Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Op twee uur rijden van Brussel maakt de benedenloop van de Somme een landschap dat zich perfect loont voor een lang weekend.

Tekst en foto’s : Pierre Darge

Reizen naar onze kust wordt tegenwoordig niet langer geassocieerd met rust en ongeschonden natuurschoon. Toch hoef je niet ver te rijden om die ouderwetse kwaliteiten terug te vinden. Naar de monding van de Somme en haar benedenloop bijvoorbeeld. De weg erheen leidt door een heuvelig landschap met uitgestrekte graanvelden, bossen en halfingeslapen dorpen. Met wegwijzers ook naar in slagorde gelegde gesneuvelden en naar restanten van beroemde veldslagen. Daartussen, vaak bijna onzichtbaar, loopt de Somme die vanaf Amiens vergezeld wordt door langsliggende plassen : getuigen van een tijd toen turfsteken een vitale bezigheid was in de streek. De putten zijn nu een favoriete plek voor vissers. Door de vele waterplanten zijn ze een fotogeniek decor, met daarin ook nog de bescheiden hydro-elektrische centrale van Long. Een stukje industriële archeologie uit 1902, aangedreven door het zachte geweld van de Somme. ?Mijn grootouders hebben die begindagen van de elektrische stroom hier nog meegemaakt?, zegt een visser. ?Toen was er nog zo weinig van beschikbaar dat, ook al waren er overal contactpunten voorzien, ze toch maar één enkele lamp mochten gebruiken voor het hele huis. Raar maar waar : als ze van plaats wisselden, schroefden ze die lamp uit en namen ze ze mee naar de volgende plek waar ze ‘m weer inschroefden. Onnodig te zeggen dat ze’s avonds meestal op dezelfde plaats samenhokten.?

In Long is de tijd blijven stilstaan. Gelegenheidsschippers die besloten hun vakantie op het trage ritme van de stroom te laten verlopen, worstelen met de kleine sluizen. Stroomafwaarts ligt het ritme niet anders, ook al werd de Somme er over een dozijn kilometers gekanaliseerd tot in het gehucht Pinchefalise. Daar wordt de Somme weer losgelaten, en van die vrijheid neemt ze ruim haar deel. Eer ze zich overgeeft aan de zee, wringt ze zich ongegeneerd door een estuarium. Dat laat bij laagtij grillige vormen zien en sculpturale volumes, waar smalle greppels doorheen lopen die het water aan- en afvoeren. Les Mollières, het hoogste gedeelte, komt maar een paar keer per jaar blank te staan (ter gelegenheid van les eaux vives). Er grazen schapen op de pré salé : een pastorale postkaart uit andere tijden. Het grootste deel van de delta worstelt nog twee keer per etmaal met de zee, waardoor de wakke grond tussen de tegenover elkaar liggende haventjes van Saint-Valery en Le Crotoy er voortdurend anders uitziet.

Ondanks de bescheiden afmetingen heeft Saint-Valery een geschiedenis. In 1066 vertrok Willem de Veroveraar vanuit het haventje om Engeland te veroveren, een prestatie die daarna nooit meer is overgedaan. En tijdens de 100-jarige oorlog maakte het stadje zich verdienstelijk als bolwerk tegen de Engelsen die de geschiedenis nu in de andere richting wilden schrijven. In de bovenstad getuigen een handvol vestingen en torens van dat verleden, beneden verwijst het 18de-eeuwse zoutdepot naar de voornaamste bezigheid van weleer. Tegenwoordig zit Saint-Valery gekneld tussen de souvenirs van la ville haute en de slapende zeilbootjes in de havengeul. Op de gekasseide kade verkoopt de vishandel Opale Marée oesters en krabben, passe pières en vissoep in limonadeflessen. Wie verder doorloopt, komt uit op de verkeersvrije quai Jeanne d’Arc, waar keurige mensen in keurige villa’s uit het begin van de eeuw het glas heffen bij de lunch en uitkijken over de bijna dichtgeslibde baai. Aan het eind van de kaai waaiert het water breder uit, en ligt er een klein strand en een minuscuul eethuisje waar gewone mensen de dorst lessen met een eenvoudige landwijn. Nog verder stap je door een niemandsland waar alleen wandelaars en vrijers zich wagen, of ornitologen met telelenzen en verrekijkers. Klauter je tegen de hellingen op, dan bots je op een ontluikende toeristische activiteit, macadam dat wat te kwistig over de kasseien werd gegoten, restaurants met veel te grote uithangborden. Maar je krijgt ook een panoramische uitkijk over het desolate landschap dat zich aandient tussen Saint-Valery en Le Crotoy aan de overzijde.

De rust en de zekerheid van de getijden dienen zich het puurst aan in Le Hourdel, een vooruitgeschoven plek langs de baai, een winderig gat ook, met niet meer dan één huizenrij, wat gekantelde bootjes die gelaten de vloed afwachten, twee restaurants en de donkerblauwe helikopter van de gendarmerie. Bij laagwater is de vase op haar mooist, met greppels en plassen, 3500 hectaren tussen land en zee die er steeds weer anders uitzien. Een bord wijst op de gevaren van zo’n plek, die zowel de geruststellende zekerheid van het land als de frivole grilligheid van de zee mist. Drieëneenhalf uur voor hoogtij is vissen en wandelen op het wad verboden, en grijpen de gendarmes naar hun verrekijkers en speuren ze de vlakte af. Soms wordt het menens, en moeten ze een rondje doen met hun Alouette om doorweekte mensen uit de natuur te plukken en ze veilig af te zetten op de dijk, waar hen een berisping wacht.

Wie het gezelschap van de wind weet te appreciëren, vindt hier het ideale oord om dit altijd bewegende land in zijn oneindige variaties te ondergaan. En kan daarna het genoegen verlengen in het maison des oiseaux, dat vlakbij werd opgetrokken. Daarna kan je verder zuidwaarts de kust afrijden naar Cayeux, met zijn twee kilometer lange plankenvloer op het strand, of naar Mers-les-Bains, waar de vlakke kustlijn ineens door klippen wordt begrensd. Maar waar ook badgasten zijn, en die willen we vandaag een beetje links laten liggen.

Een paar keer per maand kan je met een gids en bij zeer laag tij te voet of te paard de baai oversteken naar Le Crotoy, dat van hieruit niet veel meer is dan een wit front, bekroond met de gekleurde torens van het hotel Les Tourelles.

Le Crotoy heeft ?betere tijden? gekend, maar die zijn gelukkig voorbij. In de tiende eeuw oogde het als een echte versterkte stad, compleet met een kasteel. Vijf eeuwen later werd Jeanne d’Arc er opgesloten, en in 1674 liet Lodewijk XIV het kasteel afbreken zodat de havenactiviteiten meer adem kregen. Toen de mode van de bains de mer op het eind van de vorige eeuw de kop opstak, hing het mondaine leven in de lucht. Guerlain, toentertijd parfumier van de keizerin, sloofde zich uit om er een elegant strand voor de betere burgers uit te bouwen. Dat lukte niet echt, want die weken uit naar onder andere Le Touquet. In 1910 waagden de gebroeders Caudron zich in de baai nog aan pogingen om met hun zelfgemaakte tuigen de zwaartekracht te overwinnen. Het heeft allemaal niets geholpen, en Le Crotoy is gewoon zichzelf gebleven. Het kromp weer tot zijn eigen dimensie, die ons nog wel beviel : hier geen stoere rambo’s op het strand, geen jongelui die met auto’s vol house music door de straten rijden, zelfs geen baadsters die hun borsten aan de andere gasten willen tonen, ?en zelfs geen betere juwelier?, zoals een inwoner het samenvatte. Wat bleef, is de unieke ligging op het zuiden, en dus de verzekering van zon. En de merkwaardige architectuur van vestingen die op het strand uitmonden, het familiale sfeertje, de ouderwetse charme van een dorp dat er geen behoefte aan heeft mondain te zijn. Een paar vissersboten, wat kleine zeilschepen, een carrousel met tevreden kinderen op de kade. Neem de auto’s weg en je waant je in de jaren zestig. Ondanks zijn eenvoud, of misschien precies daarom, hebben ook talrijke kunstenaars zich in het verleden tot Le Crotoy aangetrokken gevoeld. Jules Verne huurde er in 1865 een huisje en schreef er Twintigduizend mijlen onder zee, waarna hij zich een achttonner vissersboot kocht en die liet ombouwen tot een pleziervaartuig waarmee hij langs de Atlantische kusten voer. Ook de schrijfster Colette verbleef er drie zomers lang, en zowel de schilder Seurat als Toulouse Lautrec kwamen er herhaaldelijk op bezoek. Wij beperkten ons bezoek tot een wandeling, en streken een uurtje neer in het hotel Les Tourelles. Met zijn veelkleurige torens is het een beetje een buitenbeentje, dat binnen naar artistieke nonchalance neigt maar best gezellig is. We dronken koffie in de schaduw van de kastanjebomen op de place Jeanne d’Arc, en wachtten op de vloed-die-altijd-komt en op het bescheiden spektakel van de uitvarende scheepjes.

Bezoekers die ook zo’n dorp aan zee nog te druk vinden, kunnen op een steenworp daarvandaan naar de Marquenterre, dat niet toevallig met het Knokse Zwin verbroedert. Dit natuurgebied beslaat de kuststreek ten noorden van Le Crotoy, en 125 hectaren worden als vogelreservaat beschermd. Het is ideaal voor wandelaars die tussen duinen en dennenbomen het gezelschap van vogels en vlinders willen opzoeken. Omdat het gebied zowat halverwege tussen Scandinavië en Noord-Afrika ligt, is het voor trekvogels een ideale rustplaats, weg van verkeer en andere storende elementen. Vooral in augustus en september lopen er bezoekers die de aanwezigheid van reigers, ooievaars of lepelaars weten te appreciëren. En je vindt er ook everzwijnen, eekhoorns en Henson-paarden.

Een paar kilometer verder ligt het bos van Crécy, met herinneringen aan de 100-jarige oorlog. En de abdij van Valloires, met haar prachtig aangelegde tuinen met 4000 variëteiten van heesters en struiken. En het versterkte kasteel van Rambures. Wie van geschiedenis houdt, komt langs de Somme dus behoorlijk aan zijn trekken, al verwijzen de getuigenissen van het verleden hier meestal naar La Grande Guerre. Maar ook de Tweede Wereldoorlog heeft hier lelijk huisgehouden. Daarom roept een bezoek aan Abbeville zo’n tweeslachtige gevoelens op. De oorlog heeft de stad zodanig verwoest, dat de sfeer is weggeblazen. De 15de-eeuwse kapittelkerk van Sint Wulfram bleef overeind, een absoluut hoogtepunt van flamboyante gotiek in het noorden. Een paar kilometer meer landinwaarts ligt Saint-Riquier. Dat werd al in de Romeinse tijd bewoond, in 496 door Clovis veroverd. En op paasdag van het jaar 800 kreeg het Karel de Grote op bezoek, die er hulde kwam brengen aan de hooggespecialiseerde ambachtslui die in de abdij hout, steen, glas of marmer bewerkten. Minder dan een eeuw later werd het stadje door de Noormannen platgelegd, maar tussen 1457 en 1536 werd de abdijkerk opgetrokken die in dit dorp van twee keer niks zo schitterend boven het kerkplein uitrijst. Geïnformeerde toeristen vergapen er zich aan de schitterend gesculpteerde gevel ook al in flamboyante gotiek en koesteren zich vervolgens in een zeldzaam sereen interieur waar elk jaar in juli klassieke concerten worden uitgevoerd tijdens het festival de Saint-Riquier. Daar vonden we, letterlijk in de schaduw van de kerk, het alleraardigste hotel Jean de Bruges, waarvan de naam verwijst naar de heer van Gruuthuuse, die Vlaanderen verliet om zich in Abbeville te vestigen. Hij werd er onder het bewind van Lodewijk XI o.m. gouverneur van het Louvre en grootmeester van de Arbalétrier de France. Daarnaast onderhield hij nauwe betrekkingen met de abdij van Saint-Riquier, waar hij in 1512 begraven werd. Het hotel is de 17de-eeuwse abtswoning die onlangs door de Bruggelingen Bernadette en Marc Stubbe werd gerestaureerd, een klus waarover in de omgeving met veel waardering wordt gesproken. Een plek ook waar de Lloyd-Loomstoelen harmonieus samengaan met oude meubels die het echtpaar in de loop der jaren bijeensprokkelde, en de witte steen uit groeve van Grandsart. Binnen de maand na opening mocht dit hotel zich verheugen in de aanmoedigende kritiek van één van de eerste gasten, de beroemde cellist, componist en dirigent Rostropovitsj.

Noch zee, noch land, en Le Crotoy op de achtergrond.

Wachtend op de vloed : vissersboot in Le Hourdel.

Het warme noorden : graanvelden benoorden de Somme.

Artistieke toets : hotel Les Tourelles in Le Crotoy (links). Engelbewaarders in Le Hourdel : kruisbeeld, vuurtoren en landingsplaats voor de helikopter (onder).

Ingedijkt : de Somme in Abbeville.

Sublieme restauratie : hotel Jean de Bruges in Saint-Riquier.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content