TONGEREN een en al antiek
Als er op de Tongerse wallen een winkel wordt geopend, is het meestal een antiekzaak. Wat had je anders gedacht, in de oudste stad van het land?
Nee,” lacht de archeoloog, “de Romeinse wegen leken niet op de rechtlijnige kasseistroken die we kennen uit de stripverhalen.” Hij wijst naar mijn schoenen en zegt: “Jij staat nu trouwens midden op een straat die tweeduizend jaar oud is.” Verschrikt spring ik opzij. Ik zou niet graag in Tongeren bekend raken als een cultuurbarbaar die historisch erfgoed vertrappelt. Mijn bekommernis om de hoopjes kiezelstenen blijkt echter overbodig. Eenmaal ze in kaart zijn gebracht, verneem ik, worden ze gewoon opgeruimd.
Aan het Vrijthof, op de plaats waar later het nieuwe gerechtsgebouw zal oprijzen, wordt tot augustus volgend jaar geschiedenis opgegraven. Enthousiast leidt Alain Vanderhoeven van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium me rond op de site. Bij elk verhaal dat hij vertelt, brengt hij meer leven in wat voor mij eerst gewoon een stapel stenen was. Ik zie wat niet meer te zien is. Hier liep een straat, wijst hij, met een goot in het midden. En daar heeft een huis gestaan. Met een klein truweel tekent Alain Vanderhoeven het vermoedelijke grondplan van het gebouw. Dan schraapt hij wat modder van een beetje metselwerk en zegt: “Dit is waarschijnlijk de muur van een badhuis. Je merkt dat er rode mortel tussen de stenen zit. De Romeinen mengden gruis van dakpannen onder de mortel als ze een muur bouwden die veel met water in aanraking kwam. Zo werd het vocht beter geabsorbeerd.”
Als we terug in de richting van de werkkeet lopen, stopt Vanderhoeven om een scherf aardewerk op te rapen. “Romeins tafelgerei”, weet hij in één oogopslag. Eens op plan overgetekend, eindigt deze site als een ondergrondse parkeergarage, maar dergelijke kleine vondsten worden wel verzameld en gekoesterd. Ik zie iets blinken en buk me. Als ik rechtkom, ligt er een stuk van 1 frank in mijn handpalm. “Laat-twintigste eeuw”, taxeert de archeoloog mijn ontdekking. Ik zal er niet mee naar het Gallo-Romeins Museum moeten hollen.
In het Gallo-Romeins Museum bevindt zich de belangrijkste numismatische verzameling van Vlaanderen. Het Munt- en Penningkabinet is gegroeid uit de tentoonstelling Munt in Limburg, die de provinciale overheid in 1981 organiseerde. Veel aankopen en schenkingen later telt de collectie meer dan 30.000 stuks. Daar zijn muntschatten uit de achttiende eeuw bij, maar ook van het einde van de prehistorie. En je kan er het hoogtepunt van de Keltische muntslag zien: de staters van de Eburonen die Ambiorix liet slaan om de opstand tegen Julius Caesar te financieren. Elders in het complex is de zogenaamde goudschat van Beringen uit de eerste eeuw voor Christus te bewonderen. Naast resten van halsringen en armbanden bevat die ook 25 muntjes. Op drie daarvan zijn sporen van een hoofd te zien, maar de andere zijn gladde regenboogschoteltjes die hun naam danken aan hun komvorm. De munten stammen uit een periode dat de Eburonen nog geen eigen muntslag kenden. Over de betekenis van de schat bestaan verschillende hypothesen. Het kan een verzameling onafgewerkt materiaal van een goudsmid zijn, maar ook een diplomatieke gift of een bruidsschat.
Tot het einde van het jaar loopt hier de tentoonstelling Een eenheidsmunt voor Europa. Maar er is nog veel meer dat een bezoek aan het Gallo-Romeins Museum de moeite waard maakt. In deze instelling mag dan alles rond de Oudheid draaien, ze is ondergebracht in een modern gebouw en onthaalt haar gasten op eigentijdse wijze. Je stapt het verleden binnen langs een kunstzinnig concept van Stijn Coninx en Niek Kortekaas. Videobeelden, geluids- en lichteffecten voeren je naar een musterieuze crypte, maken je nieuwsgierig naar het geheim van de dodecaëder.
De dodecaëder is ongetwijfeld een van de beroemdste voorwerpen die je hier in een vitrine vindt. Het meetkundig lichaam is opgebouwd uit vijfhoekige plaatjes met in het midden gaten van verschillende grootte. Op de plaatsen waar de doorboorde pentagons tegen elkaar komen, zijn bolletjes aangebracht. Van Groot-Brittannië tot in de Balkan zijn tientallen van die raadselachtige dingetjes gevonden. Dat ze uit de Gallo-Romeinse tijd dateren, staat vast, maar nog altijd weet men niet waar ze voor gediend hebben. Naargelang de wetenschappelijke studie werd de dodecaëder gebruikt als dobbelsteen, wapenknots, scepterknop, speelgoed, religieus symbool of zelfs kaarsenhouder. De jongste verklaring, die in het begin van het jaar op een archeologisch congres in Nederland werd aangevoerd, houdt het op een zaaikalender. Door de inval van het licht zou de dodecaëder de toenmalige boer geholpen hebben om het ritme van de natuur te leren kennen.
Vanzelfsprekend kun je in het Gallo-Romeins Museum ook alles leren over het ontstaan van Tongeren. De stad heeft zich ontwikkeld op de plaats waar vijftien jaar voor Christus een Romeins kamp was gevestigd. Toen de militairen waren vertrokken, vormde zich een burgerlijk nederzetting met een stratennet in dambordpatroon. Atuatuca Tungrorum – zoals Tongeren toen heette – was onder keizer Augustus de administratieve hoofdplaats van het volksdistrict (civitas) der Tungri. De Tungri waren een verzameling autochtone volksstammen. In de tweede eeuw kreeg Atuatuca Tungrorum het officieel statuut municipium. Die titel maakte van de plaats de enige Romeinse stad in wat nu België heet. Vandaar dat de Tongenaren zich inwoners mogen noemen van de oudste stad van het land.
Een stadsgids leidt een groep langs een rij graven. Vanaf de vierde eeuw werden lijken begraven, daarvoor werden de doden verast om de urne vervolgens in een grafheuvel te plaatsen. Wie een fietstocht in de landelijke omgeving maakt, zal veel van die tumuli tegenkomen. De welvaart van de afgestorvene was af te lezen van de grafgiften die met hem de grond ingingen. Een bronzen kan met versierd handvat bewijst dat een tombe aan een rijke villabewoner behoorde. En een glazen potje met oogzalf onthult dat hij ook in het hiernamaals alles goed wou bekijken.
Ik verdiep me verder in de lichaamsverzorging en de geneeskunde bij het begin van onze tijdrekening. Scalpels met wisselbare lemmers en chirurgische pincetten zien er opmerkelijk hedendaags uit. Zogenaamde oorlepeltjes werden gebruikt als kleine gloei-ijzers om bloedvaten dicht te schroeien. Op zalfplaatjes werd niet alleen balsem gemaakt, maar ook make-up gemengd. En met badkrabbers werd het zweet van het lichaam geschraapt. Voor spiegels staken vrouwen hun haar op met fibulae, terwijl de mannen met kleine tangetjes hun baard uittrokken. Heel de badinrichting geurde ondertussen heerlijk van de reukwaren in bronzen potjes en glazen flesjes.
Begeinhof lees ik op een gele wegwijzer. Als ik Stefan Nijssen van V.V.V.-Tongeren op die schrijffout attent maak, komt er alleen een geheimzinnig lachje op zijn mond. Hij houdt me in spanning tot we voor het gebouw in kwestie staan. Dan besef ik dat het een woordspeling is. Om de pret aan te duiden die te beleven valt in deze jeugdherberg heeft men boven de ingang Be-gein-hof geschreven. Het complex ligt aan de rand van het begijnhof, een van de oudste van de Nederlanden. Het heeft niets van de gekende, besloten kernen met kloosterlingenhuisjes, het is meer een gezellig, oud stadskwartier. Ik wil meteen mijn tenten opslaan op het pleintje Onder De Linde, dat prachtig gerestaureerde gevels als decor heeft. De hele buurt biedt trouwens talrijke voorbeelden van de oudste woningbouw in Tongeren.
Met een enorme sleutel opent mijn gids de deur van de Sint-Catharinakerk, beter bekend als het begijnhofgodshuis. Hij wijst me een heel speciale preekstoel uit 1711 aan, maar ik heb vooral oog voor een beschadigd schilderij van de heilige Erasmus. Op het doek is te zien hoe de ingewanden van de patroonheilige van de scheepvaart worden uitgehaald. Vandaar dat hij bij scheurbuik aanroepen werd. “Later werd het schilderij gebruikt voor pijnoverdracht,” legt Stefan Nijssen uit, “de gelovigen prikten met naalden in het doek. Op het lichaam van de heilige markeerden zij de plaatsen waar zij pijn hadden in de hoop verlost te worden uit hun lijden.” Die gebruiken, die tot in de jaren zeventig gesignaleerd werden, hebben het kunstwerk geperforeerd. Hier en daar is er ook een spat kaarsvet op terechtgekomen. De V.V.V.-man vraagt me nadrukkelijk te vermelden dat de kerkelijke overheid en de diensten van het kunstpatrimonium deze praktijken verbieden. Hij herinnert zich nog al te goed hoe na een recent televisieprogramma over volksdevotie veel telefoons binnenliepen. Vanuit het hele land vroegen bellers waar het Erasmusschilderij te vinden was.
We lopen de straat over en steken de benen onder tafel in herberg De Pelgrim. De naam van het verbouwde begijnhofhuisje herinnert aan de tijd dat bedevaarders die op weg waren naar Santiago de Compostella in Tongeren overnachtten. Ze kregen onderdak in het Sint-Jacobushospitaal, toen een logeermogelijkheid, later een ziekenhuis, nu een administratief centrum. En als ze weer op pad gingen, hadden ze misschien wel Tongerse moppen op zak. Deze eeuwenoude specialiteit was met zijn kandijsiroop en honing een energiebrengende reiskoek. Vandaag staan in De Pelgrim voornamelijk grillades op het menu. En wie een plank huitvleisch bestelt, krijgt een boterham met kipkap voorgezet.
Om het eten te laten zakken, maken we een wandeling langs de ringweg. De rotsophopingen die we hier zien, worden wel eens verkeerdelijk Romeinse muren genoemd. Het gaat echter om overblijfsels van de middeleeuwse omwalling. De best bewaarde delen liggen langs de Leopoldwal, de straat die elke zondagmorgen verandert in een brocantegalerie. De toeloop is massaal, ook vanuit Luik, Nederland en Duitsland. In het kielzog van de succesrijke antiekmarkt hebben veel antiquairs zich hier gevestigd. Stefan Nijssens geeft mij een viertalig foldertje met niet minder dan veertig adressen. “Als in deze buurt een huis verkocht wordt,” zegt hij, “komt er meestal een antiekhandel in.”
Op de Albertwal slaan we rechtsaf en lopen naar de Jekerstraat over het Regulierenplein. Wie iets wil weten over de herkomst van de straatnamen moet niet ver zoeken. Op de opmerkelijk grote straatnaamborden krijg je uitgebreid uitleg, soms zeven zinnen lang. De Muntstraat is genoemd naar het Munthuis, maar het gebouw dat vandaag zo wordt aangeduid is waarschijnlijk niet de Moente waar in de veertiende eeuw munt geslagen werd. Samen met de aanpalende Paterkesschool wordt het Munthuis gerestaureerd. Binnenkort krijgt het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium er een vast onderkomen. Deze dienst van de Vlaamse Gemeenschap kan zich nergens beter thuisvoelen dan in Tongeren.
We lopen de Grote Markt op en nemen plaats op het terras van café Au Phare. Hier komt de burgerij een kaartje leggen en een bolleke drinken. Dat is dan wel geen kelk Antwerps gerstenat, maar scotch-bier dat in een groot wijnglas wordt geschonken. Zelfs als er niemand voorbijwandelt, kun je er je ogen de kost geven. Wie zijn nek strekt, kan talrijke prachtige panden bestuderen. Naast de 64 meter hoge toren van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek kun je niet kijken. Het gotische gebedshuis staat op de plaats waar zich eens een Romaanse kerk bevond. De schatkamer van de basiliek is ondergebracht in de voormalige kapittelzaal en bevat volgens de V.V.V. een van de rijkste collecties kerkelijke kunst in België. Slechts een gedeelte van de verzameling ivoorwerken, reliekhouders en sculpturen kan tentoongesteld worden. Buiten voor de deur hangt een groot kruisbeeld. De voeten van de houten christusfiguur zijn afgesleten. De kerkgangers wrijven erover als ze het godshuis betreden.
Vanop het terras van Au Phare kun je ook opkijken naar Eburonen-leider Ambiorix. In 54 voor Christus lokte hij de Romeinen in een hinderlaag. Negenduizend soldaten sneuvelden in een slag die de grootste Romeins nederlaag in Gallië werd. Het jaar daarop versloeg Caesar de Eburonen echter met brutale wraakexpedities. “Nooit is van deze oorlogen een spoor teruggevonden in de omgeving”, erkent Stefan Nijssen. “Dat het standbeeld hier staat, moet gezien worden als een typische uiting van het nationaliteitsbesef in de negentiende eeuw.”
Het jonge België ging op zoek naar iconen en ontdekte een “landgenoot” die in Caesars geschriften respect afdwong. De kans is echter groot dat Caesar overdreven heeft. Door de Eburonen als heel dapper af te schilderen, maakte hij nog meer indruk met zijn uiteindelijke overwinning. Ook over zijn standbeeld lijkt het laatste woord nog niet gezegd. Het in 1866 door koning Leopold II ingehulde bronzen kunstwerk is ontworpen door Jules Bertin. Die maakte tegelijk een Vercingetorix voor Saint-Denis, maar dat beeld is spoorloos. Hopelijk hebben ze in Tongeren niet het verkeerde Galliërs-stamhoofd staan.
Terwijl de discussie daarover oploopt, klinken wij nog eens. Bij het afrekenen glipt wat wisselgeld uit de handen van de ober. Het rolt een eind weg en is niet meteen te vinden. “Laat maar liggen,” lach ik, “over enkele honderden jaren wordt het wel opgegraven.”
André Grosemans / Foto’s Jan Caudron
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier