TOILETPOT IN DE WILDERNIS

Afrika mag dan de afgelopen decennia gedekoloniseerd zijn, voor blanken blijft het zwarte continent een speeltuin. De Italiaanse Francesca Marciano woont en werkt al meer dan tien jaar in Kenia. “Wetten van de Wildernis” is haar debuutroman over enkele jaren uit het dagelijks leven van een groepje blanke Kenianen in Nairobi.

De ik-figuur in Wetten van de Wildernis, Esmé, wordt heen en weer geslingerd tussen haar liefde voor safarileider Adam en oorlogscorrespondent Hunter. De in Kenia geboren en getogen Adam leeft van het toerisme en leert Esmé de schoonheid van de wildernis te waarderen; de in Engeland geboren Hunter heeft alleen oog voor de donkere kant van Afrika: de burgeroorlog in Somalië en de genocide in Rwanda. De onzelfstandige Esmé is in wezen noch geïnteresseerd in het wel en wee van wilde dieren, noch in de lotgevallen van de Afrikaanse volkeren, maar slechts in haar eigen onzekere toekomst. Net als de meeste andere blanke Kenianen leidt zij eigenlijk het bestaan van een permanente toerist. Samen vormen zij een groep Europeanen die de band met de oude wereld niet echt kunnen loslaten, en ook niet in staat zijn diepgaande relaties met de Afrikanen aan te knopen. Daardoor zijn ze min of meer tot elkaar veroordeeld. Maar Esmé’s houding verandert op het moment dat haar verhouding met Adam én die met Hunter definitief op de klippen is gelopen. Pas dan komt ze tot de ontdekking dat het niet de liefde voor deze twee mannen was die haar in Afrika deed blijven, maar die voor de weidsheid en de mogelijkheden van het continent zelf. Wat begint als een ogenschijnlijk conventioneel liefdesverhaal, blijkt een geraffineerde sociologische studie te zijn van de gecompliceerde verhouding van blanken met Afrika, een merkwaardige groep mensen die klagen als ze er zijn en toch kapotgaan aan het mal d’Afrique als ze er weggaan.

In het autobiografisch getinte Wetten van de Wildernis verwijst scenariste en schrijfster Francesca Marciano geregeld naar Out of Africa en naar Karen Blixen, die de boeken schreef waarop deze film gebaseerd is (met Meryl Streep en Robert Redford in de hoofdrol). De wijk waar Esmé woont, heet bijvoorbeeld Karen, een reclamemaker baseert zich voor een televisiespot voor een merk waspoeder op beelden uit de Hollywoodprent, en alle toeristen die naar Kenia komen blijken de film minstens eenmaal te hebben gezien. Heeft Marciano dit opzettelijk gedaan om elke beschuldiging van plagiaat bij voorbaat van de hand te kunnen wijzen? Tenslotte heeft haar roman al in zijn opzet (een driehoeksverhouding tussen een blanke vrouw, een jager en een journalist) veel gemeen met het script van de film over de Deense schrijfster.

Francesca Marciano: Ik heb met deze verwijzingen de lezer bewust willen maken van het feit dat zijn voorstelling van Afrika sterk beïnvloed is door films als Out of Africa, en dat dit beeld niet echt meer klopt. Esmé leeft zo’n zeventig jaar later dan Karen Blixen. De grote boerderijen en het grazende wild op de vlakten bestaan nog wel, maar bepalen niet langer het gezicht van het moderne Kenia. De blanken die ik beschrijf wonen aan de rand van de grote stad Nairobi en leiden een zeer westers bestaan. ’s Ochtends brengen ze met hun auto hun kinderen naar school en ’s middags lopen ze achter een winkelwagentje te sjokken in een supermarkt, net als hier.

De Afrikaanse blanken zijn voorzien van alle mogelijke westerse luxe. Waarom klagen ze dan voortdurend over een gebrek aan consumptiegoederen?

Omdat daaraan ook altijd en eeuwig een tekort ís. Wat geïmporteerd wordt, is meestal van tweederangskwaliteit. Je zult bijvoorbeeld geen houten kam vinden maar alleen een van plastic, en de nieuwste cd die je kunt kopen is altijd enkele maanden oud. Het zal wel met het tropische klimaat te maken hebben, maar alles gaat bovendien snel kapot in Afrika en tot overmaat van ramp is er een chronisch gebrek aan reserveonderdelen. In Afrika word je daarom noodgedwongen erg handig. Je zorgt dat je wat van auto’s weet, zodat je niet alleen een band kunt verwisselen maar ook de verdeelkop kunt repareren. Wanneer je het zelf niet kunt, haal je een fixer in huis. Dat is iemand die alles kan repareren, van een waterleiding tot een stereo-installatie. Je bent verloren als je niet één fixer kent. In Afrika betekent consumeren dus niet zozeer voortdurend nieuwe artikelen kopen, maar zorgen dat de spullen die je hebt blijven functioneren, dat je niet verder afglijdt in een speciale vorm van materiële armoede. Dat is vrij frustrerend. De blanken die hun hele leven in Afrika slijten, raken er op den duur aan gewend, maar wie er maar enkele jaren woont nooit. Dan bedoel ik de managers van multinationals, de diplomaten en de ontwikkelingswerkers van de Verenigde Naties, Terre des Hommes en al die andere humanitaire organisaties. Hun vrouwen zie je kauwend op een mierikswortel en gekleed in een joggingpak over straat lopen, in een krampachtige poging het leven voort te zetten dat ze voordien in Brussel of New York leidden.

Adam, de man met wie Esmé samenwoont, geeft elk jaar in de Verenigde Staten een serie diavoorstellingen om toeristen te trekken voor zijn safari’s. De belangrijkste dia is die van een moderne toiletpot, slinks ingebed tussen enkele plaatjes van wilde dieren. Pas dan zijn de potentiële klanten echt gerust.

De meeste toeristen zijn Amerikanen, en die hebben nu eenmaal een hygiëneobsessie. Ze vinden het idee van zo’n safari heel opwindend, maar vragen zich ook af waar ze in ’s hemelsnaam hun gevoeg moeten doen. Toch niet achter de bosjes waar misschien een slang ligt? Door de dia van die toiletpot in zijn voorstelling te verwerken weet Adam hen zonder woorden gerust te stellen. Ik heb heel wat staaltjes van deze hygiëneobsessie meegemaakt. Zo kreeg ik eens een Amerikaanse vriendin te logeren die elke dag om vijf uur ’s middags vijftig baantjes wilde zwemmen. Geen enkel probleem, want ik woon aan de Indische oceaan, pal aan een schitterend strand. Ze wilde echter per se in een zwembad zwemmen, dus reed ze elke dag dertig kilometer heen en dertig kilometer terug naar een driesterrenhotel met zwembad.

De toeristen in uw boek beleven weinig plezier aan hun duurbetaalde safari’s. Heeft u daarin niet wat overdreven?

De safari’s die ik vanuit het gezichtspunt van Esmé beschrijf komen misschien nogal komisch over, maar zijn toch waarheidsgetrouw weergegeven. Vooral voor yuppies lopen ze vaak op een teleurstelling uit. Een succesvolle jonge beursmakelaar of manager neemt zijn vriendin mee naar Kenia om de relatie nieuw leven in te blazen. Maar zo’n bleek, ietwat anorectisch stadsmeisje wordt steevast verliefd op de safarileider, niet omdat zo’n man als Adam zich als een macho opstelt of vreselijk knap is, maar omdat hij zo handig is. Hij weet de weg in de wildernis, repareert de auto, zet de tent op, kookt het eten, en dat terwijl die vriend van haar nauwelijks een ei kan bakken en voortdurend bang is dat hij op een schorpioen of een slang trapt. In plaats van het ego en het sexappeal van de beursmakelaar of manager op te vijzelen, verbleekt het juist bij dat van Adam. Natuurlijk is die man daar allerminst blij mee, want daarvoor heeft hij geen duizenden dollars betaald!

Hij kan de concurrentie met de safarileider niet aan, net zo min als in Europa of Amerika die met de skileraar en de badmeester. Is het alleen maar dat of zit er meer achter?

Er zit meer achter. Ik denk dat de westerling in Afrika wordt teruggeworpen op zichzelf. In de wildernis heeft de beursmakelaar niets aan zijn moderne “mannelijke” attributen: zijn laptop, zijn gsm, zijn Saab of BMW. In Afrika vallen mannen en vrouwen noodgedwongen snel terug in het oerpatroon van hun sekse. Dat zorgt voor een enorme seksuele spanning waarop de mannen meestal niet zijn voorbereid. Die voortdurende seksuele spanning kennen de autochtone blanken natuurlijk ook. Bij ons wordt die bovendien nog versterkt door het feit dat wij weinig mogelijkheden hebben om ons emotioneel voor elkaar te verschuilen. In Europa praten mensen veel over andere onderwerpen dan zichzelf: een film die ze pas hebben gezien, een artikel uit de krant of een programma op de televisie. Zo tasten ze elkaar in een gesprek voorzichtig af en hoeven ze zich niet bloot te geven. De meesten van ons hebben echter geen televisie en de dichtstbijzijnde bioscoop is soms tientallen kilometers rijden, terwijl er dan ook nog geen interessante films draaien. In Afrika kom je vroeg of laat onherroepelijk tot het besef dat ons gedrag niet zoveel verschilt van dat van apen. Het Europese laagje beschaving bladdert er vrij gemakkelijk af.

Kenia is al enkele decennia onafhankelijk. Toch hebben de blanken nauwelijks vrienden onder de Afrikanen. Waarom is er geen omgang tussen de rassen? Blijven de blanken racistisch?

Nee, met racisme heeft het volgens mij niets te maken, al is het wel een erfenis van de koloniale tijd. Er is wat dit betreft een groot verschil tussen het westen en het oosten van het continent. West-Afrika werd door de Fransen gekoloniseerd. Franse kolonisten trouwden met inheemse vrouwen en probeerden hun taal en cultuur op de bevolking over te dragen, soms met redelijk succes. Oost-Afrika werd door de Britten gekoloniseerd. Die voerden overal een vorm van apartheid in. De Engelsen trokken zich op het platteland terug op hun boerderijen en in de stad in hun Engelse clubs. Zwarten en Indiërs waren daar niet welkom, tenzij als bedienden. Jomo Kenyatta, de eerste president van het onafhankelijke Kenia, is niet zo stom geweest als Idi Amin van het buurland Oeganda, die alle Aziaten en blanken, inclusief hun knowhow, het land heeft uitgegooid. De blanken moesten weliswaar een deel van hun grond inleveren, maar hielden genoeg over om royaal te kunnen leven. De postkoloniale generatie is er echter niet in geslaagd haar Britse mentaliteit te veranderen. Ieder van ons heeft het wel geprobeerd. Er zijn tenslotte meer dan genoeg zwarte en Aziatische Kenianen die onderhand een ontwikkelings- en welvaartspeil hebben bereikt dat niet onderdoet voor dat van de blanken. We hebben allen vriendschap gezocht met ten minste één Afrikaanse man of vrouw, maar al snel kwamen we dan beiden tot de ontdekking dat je een kloof van generaties niet zomaar overbrugt en dat we elkaar eigenlijk niets te zeggen hadden.

Toch lijkt er ook een bepaalde mate van onwil mee te spelen. Al uw blanke personages spreken een zeer gebrekkig Swahili…

Ja, wij noemen dat keuken-Swahili omdat we het uitsluitend met onze Afrikaanse huisbedienden spreken. In wezen is het een verzameling van de meestgebruikte woorden en zinnen uit standaardconversaties tussen blanke en zwarte Afrikanen. Ikzelf heb geprobeerd ook écht Swahili te leren. Daarvoor ben ik een jaar lang naar de universiteit van Zanzibar gegaan. Swahili is een zogenaamde kusttaal, in de loop der eeuwen ontstaan als gevolg van de contacten tussen handelaars op het Afrikaanse, Arabische en Indische continent en uit een mengeling van diverse talen. De invloed van het Bantoe, maar ook die van het Arabisch is dan ook zeer groot. Maar toen ik terugkwam in Nairobi en in vloeiend Swahili begon te oreren, bleken mijn huisbedienden en het personeel in winkels mij niet te verstaan, want niet alleen de blanken spreken keuken-Swahili, ook veel Afrikanen die een andere moedertaal hebben. Wat dat betreft had ik me dus de moeite kunnen besparen.

De beide mannen met wie Esmé een verhouding heeft, verschillen aanzienlijk van elkaar. Adam heeft alleen oog voor de mooie kant van Afrika, Hunter alleen voor de donkere. Zou je niet kunnen zeggen dat zelfs Hunter niet werkelijk begaan is met Afrika en dat hij de ellende van het werelddeel vooral lijkt te gebruiken voor zijn eigen carrière?

Adam is geboren en getogen in Kenia. Hij kent de wildernis op zijn duimpje en zit bij wijze van spreken liever dagenlang tussen leeuwen en zebra’s dan tussen de mensen. Hunter verwijt mensen als Adam dat ze geen oog hebben voor de noden van de groeiende bevolking. De toeristen willen slechts wilde dieren zien en inlandse krijgers in schitterende gewaden, niet de sloppenwijken van Nairobi. In feite hebben alle blanken, of het nu toeristen zijn of inheemsen, slechts oog voor het verleden, want de wildernis en de traditionele gewaden en gebruiken van stammen als de Samburu en de Masai zijn ten dode opgeschreven. Het moderne Kenia lijkt niet veel meer op het land dat Blixen en Hemingway in hun verhalen beschreven. Het is een dichtbevolkt, geïndustrialiseerd land met grote verschillen tussen arm en rijk, hoge misdaadcijfers en een door en door corrupte regering.

Toen ik in 1993 in Somalië een televisiedocumentaire maakte over oorlogscorrespondenten, heb ik een aantal van deze mannen goed leren kennen. Hunter is voor mij zoiets als hét prototype van de oorlogscorrespondent: ambitieus, hardwerkend en bevlogen. Zijn oprechtheid kan ook zeer arrogant overkomen. Ik ben me ervan bewust dat hij niet alleen mijn andere romanpersonages, maar ook mijn lezers kan irriteren. Dat is nu eenmaal een eigenschap van geëngageerde journalisten. Ik vind dan ook niet dat hij het leed van Afrika gebruikt als opstap voor een verdere carrière in de journalistiek, maar dat hij meent wat hij zegt en schrijft. Bovendien, als je iemand van desinteresse in het wel en wee van Afrika kunt beschuldigen, is het wel Esmé. Wanneer Hunter in Rwanda verblijft om verslag te doen van de genocide van de Hutu’s op de Tutsi’s, hoopt zij alleen dat hij vlug terugkeert naar Nairobi zodat ze weer tijd voor elkaar hebben. In dat infantiele egoïsme lijkt ze gelukkig absoluut niet op mij.

Maar ze is wel in staat te veranderen. Aan het eind van het verhaal heeft ze beide mannen verloren, maar beseft ze toch dat ze niet kan terugkeren naar Italië en dat haar toekomst in Kenia ligt. Wat heeft haar het meest veranderd: haar ervaringen of Afrika zelf?

Ik denk vooral Afrika zelf. Ik ben ervan overtuigd dat de weidsheid en de leegte van het landschap, waarin je soms honderd kilometer ver kunt kijken zonder een mens te zien, de werking van onze Europese hersenen verandert. Als ik mijn familie in Rome bezoek, word ik na enkele dagen al overvallen door een gevoel van lichte benauwdheid. Alles staat zo dicht op elkaar in Europa, overal loop je letterlijk en figuurlijk mensen tegen het lijf. Vandaar dat veel oud-kolonialen zich niet kunnen aanpassen aan het leven in het vaderland en lijden aan een speciale vorm van heimwee die de Fransen le mal d’Afrique noemen. Bij mij is de scheiding tussen het Europese en het Afrikaanse deel van mijn persoonlijkheid al zover gevorderd dat ik deze roman in het Engels heb geschreven en niet in het Italiaans, wat toch mijn moedertaal is en de taal waarin ik al mijn scenario’s heb geschreven. Ik begon aan Wetten van de Wildernis in het Italiaans en zat al snel muurvast. “Probeer het eens in het Engels,” raadde een vriendin me aan, “dat is tenslotte de taal die je hier dagelijks gebruikt.” Ze had gelijk. Ik begon opnieuw in het Engels en schreef in één ruk de eerste versie. Voor mij is het daardoor niet alleen een roman over Afrika geworden, maar ook echt een Afrikaanse roman.

Francesca Marciano, Wetten van de Wildernis. Vertaald uit het Engels door Marga van den Herik, Bert Bakker, 1998, 336 blz., 890 frank.

Jeroen Kuypers & Piet de Moor / Foto Klaas Koppe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content