Ooit bloeide hier de tabaksteelt en was ons land gerenommeerd om zijn pijpen, sigaren, snuif en zelfs lucifers. De werkplaatsen zijn al lang dicht, maar zeven tabaksmusea houden dit cultuurhistorisch erfgoed levend.

Francine Geldof Foto’s : Jan Verlinde

Tabak, nu mikpunt van heel wat controverse, begon zijn verovering van Europa in de 15de eeuw. Het goedje werd via Christoffel Colombus uit de Nieuwe Wereld ingevoerd en was toen een middel tot genezing, veeleer dan een bron van genot. Tabak begon pas echt furore te maken toen Catharina de Medici er een probaat middel tegen migraine in ontdekte. Jean Nicot, ambassadeur van Frankrijk in Portugal, had haar in 1560 een pakje snuiftabak laten bezorgen.

Toch gaat het gebruik ervan heel wat verder terug in de geschiedenis : Grieken, Egyptenaren en Romeinen rookten al, en ook de Azteken verbouwden en gebruikten tabak lang voor onze tijdrekening. Ze beschouwden de plant zelfs als heilig en het roken had voor hen vooral een rituele waarde.

Het kweken van tabak in onze streken begon al in de 16de eeuw, met Wervik als onbetwiste hoofdzetel. Een goede reden om hier onze ontdekkinsgreis te beginnen, in het lokale Tabaksmuseum. In de streek wordt nog altijd tabak gekweekt, zo’n 97 procent zelfs van de totale Belgische productie, maar die beslaat alles bijeen slechts 440 ha. Uit foto’s blijkt hoe weinig er in de loop der jaren veranderd is : het plukken van tabak en het rijgen van de blaren aan touwen of ranken om ze te laten drogen, gebeurt nog altijd bijna helemaal met de hand. De mooie ouderwetse tabakswinkel in het museum is compleet uitgerust met dozen voor snuif en tabak. Je ziet er ook de weegschaal en aansteker die steevast de toonbank sierden. Maar het merendeel van de tentoongestelde merken is al lang uit de handel verdwenen. Veel mensen kennen nog wel de snuiftabak, die zelfs een kleine revival beleefde. De typische smaak ervan wordt bepaald door toevoeging van kruiden en saus, een recept dat door de fabrikant zorgvuldig wordt geheimgehouden. Het kauwen van tabak daarentegen heeft afgedaan. Toch was dit gebruik erg populair bij al wie gevaarlijk werk deed of geen vuur mocht maken, zoals mijnwerkers en vlasarbeiders. Veel aandacht besteedt het museum ook aan de reclame voor tabak, en al wat bij het gebruik ervan als attributen werd gebruikt. Honderden metalen reclameborden (erg in trek bij verzamelaars die duizenden franken over hebben voor de grotere exemplaren), blikken sigarettendoosjes die de huidige flinterdunne pakjes voorafgingen, en asbakken met reclameboodschappen zorgen voor urenlang nostalgisch plezier. Hier leren we bijvoorbeeld dat het vertrouwde embleem van de Franse tabakswinkels zijn merkwaardige vorm te danken heeft aan twee tegenover elkaar staande bundels tabak of karotten.

Even uitblazen na het bezoek kan best in het mooie ouderwetse café naast de deur : In de grooten Moriaan. Met de gelijknamige frisse pint die hier wordt getapt, blijven we helemaal in de sfeer. Vroeger zag je namelijk in tabakswinkels zwarte reclamefiguren die Moriaan werden genoemd en waarvan de huidskleur en het exotische plunje nogal simplistisch verwezen naar de tropische herkomst van de tabaksplant.

In Harelbeke, geboortestad van Peter Benoit, vind je naast een museum gewijd aan de musicus ook een Stedelijk Museum voor Pijp en Tabak. Het werd ondergebracht in een mooi 18de-eeuws woonhuis met schitterende zolder. Onder het indrukwekkende gebinte (waar geen spijker aan te pas komt) kan je zowat het hele verwerkingsproces van tabak volgen. Bij speciale gelegenheden, zoals Open Monumentendag en de plaatselijke Kermis (3de weekend van september), worden enkele van de machines opgestart en krijg je hier een heuse demonstratie.

België telde vroeger heel wat ateliers waar de populaire aardewerken pijpjes werden gemaakt. Die vond je ook in Nimy nabij Mons, waar het Musée du vieux Nimy getuigt van de vroegere bloei. Het stadje was eertijds bekend voor zijn pijpenmakers en z’n typische faience, ambachten die nu helemaal verdwenen zijn. Het laatste pijpenmakersatelier sloot meer dan vijftig jaar geleden z’n deuren. De pijpjes werden gemaakt uit een speciale kleisoort, zeer zuiver en elastisch, en dat met duizenden tegelijk. In enkele zaaltjes van een oude onderwijzerswoning wordt het fabricageproces uit de doeken gedaan en kan je ook de lokale productie bewonderen. Duurdere exemplaren waren dikwijls fraai versierd, de afbeeldingen wisselden onder invloed van de dagelijkse gebeurtenissen. Het meest beroemd werd ongetwijfeld de Jacob. Deze exotische figuur met lange baard zou ontworpen zijn ten tijde van de aanleg van het Suezkanaal, en was behalve modieus ook praktisch : de baard was veel makkelijker vast te houden dan de warme kop, waaraan je flink de vingers kon branden.

Pijproken was zeer populair tot voor de eerste wereldoorlog. Nadien werden sigaretten, vooral dankzij de Engelse soldaten, ook bij ons gemeengoed. De pijpenfabrikanten verdwenen, de een na de ander. Eerder uitzonderlijk werd pijpaarde ook voor faience gebruikt. Wie de afdeling aardewerk van het museum bezoekt, kan daar enkele merkwaardige opengewerkte schaaltjes bewonderen in een tere bruine kleur. Ze zijn gemaakt in uiterst breekbare terre à pipe. Naast lokale producties werden in het museum ook pijpen bijeengebracht van alle tijden en uit alle landen, de ene al exotischer dan de andere, maar zelfs een simpel Hollands pijpje levert een mooi verhaal op : in de legendarische strenge winters van voor de grote oorlog werden geregeld schaatswedstrijden georganiseerd tussen Brugge en Sluis, en daarbij moest de winnaar een over de grens gekochte aardewerken pijp heelhuids over de meet brengen. Tijdens het schaatsen werd het kleinood veilig onder de wollen muts bewaard…

Gelukkig bestaat er momenteel in België nog één piperie waar, zij het op bescheiden schaal, aardewerken pijpjes worden vervaardigd : in Andenelle is de familie Léonard al aan de derde generatie pijpenmakers toe. Toen grootvader in de jaren ’20 het atelier overnam, waren pijpen een beetje uit de mode. De productie bestond bijna volledig uit kleine pijpjes en figuurtjes van dieren of folkloristische personages die je in schiettenten op kermissen vond. Nog later verdwenen ook deze kermispijpjes en schoot men alleen nog op aardewerken staafjes (eigenlijk bleef gewoon de steel van de pijp over). Maar langzamerhand groeide in Andenelle toch het idee om weer echte pijpen te produceren.

Al in de 18de eeuw waren pijpenmakers in deze streek actief en dat was vooral te danken aan de uitstekende klei die hier werd gedolven. Nu komt het materiaal grotendeels uit Duitsland. In het atelier van Léonard bleven meer dan 100 verschillende oude vormen bewaard en de nieuwe pijpen worden nog steeds volgens de klassieke modellen gemaakt. Ze dragen namen als Dinantaise, Viennoise, Bouffarde Anglaise en Jean Nicot. De klei wordt in vorm gebracht, gedroogd en bijgewerkt en gaat nadien de oven in, één dag om te bakken en twee dagen om af te koelen.

Naast het eigenlijke atelier waar de ambachtsman aan het werk is, zijn in het museum ook een kleine collectie oude werktuigen en een reeks klassieke pijpen te bewonderen.

Voor sigaren moet je dan weer in Geraardsbergen zijn, alhoewel deze traditionele industrie ook hier helemaal verdwenen is. Van de zowat 350 lokale fabrikanten bleef geen enkele bestaan. Sigarenmaken was voor Geraardsbergen eigenlijk een tweede keuze, want vroeger was men hier vooral gespecialiseerd in het vervaardigen van zwarte kant. Toen die bedrijvigheid begon te tanen, zocht men naar andere arbeidsmarkten. Er werd overgeschakeld op de fabrikatie van sigaren, een productieproces dat geïllustreerd wordt door de indrukwekkende verzameling van het plaatselijke Sigarenmuseum dat samen met nog enkele andere collecties een plaatsje vond in de ruime zalen van de Abdij van Geraardsbergen. Sigaren werden dikwijls thuis vervaardigd, waarbij het hele gezin een handje toestak. Vrouwen maakten meestal de pop, het binnenste van de sigaar : lange stukken tabak in een gaaf blad gewikkeld. Voor het delicatere werk, het opdekken, zorgde de man : hij rolde de pop in het buitenblad van beste kwaliteit, een precies werkje waarbij rekening gehouden wordt met de richting van de nerven. Het kant-en-klare product werd voor inpakken naar de fabriek gebracht, waarbij de dikte van de sigaren, en daarmee ook het loon van de werkman, met een speciale meetlat werd vastgesteld. Dit inpakken krijgt in het museum trouwens veel aandacht, en terecht want de kistjes waren soms prachtig versierd. Fabrikanten bestelden bij gespecialiseerde (meestal Duitse) firma’s eigen etiketten en bandjes met hun merknaam, alles overdadig met bladgoud versierd. In het museum zijn enkele lithostenen samen met het bijbehorende etiket bewaard. Je vindt hier zelfs de staalboeken die handelsreizigers aan de sigarenfabrikanten voorlegden. Sigaren werden genoemd naar belangrijke gebeurtenissen, historische figuren of sentimenten : naast Jan van Eyck, Albert I, Da Vinci en Bonaparte werden namen gebruikt als Gloria Belgica, Aveugle de Guerre, Postduif en zelfs Sous-marin. Maar ook exotische vrouwennamen als Carmen of La Belinda waren populair, liefst geïllustreerd met afbeeldingen van in draperieën geklede schonen met aan hun voeten geknielde inboorlingen toen volstrekt acceptabel. Als een bedrijfje verdween, werden de dure etiketten en garnituren door andere fabrikanten opgekocht en gewoon verder gebruikt. Zo kon een merk dikwijls drie verschillende fabrikanten overleven !

Dat het sigarenroken toch een beetje tot de privileges van de betere stand behoorde, merk je aan de prachtige attributen, zoals de sigarencarrousel, een versierd kastje dat op tafel werd gezet en waarvan de deurtjes automatisch (en dikwijls onder begeleiding van een muziekje) opendraaiden ; gasten konden er dan rustig een sigaartje uit kiezen.

Voor een echte levende rokersgilde moet je in Sint-Niklaas zijn, waar we in de Regentiestraat een bezoek brengen aan het Wase Pijprokerssalon, een historisch pijp- en tabaksmuseum dat echter gegroeid is uit Den Openhaard, een pijprokersclub die zo’n 14 jaar geleden werd opgericht. Liefhebbers komen er bijeen voor een pijpje, een glas en een gezellige babbel, wisselen nieuwtjes uit, en geven advies aan een groeiend aantal beginnende pijprokers. Naast de club, die momenteel 84 leden telt, waaronder vier vrouwen, werd een paar jaar geleden ook een museum opgericht. In de huiselijke sfeer van het rokerslokaal met z’n lange tafel voor de open haard en de kasten met persoonlijke pijpen van de leden, is er een rijke collectie pijpen en rookattributen te zien.

Ook Sint-Niklaas had ooit haar plaats in het tabakswereldje : in en rond de stad waren in de 19de eeuw verscheidene sigarenfabriekjes die al lang de deuren hebben gesloten. Veel aandacht in dit museum voor de pijpen die vervaardigd worden uit meerschuim, een steensoort die vooral rond de Middellandse Zee wordt gedolven. In zijn oorspronkelijke staat is het materiaal, en dus ook de pijp, wit ; pas door jarenlang gebruik verandert de kleur in een mooi geelbruin. Een nieuwe meerschuimen pijp moet héél omzichtig behandeld worden. Wie de witte kop met de vingers aanraakt, laat gegarandeerd vetvlekken achter die later niet mooi kleuren. Nieuwe exemplaren worden dan ook voorzichtig met een doekje gehanteerd, en omwille van het breekbare materiaal zijn oude, goed doorrookte en mooi ingekleurde pijpen eerder zeldzaam.

In de verzameling vind je ook nog de bekende Bryère-pijpen die gemaakt worden uit de wortels van een grote plant : de Erica Arborea of boomheide, meestal afkomstig uit Turkije of Griekenland. Deze boom groeit op ruwe hellingen vol steengruis, dat dikwijls terug te vinden is in het wortelhout. Hoe zuiverder het hout, hoe hoger de kwaliteit èn de prijs. Fervente pijprokers genoten vroeger van een lekkere pijp op hun rookstoel, waarop je achterstevoren ging zitten, met de rugleuning tussen de benen. Bovenaan was de leuning voorzien van een bekleed kussentje, zoals oude kerkstoelen dat ook hebben. De roker kon er niet alleen comfortabel op steunen, gekleed in z’n speciale muts en jasje (een huisjasje heet in het Engels trouwens nog altijd smokingjacket), onder het openklappende deksel kon hij bovendien heel wat van z’n parafernalia kwijt.

Onze Tabaksronde besluiten we aan de Semois, waar vroeger heel wat tabak gekweekt werd en waar men in Vresse een Museum voor Tabak en Folklore vindt, zoals zoveel van deze tabaksmusea gegroeid uit een privé-collectie. Pas in 1856 introduceerde onderwijzer Joseph Pierret hier het kweken van tabak om de arme boeren wat te laten bijverdienen ; de teelt sloeg meteen aan en er begon een bloeiperiode die zo’n 75 jaar zou duren. In dit museum gaat de meeste aandacht naar de attributen die bij het roken horen : de tabakspotten, waaronder een exemplaar uit de 18de eeuw ; schitterende snuifdozen uit zilver en schildpad ; doosjes voor sigaren en sigaretten ; pyrogènes of houders voor lucifers waarbij vuur werd gemaakt door het stekje over een steen te schrapen. In een hoek van de zaal werd een traditionele Ardense keuken gereconstrueerd, terwijl hier zelfs een Oosters rooksalon een plaatsje vond.

We ronden het bezoek af met een blik op de collectie pijpen waartoe heel wat prominenten bijdroegen : niet alleen Georges Simenon, zelfs onze huidige koning gaf er eentje cadeau aan het museum.

Uit zo’n elegant pijpje werd vroeger ook dikwijls een sigaartje gerookt.

De laatste Belgische pijpenmaker aan het werk in z’n atelier.

De witte Bryèrepijpen worden door gebruik mooi geelbruin van kleur. Oude, doorrookte exemplaren zijn zeldzaam.

Ook Simenon schonk een pijp aan het museum in Vresse.

In Harelbeke worden nu en dan de machines nog eens aan het werk gezet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content