Omdat het een poos geleden was, moest ik dringend weer eens naar Parijs. Als dit geen column was, maar een Amerikaanse film, dan zou er nu een accordeon beginnen spelen en een vieux Français met een alpino en een stokbrood door het beeld wandelen. Van Ernest Hemingway op de Rive Gauche over Gene Kelly in Montmartre tot Sarah Jessica Parker met haar Chanelhoedje in het Plaza Athénée : Amerikanen en Parijs, het is een eeuwigdurende love story. En laat mijn eigen passie voor de lichtstad nu sterk beïnvloed zijn door boeken als Hemingways A Moveable Feast en het amusante Memoirs of Montparnasse van John Glassco. Wat was ik er graag bij geweest toen Gertrude Stein en Alice B. Toklas Ernest en Pablo op de borrel hadden, of gingen shoppen voor een paar Gauguins of Matisses. Met andere woorden, het Parijs dat het meest tot mijn verbeelding spreekt, heb ik nooit gekend. Maar hoe ook was het mijn eerste échte buitenland, de wat kneuterige Luxemburgse familiehotels uit mijn jeugd niet meegerekend.

Aanvankelijk waren mijn Parijstrips strictly no budget. Ik mag mij een etablissement in de Rue Montmartre herinneren waar de vloer zo schuin afliep dat je je ’s nachts met alle macht aan het hoofdeinde van het bed moest vastklampen of je schoof achteraan met je voeten tegen het houten ledikant. Douche en toilet bevonden zich op de gang, waar je onveranderlijk werd aangeklampt door Amerikaanse backpackers die nog blutter waren dan jij. Er stond vaak pan bagnat op ons menu, en kleverig lekkers van bij de Algerijn, en dan hielden we net genoeg geld over om in de Rue Saint André des Arts naar L’Empire des sens te gaan kijken, waarin een stel geile Japanners naargeestige seks hadden die culmineerde in genitale amputatie met een bot mes, voorwaar een taaie klus. Aangezien ik toen zelf nog niet lang aan seks deed, wat mij vooral prettig en goed gevonden voorkwam, begreep ik er niet veel van, maar hey, bij ons was de film verboden en dus geweldig spannend.

Mijn budget is er sindsdien op vooruitgegaan, maar Parijs niet. Les Halles is al lang niet meer de stemmige vroegmarkt waar Jacques Dutronc om vijf uur ’s morgens ronddwaalde, maar een spuuglelijke shopping mall. De impressionisten hangen niet langer in het intieme Le Jeu de Paume, waar ze zo mooi tot hun recht kwamen, maar in het pompeuze Musée d’Orsay. De pijpen en buizen van het Centre Pompidou zien er versleten uit, ondanks de opknapbeurt in 2000. En toch, Paris sera toujours Paris, zoals Maurice Chevalier al wist. Het begint al met de wonderlijk warm-vochtige luchtstromen in de metrogangen en de muziek die ze meevoeren. Toccata en Fuga van Bach, virtuoos uitgevoerd op accordeon. In Brasserie Au Chien Qui Fume noemt de kelner een koket oud besje teder mamie. Om haar te charmeren zet hij een porseleinen beeldje van een pijprokende hond naast haar bord. Soms overstijgt de realiteit het cliché. Zoals op de Place des Vosges, waar in de avondschemering een man alpino’s verkoopt. “Zou ik ?”, aarzelt mijn partner. In de spiegel heeft hij iets van Gabin in zijn gloriejaren. Er zal altijd genoeg Parijs zijn om van te houden.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content