Fietsen in de appendix van Nederland, langs de Maas, die als heropbloeiende natuur de verdwenen grens tussen twee Limburgen vervangt. Van Maastricht via witte dorpen naar Thorn en terug, met de pedalen in kleine versnelling.

Tekst en foto’s Mark Gielen

F riture’t Pleintje. Of een verkeersbord met de wat absurde tekst ‘situatie gewijzigd’: dit is onmiskenbaar Nederland. Een koekoek roept door het stille dorp. Op het vlakke land van de Maas drukt een grauwe ochtendhemel, met vlagen motregen en een strakke wind: het is weer voor onervaren Flandriens. Ook in druilerige tijden blijft fietsen een toeristische troef van onze noorderburen. Maar wat heet noorderbuur als Nederland zijn appendix langs de grens met het Belgische Limburg laat bengelen, als ik in de kroeg of op de markt het verschil tussen Vlaams en Nederlands niet hoor omdat Limburgers aan beide kanten van de verdwenen grens hetzelfde dialect spreken, of als bij het binnenrijden van Maaseik op de brug vier handen in een lus beide gemeenschappen bij elkaar houden onder het motto Twee Limburgen, één volk? Nergens zijn de verschillen tussen Vlamingen en Nederlanders zo klein als in Limburg.

Bepleisterde huizen langs de Maaskade, met mergel en vakwerk. In het kaartcafé van Eijsden gaat het er passioneel aan toe. De eerste witte huisjes. Een grenspaal nabij het water, aan de overkant van de stroom ligt het fort van Eben-Emael. Grenspalen, ik hoop dat ze die laten staan, als laatste symbolen van wat in Europa en onze hoofden hoe langer hoe meer verdwijnt. Baggerboten met schepraderen en kettingen ratelen over het water. Overal zal ik ze zien. Soms liggen ze te roesten aan de kant, of ze dobberen op een plas, monsters met ijzeren muilen en loopbanden. Industrieel erfgoed in een natuurlandschap, even dominant als elektriciteitsmasten en koeltorens. Ze schrapen de tien meter dikke grindlaag af, keien rollen en reutelen, grindheuvels rijzen omhoog. Mergel, krijt, kalksteen, resten van een zee die meer dan honderd miljoen jaar geleden de streek overspoelde. Zand, grind en klei, aangevoerd door de stromen Maas en Rijn. De Romeinen ontgonnen de bodem om met de resten van schaal- en schelpdieren huizen te bouwen. Nu baggeren de machines putten in het land. Langzaam volgelopen met water zijn de Maasplassen goed voor recreatie en het herleven van de natuur. Mensenland, geboren uit grind. Ook in deze verste uithoek van het lage land heeft de mens het water bedwongen, hij heeft het achter dijken getemd, met sluizen gemeesterd, met plassen in cultuur gebracht.

Waar de stroom de grens overschrijdt, begint al in Maastricht de delta van waterland Nederland, een web van waterwegen en rivieren, kanalen, sluizen, uiterwaarden en geulen, plassen en moerassen. Nederland is land dat almaar meer water wordt en in zee verandert. In dit hoogste land, grensoverschrijdend naar Vlaanderen, maar ook oostwaarts naar Duitsland, kronkelt een netwerk van honderden kilometers fietspaden langs de Grensmaas. De heuvels rond Valkenburg laat ik links liggen: dat parcours ken ik van televisie, als de renners strijden in de Amstel Gold Race, Nederlands enige wielerklassieker. Die heuvels zijn kuitenbijters en mijn stramme leden pruttelen tegen. Een makkelijker traject dan maar, dat van het Maasdal, van de Pietersplassen ten zuiden van Maastricht tot het nautisch centrum van Marina Oolderhuuske bij Roermond. Daartussen bloeit nieuw natuurgebied onder de noemer Levende Grensmaas, met geulverbredingen, grindstrandjes en eilanden, nevengeulen, graslanden, struweel en bos, met een rijkdom aan planten en dieren, reeën en bevers, met langs de oevers Schotse Galloway-runderen en vrij rondtrekkende paarden, zoals de Poolse, zilvergrijze koniks met hun zwarte manen.

Fruitboomgaarden staan in witte voorjaarsbloei. Voorbij het Bunderbos met eiken en beuken pronkt het kasteel van Elsloo, een heerlijkheid uit de zestiende eeuw die met het kraaknette dorp, oude gevels en kasseien tegen de Maasberg rust. Er groeien valeriaan, lelietjes-van-dalen en vogelmelk. De barokke grillen van de waterloop zijn bewaard gebleven dankzij de aanleg van het Juliana-kanaal. Zo meanderend de stroom zo kaarsrecht is het kanaal, met dijken en vijf sluizencomplexen om het verval te meesteren. Bij Born is het hoogteverschil twaalf meter. Op de Maas is het verval vijf meter per kilometer, wat voor de bewoners genoeg is om te spreken van Nederlands enige wildwaterrivier. Een land van zandbanken en eilandjes, wat ze in lokaal taalgebruik nak noemen. Een grindbank heette greend en een overstroomd gebied was in oude tijden een ohé.

Vandaar Ohé en Laak, een stil dorp van niks met een rijdende bakker en een winkel op vier wielen. Daar betrek ik, onderweg met de twaalfjarige rakker Maxim, het Fietsers Welkom Hotel. Plassen rondom, dijken, koeien in de velden, de Hompesche Molen uit 1722, die met 37 meter de hoogste stellingmolen in Limburg is. Kapellen en kruisbeelden, nergens in Nederland heb ik zoveel kruisen langs de weg gezien.

Zo alledaags en toch blijft dat gevoel van overschrijden. Over de Pater Sangersbrug steken we rivier en grens over. Daar staat het: Twee Limburgen, één volk. De reling ligt in een knoop en handen grijpen naar elkaar. Een brug die mensen bijeenhoudt. Rond het standbeeld van de gebroeders Van Eyck is het rommelmarkt. Renaissancegevels met de stoerheid van zandsteen, een lommerrijk plein. Maaseik is op dagen als deze een kruispunt van tijdelijke migraties, van handelaars, fietsers en motards. Vlaams en Hollands, Frans, veel Duits en Limburgs natuurlijk. Met wat brol als buit fietsen we met tegenwind langs de linkeroever van de stroom naar het veer, dat ons overzet naar die andere oever waar het hotel staat.

Stevensweert is witter dan de andere dorpen. Open en breed, en dus geen noordelijke variant van de Andalusische pueblos blancos. Toch is het hoofdplein bruin, met Maaskeien, het gouvernement van het staatse garnizoen en de witte kapel voor de Spaanse soldaten. Met de fiets lukt het niet, maar vanuit vogelperspectief zou ik in de structuur van het stadje een spinnenweb herkennen. Een vesting aangelegd door de Spanjaarden tijdens de Tachtigjarige Oorlog, die mijlpaal in de geschiedenis van twee volkeren die wel nooit zullen weten of ze bij elkaar horen. Voorbij de wallen met bastions en ravelijnen staat aan de waterkant weer een grenspaal. Nergens zijn Maas en land vlakker, maar nergens is het debiet zo groot als hier: schepen dalen en stijgen in het sluizencomplex van Maasbracht, een van die plaatsen die haar naam aan de stroom heeft verbonden. Een fietsbrug trekt langs een waterkrachtcentrale. De stroom verandert in het kluwen van de Plassen-Maas vol witte zeilen, met jachthavens en drijvende bungalows die op het ritme van het wispelturige water op en neer gaan. In Roermond zetten we de fiets tegen de Onze-Lieve-Vrouw-Munsterkerk, dertiende-eeuws met vier torens en een romaanse graftombe. In wielerjargon heet dit bevoorrading, maar we doen ons gewoon te goed aan pannenkoek met kersen en een stevige trappist uit onze Ardennen.

Noordelijker stop ik in Asselt bij de romaanse Dionysos-kapel, een van de oudste gebedshuisjes in Nederland, met wonderlijk genoeg een onthoofde heilige boven de deur. Trage beelden langs de wegkant: zwarte schapen, balen stro, kramen met asperges. Bij een watermolen uit de zeventiende eeuw houden we halt. Branderij De IJsvogel staat er. De vogel broedt langs de beken. Ooit brouwden ze hier een bierenbitter, nu graanjenevers en aspergelikeur, korenwijn en alde wiever-sap. Wetenschap en alchimie gaan hand in hand.

Talrijk staan veldkapellen en wegkruisen in het open land. Voor Germanen en Kelten waren kruispunten en driesprongen al bijzondere plaatsen, gelovigen van vandaag vinden er vaak die eenvoudige godshuisjes waar ze heiligen voorspraak of bijstand afsmeken. Hubertus, Anna en Antonius, Barbara of Nepomucenus, de beschermer van het biechtgeheim. Op de plafondschildering in de Kapel onder de Linden transporteren engelen het ouderlijke huis van Jezus vanuit Nazareth naar Loreto. “Een kopie van de Santa Casa“, zegt historicus Jac Forscheler, “het heilige huisje dat in de duomo van het Italiaanse bedevaartsoord wordt vereerd. Legende natuurlijk, want de feiten zeggen dat niet de engelen, maar de firma di Angeli het huis in de twaalfde eeuw naar Italië heeft verplaatst. Veel van die kapellen, zoals die voor Sint-Hubertus, zijn vandaag nog doel van processies vanuit het Belgische Kessenich. Deze streek is een bakermat van het christelijke heil.” Zoveel is duidelijk: mijn gids schuwt het barokke woord niet.

In een biotoop van witte gevels staan we voor een massieve kerktoren. De heilige Michaël vermorzelt de draak. Hij is een heilige die bij voorkeur op een hogergelegen plek wordt geëerd, zoals de Mont-Saint-Michel in Frankrijk en Montecassino in Italië. Thorn dus, op een ‘steile’ oever van de Maas, blakerend wit, in de straatjes en stegen rond de kerk het witst van al. “Om te beginnen”, zegt mijn gezel, “zijn er nuances van wit. Her en der is zelfs een huis, zoals het mijne, gewoon bruin. Maar wit is niet de kleur van weelde, het witte Thorn is geboren uit de nood in tijden van verval en teloorgang. De gevels moesten miserie verdoezelen. Nadat de Fransen Thorn in 1794 bezetten en de abdij hadden afgebroken, brak grote armoede uit. Mensen werden dagloners. Ze konden de belastinggelden niet meer opbrengen, die berekend werden op basis van de grootte van ramen en haarden. De bewoners metselden toen niet enkel hele raampartijen dicht. Uit schaamte over hun lelijke huizen hebben de fiere dorpelingen in de negentiende eeuw de gevels wit geschilderd. Zo is het gegaan.”

De kerk is een kruisbasiliek, van veelkleurig gotisch naar witte barok. Fel licht, helder blank, schilderijen uit de Antwerpse school. De omvang verrast, maar een maquette van de vroegere abdij, annex stift en begijnhof, is nog veel indrukwekkender. “Had alles er nog gestaan, dan stond Thorn op de Werelderfgoed-lijst van de Unesco“, zegt mijn historische bron. “Nadat de Fransen het lokale leger van dertig soldaten hadden overweldigd, hebben ze grondig huisgehouden. Stift en abdij, dormitorium, refectorium en de vertrekken van de vorstin-abdis hebben ze in 1794 afgebroken. Dat de kerk is blijven staan, komt omdat het stadsbestuur in de plaats de parochiekerk, de kerk van Jan met de pet, heeft geofferd. Voor mij zijn de Fransen cultuurbarbaren. Dit was een van de grootste kloostercomplexen van de lage landen, een stift met een benedictijnerkloosterregeling: alleen de vorstin-abdis legde de gelofte van kuisheid af. De stiftsdames of kanunnikessen deden dat niet. Deze vrouwen uit de hoge adel van Duitsland en de zuidelijke Nederlanden konden naar believen aan de hand van een edelman hun afgezonderd leven verlaten. Met de macht van de abdis, die alleen God en de Duitse keizer boven zich wist, was Thorn een vorstendom in miniatuur.”

In het museum van de VVV staat een panorama, een driedimensionaal kunstwerk van Frans van den Berg. Zeven jaar heeft hij gewerkt aan Thorn in miniatuur. Op een schijf draait het rond in twintig minuten, zowat de tijd die een wandelaar nodig heeft om rond de woonkern te lopen. Rond de kerk, de huizen tegen een hemel vol wolkjes, geïnspireerd door oude Hollandse meesters, in een sfeer van warme herfsttinten. Een fiets tegen een gevel, van de dronkelap van het dorp. In een huis met schommelstoel in de tuin woont de stadsfilosoof. Daar staan ook de huizen van twee rivaliserende harmonieën, met een bokken- en een geitenfractie. “Ach ja”, lacht Jac, “toch is Thorn een beschermd stadsgezicht, het heeft de grootste monumentale dichtheid in Nederland. De kerk is een van de tophonderdmonumenten van het land. Hij wijst naar een foto van de vernielde kerktoren: het is historisch niet onbelangrijk dat Thorn de enige gemeente in Nederland is die op het einde van de oorlog exclusief door de Belgische Groepering Bevrijding, de latere Brigade Piron, is bevrijd. Ieder jaar bij de herdenking worden de anciens ontvangen door onze twee harmonieën. Ze zijn de enigen die met hun wapen mogen defileren. Voor Belgen is Thorn een echt bedevaartsoord.”

Maaskeien plaveien de straten. Witte patriciërshuizen en hofsteden, een zonnig terras, cafés en restaurants op de plaats waar vroeger de parochiekerk stond. “Vlamingen en Nederlanders? Hier is geen cultuur- of mentaliteitsverschil. Allereerst hebben we een gezamenlijk volkslied, In het bronsgroen eikenhout. Als Limburgers hebben we ook een dialectvereniging. Historisch hebben ze ons gewoon een loer gedraaid: in 1815 op het Congres van Wenen werden de Koninklijke Nederlanden geconfronteerd met een nieuwe provincie, die beide Limburgen omvatte. Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van de Belgen en in de jaren daarna werd Limburg eigenlijk vanuit Brussel bestuurd. In 1839 heeft men in Londen beslist de Maas als grens te nemen: een kunstmatige grens aan de hand van een natuurlijk gegeven, terwijl de mensen hetzelfde voelden en dachten. Thorn is altijd meer op Antwerpen gericht, zoals de hele provincie meer op het zuiden. Maar het is er dus afgehakt en bij het noorden gevoegd. De streek is ook heel rooms, heel Limburg is katholiek. Vandaar die kapellen en processies. Met ons verstand zijn we Hollanders, met ons hart Vlaamse bourgondiërs. Voor ons Limburgers is die grens altijd onbestaande geweest.”

We steken een tandje bij en fietsen terug naar het zuiden, naar Maastricht, de kraamkliniek van de euro en de oudste stad van Nederland, met haar historische monumenten, de Servaasbrug en het Bonnefantenmuseum met zijn trap, want al valt over smaak niet te twisten, dit is de mooiste trap van de lage landen.

Praktisch

Reis

Met zo’n duizend kilometer vlakke en verkeersarme fietspaden door Noord- en Midden-Limburg zijn de mogelijkheden onbeperkt: van dagtochten tot meerdaagse fietsarrangementen door gebieden als de Maasplassen, de Maasduinen en het Land van Peel en Maas.

Te zien:

– Maastricht met historisch patrimonium, Bonnefantenmuseum, markten en gezellige pleinen.

– Thorn met stiftskerk, abdijcomplex, historische panden en het gemeentelijk museum met panorama. Historische kapellen rond het stadje.

– Roermond met de Onze-Lieve-Vrouw-Munsterkerk.

– Maaseik met grote markt, renaissancehuizen en musea.

– Sluizencomplex van Maasbracht.

– Natuurgebieden langs de stroom.

– Elsloo, historisch dorp en kasteel (hotel).

– Stevensweert met bijzondere architectuur en structuur.

– De Dionysos-kapel bij Asselt.

– Recreatiegebieden tussen Maastricht (Pietersplassen) en Roermond (Marina Oolderhuusken).

Verblijf

Het unieke fietsroutenetwerk is gekoppeld aan een formule van fietsersvriendelijke hotels. Meer dan twintig ‘Fietsers Welkom Hotels’ (zoals Hotel Lakerhof in Ohé en Laak) liggen aan of in de directe omgeving van het netwerk. Alle hotels hebben speciale voorzieningen voor fietsers: stallingen, een rijwielhulpkist, de mogelijkheid om natte kledij te drogen, gedetailleerde landkaarten en info over bezienswaardigheden.

Naast een welkomstkorting zijn meestal ook fietsen te huur. Reservering voor de overnachting in een volgend hotel is even vanzelfsprekend als het gratis bagagevervoer. De deelnemende hotels variëren van degelijk (nul tot twee sterren) tot luxe (4 sterren).

Info

– Zowel een landkaart met het net fietsroutes als de brochure ‘Fietsers Welkom Hotels in Noord- en Midden-Limburg’ zijn gratis verkrijgbaar bij VVV Noord- en Midden-Limburg, Koninginneplein 2, NL-5911 KK Venlo, +31 77 35 43 800, e-mail: vvvvenloplex.nl

– Omdat fietsen in Limburg geen grenzen kent, zijn er ook een kaart en infoboekje voor een ‘Grensoverschrijdend fietsroutenetwerk’, dat zowel het ‘Regionaal landschap Kempen en Maas’ als de ‘Grensstreek Nederlands Limburg’ omvat. Verkrijgbaar in de VVV-kantoren aan beide kanten van grens en rivier.

– Voor het zelf uitstippelen van fietstochten: www.hollandtoerisme.be, onder ‘Actief’. Daar vindt u de eerste internetfietsrouteplanner van Nederland om in functie van streek, interesse en afstanden een eigen parcours uit te stippelen.

– Voor alle inlichtingen en brochures: Nederlands Bureau voor Toerisme, Louizalaan 89, Postbus 136, 1050 Brussel, 02 543 08 01, fax 02 534 21 94.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content