie na intelligentste zoogdier, na mensen, mensapen en dolfijnen.”

We liepen langs affiches uit de jaren zestig, waarop politieke partijen uitpakten met autosnelwegen en klaverbladen als verkiezingspropaganda. De herfstkleuren waren prachtig. De zon brak door de wolken in lichtzuilen als op Bijbelse afbeeldingen.

Ik dacht aan stoverij met frietjes. Ik dacht aan varkenswangen met kriekbier en peperkoek.

Ik dacht aan falafel met rode biet, die jammerlijk smaakt naar keldergrond.

jean-paul.mulders@knack.be

Jean-Paul Mulders

Bokrijk is geen plek waar je als hipperd gespot wil worden, hoewel ze er tal van dingen doen waaraan hipperds zich bezondigen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content