Van art deco over Expo 58 tot blitse jarenzestigmeubels : met De Coene had België een klinkende naam in huis die bijna een eeuw interieurgeschiedenis omspant. Een tentoonstelling in thuisstad Kortijk bewijst eer aan het internationaal gerenommeerde designbedrijf.

Ook nu nog, dertig jaar na het sluiten van de deuren, is De Coene een internationaal begrip. Zo lag het bedrijf mee aan de basis van de prestigieuze Biënnale Interieur in Kortrijk. Wat ooit als een kleine winkel begon, was in 1938 al uitgegroeid tot Europa’s grootste houtverwerkingsbedrijf. In 1865 opende Adolf De Coene in de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwestraat een bescheiden behangerszaak. Terwijl hij ging behangen, stikte zijn vrouw Coralie gordijnen en runde ze de winkel. Na zijn dood kreeg ze de hulp van haar oudste zoon Jozef (1875-1950), een tekentalent en de sleutelfiguur in de successtory. Hij haalde de nectar uit Brussel, waar hij een opleiding kreeg als leerling-stoffeerder. Hij bezocht musea, schreef zich in aan de academie en ging in 1893 luisteren naar de voordrachten van de avant-gardist Henry van de Velde, die hij later uitnodigde om in Kortrijk over hedendaagse kunst te komen spreken.

Van de Velde was beïnvloed door de Britse Arts and Craftsbeweging, en pleitte voor een totaalkunst waarin de schone kunsten versmelten met de toegepaste kunst en de architectuur. Een paar jaar later lag hij ook aan de basis van het beroemde Bauhaus in Weimar, dat eveneens op dit principe steunde. Van de Velde schudde Jozef wakker, die daarop zijn jonge bedrijf omdoopte tot Kunstwerkstede De Coene, genoemd naar de Kunstgewerbeschule die Van de Velde als voorloper van het Bauhaus oprichtte. De Coene werd ambitieus. Hij begon een meubelatelier en opende in 1897 een toonzaal voor art-nouveaumeubilair. Jammer genoeg weten we amper wat hij toen produceerde, omdat er weinig foto’s en catalogi bewaard zijn. Hij omringde zich ook met artistiek talent, zoals Emmanuel Viérin, Victor Verougstraete, Arthur Deleu, Victor Acke en Karel Noppe, die glasramen, meubels, behangselpapier, batiks en zelfs luchters ontwierpen. Hij ontwikkelde een neus voor zaken en creativiteit. In 1904 telde het bedrijf tachtig werknemers, negen jaar later waren het er zeshonderd, die liefst vijftien verschillende ambachten uitoefenden.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog brak een moeilijke tijd aan : De Coene verloor opdrachten en werd gebombardeerd. Voor de bezetter bouwde het bedrijf houten loodsen en maakte het schoenzolen. Maar toen de vijandelijkheden voorbij waren, vloog Jozef er opnieuw in : zo produceerde hij loodsen en meubilair voor de getroffen gebieden.

Bedrijfsspionage

In 1921 reisde hij samen met een vriend naar de States. Dat betekende een keerpunt in zijn leven. Hij ging er houtverwerkende bedrijven bespioneren, gespecialiseerd in het lijmen van houtplaat, triplex, een techniek die hier minder bekend was. Thuis gooide hij zich op de nieuwe technologie en bracht het bedrijf tot een ongekende bloei. Hij ging toen ook intensief netwerken. Rond de Kunstwerkstede bracht hij een ruime schare van artistieke vrienden bijeen, die hij graag uitnodigde voor een boottocht met een natje en een droogje. Zo geraakte hij bevriend met James Ensor, Constant Permeke, Leon De Smet, Gustave van de Woestijne, Cyriel Buysse, Herman Teirlinck, August Vermeylen, Gerard Walschap, Ernest Claes en Stijn Streuvels. De Coene werd een heus ‘Arts and Craftsbedrijf’ met culturele ambities, want Jozef gaf zijn vrienden opdrachten. Albert Saverys mocht wandtapijten ontwerpen, Karel Noppe glasramen en Geo Verbanck meubelbeslag. Stijn Streuvels nam de leiding over de drukkerij en schreef voor het huismagazine De Eikelaar.

In 1925 was De Coene vanzelfsprekend present op de beroemde Exposition Internationale des Arts Décoratifs in Parijs, niet met een echte topper, maar met een wat oubollig salon in Vlaamse stijl. Toch werkte de beurs inspirerend. De Coene gooide zich op het art-decomeubel en bouwde een stevige reputatie op met de stoffering van rijke interieurs, zoals die in het Brusselse Résidence Palace. Al moeten we de originaliteit van het art-deco-oeuvre van De Coene ook niet overschatten. Zoals al zijn concurrenten imiteerde het bedrijf de beroemde Franse ebenisten als Jules Leleu, Louis Süe en Emile Ruhlmann. Bovendien maakte het kostbare art-decomeubel maar een beperkt deel van de productie uit, de massaproductie werd uitgevoerd in conservatieve neostijlen.

Hoewel er in ons land en in het buitenland wel meer interieurbouwers waren die volledige ensembles realiseerden, nam De Coene op dat vlak internationaal een unieke plaats in. Het was immers een totaalbedrijf dat alles maakte, van fineer uit afgerolde boomstammen tot sleutels voor een slot. Eind jaren twintig telde de firma 2400 werknemers en voerde ze uit naar China en Zuid-Amerika. Maar de beurscrash van 1929 liet zich voelen, de jaren dertig waren moeilijk, maar creatief. Op de Wereldtentoonstelling van 1935 pakte de Kunstwerkstede wel uit met een prachtig modern paviljoen en werkte ze mee aan veel internationale projecten. Ze leverde daarnaast onder meer meubelplaten en deuren aan scheepsbouwers, radiokasten aan Philips, en bouwde door Van de Velde ontworpen spoorwegwagons. De Tweede Wereldoorlog gooide opnieuw roet in het eten. Het bedrijf werd een tweede keer gebombardeerd en verplicht om met de bezetter samen te werken. In 1944 liep Jozef een veroordeling op wegens economische collaboratie. Waarop de overheid de firma onttrok aan het beheer van de familie en onder sekwester plaatste. Pas in 1952 werden deze maatregelen opgeheven en kwam De Coene weer onder leiding van de familie. Ondertussen was Jozef in 1950 overleden.

Designrenaissance

Begin jaren vijftig veranderde het interieur van stijl, de art deco en het Vlaamse meubel waren passé. Maar de nieuwe bedrijfsleider Pol Provost (1907-1990), voordien de rechterhand van Jozef, kwam met een ingenieuze oplossing : in 1954 sloot hij een licentie af met Knoll International voor de productie en verkoop van meubilair in de Benelux en Congo. De Coene opende showrooms in Brussel, Antwerpen, Luik en Amsterdam. Het bedrijf produceerde en verkocht meubels van Florence Knoll, Marcel Breuer, Harry Bertoia, Ludwig Mies van der Rohe en Eero Saarinen. Dat betekende een fundamentele ommezwaai voor het atelier, dat tot dan toe triplex en massief hout gebruikte. Nu moest het overschakelen op staaldraad en formica, materialen waar klassiek geschoolde schrijnwerkers op neerkeken. Bovendien verdween de naam De Coene naar de achtergrond, de productie ging als Knoll de deur uit. Er kwam zelfs gespecialiseerd personeel over uit de States om de nieuwe technieken aan te leren. Dat was onder meer nodig voor het puntlassen van de Bertoiastoelen uit staaldraad van Bekaert. Delvaux maakte de kussens van de Barcelonastoel van Mies van der Rohe.

Het studiebureau van de Kunstwerkstede, onder leiding van Philippe Neerman, realiseerde interieurs voor grote instellingen, zoals de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, ambassades, bedrijfskantoren en gemeentehuizen. In de jaren vijftig ontpopte de afdeling zich tot een internationale speler, met onder meer de realisatie van het Unescogebouw in Parijs en van het Palais de la Société des Nations in Genève. Ook exportmanager Jérôme Dervichian speelde een belangrijke rol, omdat hij via zijn internationale netwerk belangrijke opdrachten in het buitenland binnenrijfde. Zo werkte hij in Genève samen met de vermaarde architecte Charlotte Perriand, eerder de rechterhand van Le Corbusier. Perriand bezocht zelfs regelmatig de ateliers in Kortrijk. En heel bijzonder : eind jaren vijftig richtte De Coene een paleis met harem in voor de Saudische koning Ibn Saud. Het bedrijf trad wel vooral op als aannemer voor externe designers, het aandeel van de eigen ontwerpers was niet even belangrijk.

Eén afdeling specialiseerde zich in de aanmaak van houten spanten en trappen. Zo werden in ’64 bijvoorbeeld de Kortrijkse hallen gebouwd met prachtige parapluspanten. Met zijn interieurs en de spanten haalde De Coene liefst 28 opdrachten binnen voor Expo 58. In de loop van de jaren zestig gooide het bedrijf zich ook op de productie van prefabgebouwen, met de zogenaamde Decowallpanelen en stapelbare Decoplanmeubels die je zelf moest opbouwen, ontworpen door het team van Philippe Neerman. Eind jaren zestig transformeerde De Coene zich tot een industriële groep met internationale vertakkingen tot in Duitsland, Nederland en Frankrijk. De groep had over de gehele wereld vertegenwoordigers, van New York tot diep in Afrika. In de loop van de jaren zeventig trok de familie zich uit het bedrijf terug, dat in 1977 werd opgesplitst en waarvan er nog heel wat takken actief zijn in de industriële bouw, de meubelindustrie, de houtverwerkende nijverheid en metaalbewerking.

Door Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content