PRIMAGAZ, staat in koeien van letters op de bleekgroene gastank die voor de boerderij ligt, als een duikboot die gestrand is. Voor de rest : niets dan velden en herkauwers en grote vogelzwermen, zover het oog reikt, en ook knotwilgen, die als doodsbeenderen oprijzen uit de vette grond van de polders. Met de treurwilg en de zilverberken zijn ze mijn lievelingsbomen, niet voor hun ranke verschijning, maar om hun onverzettelijkheid. De guurste stormwind krijgt ze niet ontworteld, laat staan de Griekse crisis of het blondjeshandboek van Lesley-Ann Poppe.

Op het vloerkleed, voor de kachel, ligt een hond die af en toe vergenoegd zucht. Hij is de reden waarom we hierheen zijn afgezakt : dogsitting bij het huisdier van een mij onbekende lezeres, die op reis moest en een oproep op internet postte. Ik was de eerste om te reageren, voor één keer op kop van de ratrace, en zo bevind ik mij nu tussen het bestek en de boeken van een vrouw die ik van haar noch pluim ken. Soms kom je een opmerkelijke blijk tegen van geloof en vertrouwen in de mens, in een wereld die stijf staat van de argwaan en gewiekstheid. De ‘energie die hier hangt’, zoals zweveriger lieden zouden zeggen, is goed. Rust en vreedzaamheid alom, en de hond draagt de naam van een Franse komiek die tegelijk volks is en plechtig.

“Hij volgt jou overal”, zegt mijn vriendin en zij klinkt een beetje geërgerd. Tussen mij en de reu klikt het inderdaad wonderwel. In geen tijd wordt deze hond gewoon ‘de’ hond, uit die talrijke miljoenen honden in de wereld, waarvan in China naar verluidt alleen de geelachtige worden opgegeten. “Dat zijn dan de eethonden”, vertelde een vriend mij die terugkeerde uit Peking. “Die worden getergd en opgejaagd alvorens ze te doden, omdat de Chinezen het kwalijke idee hebben opgevat dat het vlees van de hond beter smaakt als er eerst adrenaline doorheen in gejaagd.”

Deze hond echter eten wij niet, wij gaan er hooguit mee wandelen. Met de prettige rechtlijnigheid eigen aan zijn soort, brengt hij mij de leiband in zijn muil en gooit zich op zijn rug, zijn voorpoten naar mij uitstrekkend zodat ik het tuigje kan vastgespen. Samen maken we lange tochten, wij op de weg en hij in het veld, met verbluffende snelheid en kracht, waarbij wij hem tweehonderd meter dwars over de akkers achter een grote vogel zien aanhollen, die in scheervlucht wegvliegt en – gak gak gak – kreten slaakt die meer verontwaardigd klinken dan bang. Wandelen doen wij, tot wij er blozende konen van krijgen en ik genoeg waadvogels en holhoornigen heb gezien om mij weer opgewassen te voelen tegen de mensen. De kleine rietgans, zilte schijnspurrie en wat zich nog in het struikgewas schuilhoudt aan poëzie als tegengif voor de brieven van de banken, de printerpoorten die niet worden gevonden en de stompzinnige reclames voor bladblazers en kettingzagen. De fietsers die in de verkeerde richting rijden en hun middelvinger in de lucht pinnen als je naar ze durft te kijken.

Op de avond van de derde dag, als in de Bijbelse verhalen, komt het baasje van de hond naar huis. Zij blijkt bij hem te passen, met ogen die veel hebben gezien maar weigeren daar bitter van te worden.

Als wij afscheid nemen en vertrekken, wringt de hond zich uit haar handen. In de achteruitkijkspiegel zie ik hem de ziel uit het lijf rennen, roze tong en witte poten en die borstkas van hem, breed en tegelijk breekbaar. We rijden veertig per uur, maar hij blijft volgen en weigert in te zien dat hij geen kans maakt tegen de auto. Ik krijg het niet over mijn hart méér gas te geven. Ik stop en stap uit, omhels hem en wijs naar zijn baasje.

“Ga maar, jongen”, zeg ik, dapperder dan ik mij voel. Zo vaak is genegenheid mij al tegen mijn zin ontnomen, dat het mij moeite kost er uit vrije wil van weg te rijden.

De volgende dag denk ik nog aan de hond, aan het enthousiasme waarmee hij mij zijn wereld toonde. Dat je het leven niet te serieus moet nemen, maar genieten van de kachel en van de zon. Dat er niets mis is met blaffen naar vliegtuigen en koeien aan het schrikken brengen. Dat het op hartstocht aankomt en op trouw aan de roedel.

Terug op mijn vierde verdieping, in mijn leven van bewonerskaarten en toetsenborden, voel ik mij vervreemd van mijzelf en mijn voorouders.

“Ik mis de hond”, zegt mijn vriendin.

“Ik weet het.”

En samen dromen wij van een vrijere, ruigere wereld.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content