Turnhout. Bedevaart tegen eerroof en kwatongerij
Ooit was Turnhout een oord van devotie : missaaldrukkerijen, kloosters en een drukbevolkt begijnhof. Eén klarisseklooster is er nog, het Paterspand is onbewoond. De laatste pater, de laatste broeder en de laatste begijn van de stille Kempen wonen in het schilderachtige hof.
GRIET SCHRAUWEN
FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT
We kennen de stad een beetje van vroeger : veruit de meeste missalen kwamen van uitgeverij Brepols, Turnhout. Vandaag zijn die dingen in onbruik geraakt. Nu kennen we vooral de belastingbrieven van bij drukkerij Joos. Maar Turnhout heeft ook aangename verrassingen. “Sedert eeuwen werken de inwoners van deze stad vooral in de grafische sektor”, zegt Johan Van Gorp, een graficus die zich vooral sinds zijn pensioen in de geschiedenis van Turnhout stortte en met veel begeestering nieuwelingen gidst.
“Missalen worden hier nog steeds in grote oplagen gedrukt. Niet zozeer voor ons land, want hier heeft bijna geen mens er nog een. Ze zijn vooral bestemd voor de uitvoer. In landen als Polen en Amerika zijn missalen nog erg in zwang”, zegt Van Gorp. “De voorbije decenniën legde Turnhout zich vooral toe op de produktie van speelkaarten meer dan 300.000 per dag. Wij hebben de enige speelkaartenfabriek in de Benelux en de tweede grootste van de wereld. “
“Bron van de hele grafische industrie was Pieter Corbeels”, vertelt Van Gorp. In 1796 kwam Corbeels, een vrijheidsstrijder en drukker uit Leuven, naar Turnhout, waarschijnlijk omdat de grond onder zijn voeten te heet werd. Tijdens de Boerenkrijg werd hij gevangen genomen in de bossen van Postel en later gefusilleerd. Samen met hem was zijn kompaan Philippe-Jacques Brepols uit Leuven gekomen. Na Corbeels’ dood nam hij de drukkerij over. Hij vestigde zich als hoedenmaker en drukker op de hoek van de Grote Markt aan het Tweetorentjesplein, nu keurig gerestaureerd.
De tuin van het Paterspand bleef zoals hij werd aangelegd door de franciskaanse minderbroeders begin deze eeuw. Je kan er nog zien wat ze te eten kregen : boomgaarden met appeltjes en peren zijn afgeboord met dikke bossen hosta’s, en tussen beukenhagen liggen bedjes met aardbeien- en aardappelstruiken. Het klooster doet nu vooral dienst als kantoor, de oude binnentuin, die werd overdekt, is nu een koncertzaal. Aan een van de muren hangt Den Engel, een kreatie van Walter Pompe, die de stiel leerde bij de preekstoelbouwer van de katedraal van Antwerpen.
“In de tijd dat panden nog geen huisnummer hadden, kregen ze een naam”, zegt Van Gorp. “Het huis op de hoek van een straat heette meestal Den Engel, en dat is afkomstig van het Franse woord angle (hoek). Dit terracotta beeld was bevestigd op het huis aan het begin van de Paterstraat, maar na meer dan 200 jaar in de buitenlucht moest het worden binnengehaald omdat het bedreigd werd door luchtvervuiling. “
En wat werd er van de talrijke franciskaanse minderbroeders die hier woonden ? “Er blijven er slechts twee van over. Een pater en een broeder”, zegt van Gorp. “Je kent toch het verschil ? Een pater die op een ei zit, is een broeder”, grapt hij. “Nee, serieus : paters hebben een priesteropleiding en zijn bevoegd om de mis op te dragen. Een broeder niet, hij werkt. Hij is kok, tuinman of iets dergelijks. In dit geval kookt Broeder Gust voor Pater Nico. Ze wonen niet meer in het klooster, maar in het poorthuis van het begijnhof waar ze de taak van de portierster hebben overgenomen : elke avond om tien uur sluiten ze de poort, om zeven uur ’s ochtends maken ze ze weer open. Bewoners van het hof hebben een sleutel, maar wandelaars moeten zorgen dat ze op tijd buiten zijn : de broeder en de pater zijn na tien uur niet meer wakker te krijgen. “
Het 13de-eeuwse begijnhof is een geliefkoosd wandeloord en een oaze van rust in de stad. Onder de poort verkondigt een bord dat er in het 17de-eeuwse barokkerkje ’s zondags om 9 uur een gregoriaans gezongen mis wordt opgedragen, en om 15 uur een gregoriaans gezongen lof.
Johan Van Gorp wijst op een beeld in een hoek van de binnentuin. “Dat is de heilige Nepomuk, aan wie men een penning kan geven tegen eerroof en kwatongerij. Zijn afbeelding vind je in ieder begijnhof. ” En Van Gorp vertelt de legende met plezier. “Nepomuk was bisschop van Praag en biechtvader van de echtgenote van de koning van wat toen nog Tsjecho-Slowakije was. Op zekere dag wilde de koning weleens weten welke zondekens zijn vrouw bedreef. Hij voelde de bisschop aan de tand, en toen die geen woord loste, liet de snode koning bisschop Nepomuk martelen. Omdat hij bleef zwijgen, werd Nepomuk in de Moldau gegooid. Hij verdronk. In 1719 is zijn graf opnieuw geopend, en men vertelt dat zijn hele lichaam was vergaan met uitzondering van de tong. Die lag daar nog bloedrood, ten teken dat hij standvastig was en het biechtgeheim niet had geschonden. Nepomuk werd een martelaar en een brugheilige : als er op een brug een heiligenbeeld staat, kun je er donder op zeggen dat het Nepomuk is. “Net als zijn beeld”, zegt Van Gorp, “staat dat van Christus op de Koude Steen in álle begijnhoven. Die Kristusfiguur heeft gebonden handen, is gegeseld, heeft de doornenkroon al op en wacht tot de timmerlieden klaar zijn met het kruis. Hij wordt altijd afgebeeld in hout op steen, vandaar de naam. “
In de tuin van het begijnhof is de grot van Lourdes nagebouwd. Naast de madonna met blauwe linten branden honderden kaarsen, en aan haar voeten liggen boeketten verse bloemen. “Dat is het werk van juffrouw De Boer”, zegt Van Gorp. “Op een bepaald moment woonden er hier gelijktijdig 370 begijnen, maar juffrouw De Boer is de laatste van Turnhout en zorgt voor de grot. Meestal toch”, zegt hij, “want het kind is ook al hoogbejaard. Ze kwam hier in ’39 en is nu 87. “
Het begijnhof omvat een 80-tal nette huisjes met potten geraniums naast de voordeur of op de vensterbanken. Elk huisje heeft de naam van heilige vrouwen als Barbara, Gertrudis, Odrada, Martha. De meeste van die huisjes behoren toe aan het OCMW, en er wonen vooral ouden van dagen en armen. Maar op nummer 56 is een museum ondergebracht over het begijnenleven. En op nummer 66 woont juffrouw De Boer. “In Nederland is er niet één begijn meer”, zegt Van Gorp. “In Vlaanderen zijn er momenteel nog een veertiental. Denk ik toch. Hun aantal is niet zo makkelijk bij te houden. Het laatste begijntje van Lier is gestorven, in Gent zijn er misschien ook al een paar dood. “
“Je weet toch wat een begijn is ? ” vraagt hij. Geen grapje deze keer, maar een ernstige uitleg. “Begijnen zijn vrouwen die in de wereld willen blijven, in tegenstelling tot nonnen : die treden in het klooster en uit de wereld. Nonnen leggen altijd de drie evangelische geloften af : gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede. Begijnen slechts twee : die van armoede is bij hen niet van toepassing. Dat betekent dat ze vrijer zijn, maar anderzijds dat ze zelf in hun eigen levensonderhoud voorzien. Rijke begijnen hebben hun fortuin en geven hun minderbedeelde zusters wel te eten, maar een arme begijn moet toch werken : hosties bakken, kerkkleding wassen en verstellen, kantklossen, lesgeven, verplegen. Er is ook een soort abdis of een overste : de Grootjuffrouw, die te herkennen is aan haar witte huik, een lange mouwloze kapmantel. “
De beiaard van St.-Pieters op de Grote Markt klept Daar zat een sneeuwwit vogeltje over de stad, en in de buurt van het kasteel vliegt een vlucht zilvergrijze duiven in de zon. Het kasteel staat in de steigers, de vijver eromheen is leeggepomt. De rustende Najade, godin van beken en rivieren (een werk van Rik Poot) ligt als een vis te happen op het droge.
“Het opknappen van het kasteel en de omgeving ervan heeft in Turnhout voor heel wat beroering gezorgd”, zegt stadsgids Van Gorp. “De gebroeders Coppijn, dat zijn boomchirurgen, konstateerden dat de oude lindebomen op het plein ziek waren en moesten worden geveld. “
Het plein rondom het kasteel is opnieuw aangelegd en beplant met pril en teer lindegroen. Groen, dat is ook de kleur van het stadswapen : een vluchtend hert op een groen veld, omdat de weidse bossen rond Turnhout het jachtgebied waren van de Hertogen van Brabant sinds 1110.
In de warande van het kasteel, op de plek waar het oude gasthuis stond, werd in de jaren ’70 een gedrocht van een kultureel centrum opgetrokken. “De Warande barst uit zijn voegen”, zegt Johan Van Gorp. “De belangstelling voor wat er gaande is in de toneelzaal is groot, tot ver buiten de stad. ” De dag dat het loket voor jaarabonnementen opengaat om negen uur ’s ochtends, staat Johan Van Gorp al vanaf vijf uur voor de deur : anders heeft hij geen mooie zitplaatsen meer.
De Turnhoutenaars hebben hun historische bijnaam muggenblussers te danken aan een waar gebeurd verhaal : op een zwoele avond in 1755 stroomde de halve stad samen op de Grote Markt, omdat men vreesde dat er brand was ontstaan in de St.-Pieterstoren. De bevolking hakte gaten in het dak van de kerk om de brandhaard te kunnen blussen, en toen pas kwamen ze erachter wat de oorzaak was van wat ze aanzagen als een rookpluim : een grote zwerm muggen. Van Gorp : “Er is nog een rentmeestersrekening teruggevonden van de herstelling. En zeg niet dat wij Turnhoutenaars dom zijn. Hetzelfde is gebeurd in 1989 in Wervik. Ook met muggen. “
De buitenkant van de St.-Pieterskerk is heel sober, en dat heeft zijn reden. “Turnhout heeft ervoor gekozen om géén omwalde vesting te zijn. Ommuurde steden werden belegerd en veroverd, er werd veel harder tegenaan gebeukt. De stad is in de loop der tijden zo vaak onder de voet gelopen, maar Turnhout betáálde zelfs de belegeraars om zo snel mogelijk door de stad te trekken en alles heel te laten. Rijkdommen aan de gevels zouden bezetters en plunderaars maar op ideeën brengen”, zegt de stadsgids. Een verstandige strategie, zo blijkt : binnenin de kerk bulkt het van de eeuwenoude kunstschatten. Toen de kerk werd gerestaureerd, was Johan Van Gorp pas met pensioen en heeft hij flink geholpen bij de werken. Samen met anderen heeft hij de 300 liter vloeibare boenwas uitgesmeerd over de reusachtige eiken preekstoel, de eiken engelen, het koorgestoelte van de priorij van Corsendonck en de marmeren vloeren. Daarna moest alles nog opgewreven worden. “De dames van Turnhout waren niet veilig in die tijd”, zegt hij. “Je weet toch dat er niets beter is om boenwas op te blinken dan panty’s of nylonkousen ? “
De kerk glanst en blinkt, ze wordt “met de plumeau” afgestoft, en één man heeft een fulltime baan om het interieur van het gebouw te onderhouden. Als hij werkt, heeft hij geen weet van wat er buiten aan de gang is. Maar dat is niet zo heel veel : buiten de stad ben je meteen in de échte stille Kempen, dennebossen en heide, koeien in de wei, lommerrijke dreven, kleurrijke bloemen, en op de achtergrond een muziekje van het vogelvolk, het ruisen van de bomen en af en toe de smartelijke schreeuw van een pauw.
Ooit woonden er gelijktijdig 370 begijnen in het hof, dat nu toebehoort aan het OCMW.
Binnen in de Sint-Pieterskerk, die met de plumeau wordt afgestoft, bulkt het van de kunstschatten.
Het zonlicht dat door de glasramen valt, geeft alles een mysterieuze gloed.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier