Flamenco en feeërieke bouwkunst, tapas en torreros – het culturele erfgoed van Sevilla verkoopt zichzelf. Maar ook de Andalusische hoofdstad moet bij de les blijven. Een ambitieuze vernieuwingsoperatie werpt stilaan haar vruchten af.

Een 180 meter hoge toren van glas en staal op het terrein waar destijds Expo ’92 plaatsvond en nu een veeleer doods wetenschaps- en technologiepark staat – zo luidde het plan voor Sevilla’s eerste wolkenkrabber. De eerste werken startten in 2007. Twee jaar later is het echter onzeker of de Torre Cajasol ooit gerealiseerd zal worden. Net als de Unesco vrezen nogal wat Sevillanos immers de weerslag van het gevaarte op de historische binnenstad, waarvan onder meer de gotische kathedraal en het koninklijk paleis tot het Werelderfgoed behoren.

De polemiek typeert Sevilla ten voeten uit. Want dat historische centrum ligt bijna twee kilometer verderop, én aan de overzijde van de Guadalquivir, de rivier die Sevilla ’s lands enige commerciële rivierhaven schenkt.

Al even twijfelachtig is de voltooiing van de nieuwe universiteitsbibliotheek : een spectaculair en 130 meter lang gebouw dat sterk op een ruimteschip lijkt en door architecte Zaha Hadid omschreven werd als een “oproep om het verleden los te laten en naar de toekomst te kijken”. De buurtbewoners zagen het anders, en vorige maand zwaaide ook het Andalusische hooggerechtshof met de bouwregels in de historische binnenstad.

Harmonie

Sevilla is met 700.000 inwoners ’s Spanjes vierde stad en moet qua toeristische aantrekkingskracht alleen Barcelona en Madrid laten voorgaan. Maar inzake marketing is Sevilla een geval apart. De wereldtentoonstelling schonk de stad (naast een schuldenberg en moeilijk te slijten paviljoenen) een nieuw wegennet, een internationale luchthaven, een modern treinstation en hoogtechnologische bruggen als de Puente del Alamillo van Santiago Calatrava. Op de rechteroever van de Guadalquivir werd bovendien een metershoge spoorbedding neergehaald en verscheen ter hoogte van de Torre del Oro een aangename fiets- en wandelzone.

Maar als voormalig centrum van het Moorse Al-Andalus, bakermat van de flamenco en andere wereldvermaarde tradities en als historische poort naar de Nieuwe Wereld dankt Sevilla zijn faam toch vooral aan het verleden. Toerisme mag dan de voornaamste inkomsten- en werkgelegenheidsbron van de stad zijn, gewaagde ingrepen van het kaliber van het Guggenheim in Bilbao worden er met argwaan bekeken.

Volgens het cliché is Sevilla een harmonieuze symbiose van beschavingen en tijdperken, en de voornaamste monumenten verduidelijken inderdaad meteen de uitdaging die architecten als Hadid wacht.

In de gotische kathedraal, ’s werelds derde grootste kerkgebouw, herinneren bijvoorbeeld de Giralda, een tot klokken- toren omgebouwde minaret, en een sinaasappelboomgaard aan het oorspronkelijke Moorse gebedshuis.

Ook in het naburige Real Alcázar, Europa’s oudste koninklijk paleis, werd de herinnering aan de Arabische overheersing tussen 712 en 1248 allesbehalve weggemoffeld. Van het Almohadenpaleis uit de elfde eeuw rest weinig, maar uit de patio’s en vertrekken in mudejarstijl – een mengeling van moslim- en christelijke bouwtradities – spreekt respect voor de Moorse overheersers.

Tenzij u de koranverzen en azulejo’s (tegels) met islamitische symboliek eerder leest als een bewijs van het geopolitieke vernuft van de Spaanse koningen.

Moslimverleden

Sevilla gaat prat op het grootste historische stadscentrum van Europa : een wirwar van een openluchtmuseum waarin herenhuizen met bloemige binnenplaatsen, kerken, historische gebouwen en knap vormgegeven parken om een plaatsje vechten. Vooral in Santa Cruz, de voormalige Joodse wijk, zijn we meteen weg van de intieme pleinen en witgekalkte stegen, zo smal dat overburen elkaar via het balkon de hand kunnen schudden.

De bekoorlijke cocktail van mudejar, renaissance, barok en neoclassicisme kwam grotendeels tot stand tussen de vijftiende en achttiende eeuw, toen Sevilla als enige handelshaven met de overzeese gebieden gouden tijden beleefde. Zijn eerste bloeiperiode dankt de stad echter aan de Moren. Van hun Isbiliya blijft nu enkel de Giralda, een stuk stadsmuur en een van oorspronkelijk veertien toegangspoorten over, al zijn de fysieke restanten volgens stadsgids Manuel Serrano haast bijzaak : “Het Andalusische dialect, de lokale keuken en de flamenco vinden allemaal hun oorsprong in de Arabische overheersing. Sterker nog, geen enkele Sevillano kan beweren honderd procent Spaans bloed te hebben.”

Schuilt daarin misschien de verklaring voor de manier waarop Sevilla zijn verleden koestert ? Manuel twijfelt : “Zo romantisch was de geschiedenis niet altijd. Eind veertiende eeuw werd de grote Joodse gemeenschap gedecimeerd, en in de daaropvolgende decennia werden alle overgebleven Joden en Moren tot bekering gedwongen. Als je het mij vraagt, verklaren de multiculturele roots vooral waarom de Sevillanos zo fanatiek zijn als het op religieuze vieringen en de Spaanse vlag aankomt.”

De nu 120.000 moslims in de stad wachten trouwens nog altijd op een moskee, de eerste in Sevilla sinds 1248. Het gebedshuis, volgens de lokale overheid droogweg een “grondwettelijke verplichting”, zal volgend jaar zijn deuren openen op de site van Expo ’92. “Ver genoeg om spanningen te vermijden in de stad”, bekende de bouwmeester in een interview.

Naar buiten

Jesús, een 25-jarige filosofiestudent die tijdens een adempauze aan het water mijn notities bestudeert, heeft zo zijn eigen theorie. “Moderne architectuur, avant-gardekunst en hippe discotheken krijgen hier geen voet aan de grond omdat niemand erop zit te wachten. Kijk naar de bars – ze zijn de beste plek om zaken te doen, maar het interieur is bijzaak. Iedereen staat toch op straat. Zelfs thuis zijn mensen nauwelijks met de inrichting bezig, want daar zijn ze alleen om te slapen.”

Ter illustratie toont hij me op de kaart het museum voor moderne kunst. Het vond onderdak in een voormalig, tot aarde-werkfabriek omgevormd klooster nabij Triana, een volkswijk met veel keramiek-ateliers in de Calle Alfarería. De volgende dag zit ik in de meedogenloze zon op een huurfiets en beklaag ik me de verplaatsing naar het van de moderne stad vervreemde kunstencentrum.

Toch moderniseert de geboortestad van oud-premier Felipe González meer dan sommigen erkennen. Zo werd in het kader van een ambitieus vierjarenplan onder meer het verloederde Alameda de Hérculesplein heraangelegd, en verscheen in 2007 een tramlijn op de nu verkeersvrije Avenida de la Constitución. In april van dit jaar volgde de eerste van vier metrolijnen, en volgend jaar wordt de nieuwe Plaza de la Encarnación ingehuldigd. De grootste open ruimte in de oude stad werd grondig hertekend door de Duitse architect Jürgen Mayer, die er met Metropol Parasol een gigantische sculptuur installeert. Vier reuzenpaddenstoelen worden er de ankerpunten van een heus zonnescherm, dat bezoekers bovenaan een uniek panoramisch parcours zal bieden, met onderaan horecazaken en een openluchtmarkt.

Manuel, onze gids ter plaatse, is benieuwd naar het effect van de ingrepen op de stad. “Het buitenleven en onze feestelijke inborst zijn bekend in heel Spanje. Het is goed dat de stad zichzelf vernieuwt, maar we moeten niet zo hip willen zijn als Barcelona. Daarvoor is het hier veel te gezellig.”

Door Wim Denolf – Foto’s Wouter Van Vaerenbergh

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content