Gewezen voetballer Leo Van der Elst (39) leerde tijdens zijn carrière dat winst en verlies heel dicht bij elkaar liggen. “Omdat er altijd iemand voor mij klaarstond, wil ik nu ook klaarstaan voor anderen.”

Leo Van der Elst was een van de BV’s die eerder dit jaar deelnamen aan het VRT-programma De Nationale Test. Hij behaalde niet alleen het hoogste geluksquotiënt en de meeste punten in de seksualiteitstest, maar mocht ook als eindoverwinnaar een triomftocht maken op de olifant Snuffeltje. Verwaand is hij er niet door geworden. Van der Elst: “Dat was televisie, niet meer dan een spelletje. Ik heb daar met veel plezier aan meegedaan, maar ga er absoluut niet van naast mijn schoenen lopen. Het belangrijkste voor mij was dat ik daar zoveel interessante mensen, met zeer verschillende achtergronden, op zo’n korte tijd heb leren kennen. Ik ben nogal leergierig, ik praat graag met mensen die uit een andere wereld komen dan de mijne.”

Graag praten, graag luisteren, interesse hebben voor andere mensen, iets willen bijleren, het zijn de thema’s die telkens terugkomen tijdens dit gesprek, waarin Van der Elst op zoek gaat naar wat hem troost. Thema’s die niet meteen tot het voetballersjargon behoren, toch? “Ik heb me nooit gevoeld als de andere voetballers. Voetbal is uiteindelijk een leeg bestaan. Ik heb me in die wereld wel goed gevoeld, maar toch had ik vaak de indruk dat ik anders was. Ik had dikwijls een eigen mening en maakte die ook kenbaar. Dan ben je gauw een buitenbeentje. Voetballers zijn nogal beperkt, ze leven voor hun sport en velen zijn enkel daarin geïnteresseerd. Bij mij is dat nooit zo geweest. Als we met de ploeg in afzondering zaten, op hotel, nam ik meestal een boek mee of organiseerde ik een quiz. Zo probeerde ik de sleur te doorbreken. Anders zaten we daar maar te wachten, te kaarten, televisie te kijken. Zo leeg. Bovendien vonden de collega’s die quizzen wel leuk. Ik organiseerde alles: ik stelde de vragen op, zorgde voor een prijzenpot en zelfs voor een troostprijs, iets heel kleins voor diegene die het minst goed had gescoord.”

Hij werd profvoetballer toen hij in het laatste jaar van de humaniora zat, “een kinderdroom die in vervulling ging”. Maar zijn zeven jaar oudere broer Swat, die al meer ervaring had in diezelfde branche, hield hem met beide voeten op de grond. “Toen ik apetrots met mijn eerste profcontract naar hem toe stapte, zei hij: ‘Bereid je er maar op voor dat er heel mooie maar ook heel triestige momenten zullen komen en dat je mensen zult nodig hebben bij wie je terechtkunt.'”

En ja, hij beleefde mooie momenten. In ’86 bracht hij in Mexico met een strafschop de nationale ploeg in de halve finales van de Wereldbeker. Een doelpunt maken is niet zozeer een kwestie van geluk maar veeleer een kwestie van intelligentie, zei hij daarover in De Nationale Test. “Als je echt ergens in wilt slagen, dan kun je je doel bereiken door op een intelligente manier met diverse factoren om te gaan. Soms kun je de dingen sturen. Wanneer je je op een doelpunt focust en op een intelligente manier omgaat met de stress van het moment, kun je het doen lukken. Natuurlijk bestaat er in het leven ook zoiets als puur geluk – in het verkeer denk ik dat vaak: ‘Oei, nu heb ik geluk gehad’-, maar in mijn carrière als voetballer heb ik toch bepaalde dingen echt laten lukken.”

En ja, soms zat het ook tegen. Hij herinnert zich de tijd dat hij weg wou bij Antwerp, maar ondanks tal van gesprekken en onderhandelingen lag er geen transfer in het vooruitzicht. Op het allerlaatste nippertje kwam er toch een telefoontje van Club Brugge. “Achteraf beschouwd is dat een van mijn mooiste momenten gebleken. Maar ik had voordien maanden zitten wachten op een verlossend telefoontje dat niet kwam. Dat was enorm frustrerend. In die periode ging ik vaak tennissen. Het gekke was dat ik won van tegenstanders waar ik normaal nooit van zou kunnen winnen. Ik voelde tijdens zo’n wedstrijd de adrenaline echt door mijn lichaam gaan, dat hielp enorm. Na zo’n partij voelde ik me een ander mens. Eens goed op een bal kloppen, dat deed deugd. Toen vond ik eigenlijk troost in een partijtje tennis. Maar het belangrijkste op moeilijke momenten in mijn carrière was toch dat ik altijd heb kunnen rekenen op mensen die er voor mij waren. Dat waren er niet veel, maar een paar heel goede vrienden stonden altijd klaar. Ik heb daar veel uit geleerd en ben nu zelf ook zo. Ik wil ook klaarstaan voor hen. Ik weet nu dat je tegenslagen of verdriet niet alleen kunt verwerken.

Niet dat ik gauw bij de pakken ga zitten. Doorgaans ben ik nogal optimistisch. Als ik een tegenslag heb, en ik bedoel nu niet iets ernstigs als het overlijden van een naaste, ben ik niet snel uit m’n lood geslagen. Ik denk dat dat te maken heeft met kunnen relativeren. Dat heeft mijn beroep als voetballer me wel geleerd: verlies en winst, geluk en verdriet, enorm blij zijn en dan diep in de put zitten, het ligt allemaal zo dicht bij elkaar. In de sport is alles ook zo vergankelijk: de ene week word je opgehemeld, de andere week in de put geduwd. De rol van de pers is daarin belangrijk. Maar soms heb je iemand nodig met wie je kunt praten, die je kan troosten. Bij mij waren dat mijn ouders, mijn vrouw. Ook mijn oudere broer Swat, die het allemaal al meegemaakt had, was belangrijk.”

Vond hij ook troost bij collega-voetballers? “Voetballers zijn vaak egoïstisch. Er is heel wat concurrentie in dat milieu. De een zijn dood is de ander zijn brood, luidt het gezegde. Maar ze hebben allemaal ook al eens tegenslag gehad. Als je met ervaren mensen praat, merk je vaak dat ze al iets gelijkaardigs hebben meegemaakt en dat dan òòk overleefd hebben. Je verneemt hoe zij ermee omgingen. Ik was zeventien jaar toen ik prof werd, maar de meeste van mijn vrienden waren oudere voetballers. Met hen schoot ik ook het beste op, zij hadden al wat levenswijsheid opgedaan, bij hen vond ik troost. Ze konden goede raad geven en ik luisterde daar ook naar. Dat heeft me vaak geholpen. Je kunt natuurlijk niet elke voetballer over dezelfde kam scheren: bij sommigen voel je dat ze echt menen wat ze zeggen, anderen zeggen zomaar wat. Misschien omdat ze in hun binnenste denken dat er voor hen een concurrent minder is als jij in de put zit. Gelukkig had ik die laatsten tamelijk vlug door en dan zocht ik interessantere mensen op.”

Dat de sportwereld keihard kan zijn, ondervond hij een jaar geleden nog, toen hij ontslagen werd als trainer van KV Oostende. “Het is een ongeschreven wet in het voetbal dat als de resultaten minder goed zijn, de trainer ontslagen wordt. Dat is onverbiddelijk. Ik troostte me met de gedachte dat ik de eerste niet was en ook de laatste niet zou zijn. Je moet zoiets kunnen relativeren. Als je trainer wordt, weet je dat dat je vroeg of laat boven het hoofd hangt. Het enige wat telt, zijn de resultaten zaterdag en zondag. Ook al heb je nog zo je best gedaan, mensen gemotiveerd, alle neuzen in dezelfde richting gezet, enzovoorts, al dat werk lijkt voor de mensen die over je beslissen niet meer belangrijk. Dat is het jammere aan die voetbalwereld.”

Voorlopig zit er geen nieuwe trainersbaan in, maar aan plannen ontbreekt het niet. “Ik heb altijd een boordevolle agenda. Ik zeg niet dat ik voetbal niet mis, ik volg het nog altijd op de voet, maar ik wil ook wel eens een andere richting uitgaan.” Zo wordt er op dit ogenblik gewerkt aan een eigen televisie- en radioprogramma. Ook op internet worden initiatieven uitgewerkt. Verder brengt hij nogal wat tijd door in De Oorzaak, het eetcafé van zijn vrouw Marijke in Asse. “Ik werk zelden of nooit mee in de zaak. Ik heb er veeleer een pr-functie.”

In zijn privé-leven is hij momenteel gelukkig met Marijke. Zij heeft twee kinderen die hij als de zijne beschouwt. “Mijn naam en genen doorgeven? Pfft. Nee, daar lig ik niet wakker van.” Ook van het feit dat zijn eerste huwelijk spaak liep, maakt hij geen drama. “Je wordt verliefd op iemand, je trouwt en op een bepaald moment blijkt dat het niet zal lukken, zelfs als je alles hebt geprobeerd. Als het niet klikt, is dat jammer, maar je kunt dan beter in vriendschap proberen uit elkaar te gaan en ieder zijn eigen weg te zoeken. Mijn eerste huwelijk is niet gelukt, maar ik heb niet het gevoel dat het mislukt is. Dat zijn dingen die gebeuren. Spijtig. Op een menselijke manier heb ik gebroken met mijn eerste vrouw. Ik zeg niet dat ik daar niet van afgezien heb, maar het heeft toch geen zin dat mensen tussen wie het niet klikt samenblijven?

We zijn hier zo kort op deze wereld dat we toch moeten proberen er het beste van te maken en mekaar niet de duvel aan te doen. Waarom maken we het soms zo moeilijk? We houden ons zo vaak bezig met onbenullige dingen. Als je ziet wat er allemaal in de wereld gebeurt, maken we ons toch zorgen om niets. Gezondheid, dàt is belangrijk. Je goed voelen in je vel. Je moet je maar eens een paar dagen niet goed voelen, dan besef je pas hoe belangrijk het is om gezond te zijn.”

Zeven jaar geleden overleed zijn vader. Hij kreeg een hartaanval toen hij zat te kijken naar een wedstrijd waar zijn zoon aan deelnam. Van der Elst herinnert zich de gebeurtenissen in detail. “Ik zat op de bank en voélde dat er iets mis was met mijn vader. Ik kan het nog altijd niet verklaren, er zaten 5000 à 6000 mensen in de tribune. Ik hoorde geroezemoes, draaide me om en keek recht in de ogen van mijn vrouw, die zich ergens in die massa bij mijn vader bevond. Ik ben ernaartoe gelopen. Mijn vader lag daar effectief op de grond. Ik ben meegegaan naar het hospitaal, waar ze mij gevraagd hebben of ze hem mochten laten gaan. Ik dacht: moet ik daar nu over beslissen? Laten gaan? Nee! Maar volgens de artsen was de situatie hopeloos.

Die gebeurtenis heeft lang door mijn hoofd gespeeld. Daar ben ik toch wel een jaar niet goed van geweest. ’s Nachts werd ik badend in het zweet wakker, ik dacht dat ikzelf een hartaanval zou krijgen. Ik heb me volledig laten checken. Het was een troost toen de dokter me zei dat ik perfect gezond was, maar hij zei ook dat dat niet uitsloot dat ik een half uur later dood zou kunnen vallen. Een mens kan nu eenmaal sterven, ook als hij kerngezond is. Na een lang gesprek met die dokter is die angst van me afgevallen.

Als je zoiets meemaakt, blijft dat hangen. Ik had een heel speciale band met mijn vader. Ik heb er met veel mensen over gepraat. Praten is voor mij nog altijd een vorm van therapie. Telkens als ik problemen had – niet dat die zo groot waren, iedereen komt in zijn leven wel wat tegen – was praten de beste therapie. Sommige mensen kroppen op, raken dan in een depressie. Ik moet het van mij af kunnen praten. Soms schrijf ik het ook op. Nadien gooi ik die woorden dan wel weg, maar ik voel me er niet slecht bij als ik het op papier kan zetten. Ik ben absoluut geen goede schrijver, maar het kan helpen.

Als ik het moeilijk heb, zal ik niet direct mensen opzoeken. Mijn zorgen zullen ook niet de aanleiding zijn voor een gesprek, maar tijdens een gesprek zullen ze wel ter sprake komen. Als er iets op mijn maag ligt, dan komt het er wel uit. Niet dat ik dan een oplossing verwacht, maar in praktijk komt het daar toch vaak op neer: door erover te praten, relativeer je. Als ik zelf anderen moet troosten, probeer ik vooral te luisteren. Door te luisteren, bepaalde dingen te zeggen kun je iemand helpen, ook al kun je nooit diens probleem oplossen. Er wordt veel te weinig geluisterd. In een restaurant zie je vaak dat mensen door elkaar heen praten als ze samen aan tafel zitten. Voor mij mag een avond tafelen gerust vier à vijf uur duren: dan heb je tijd voor een rustig gesprek. Een goede maaltijd kan mij veel plezier verschaffen, maar diegene met wie ik eet, is toch minstens even belangrijk. Voor mij is eten eigenlijk ook een middel om tot een goed gesprek te komen.”

Maar vraag hem niet om bij dergelijke feestelijkheden een stropdas aan te trekken! “Als ik naar een feestje ga, vind ik troost in het feit dat ik geen plastron moet aandoen. Dat kan nu heel belachelijk klinken, maar ik vind het belangrijk dat ik kan zijn wie ik ben, dat ik niets hoef. Ik hou ervan om altijd mezelf te blijven.”

Johanna Blommaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content