Tijdloze interieurs ? Een oubollig idee

Ook voor ‘décorateur ensemblier’ Gert Voorjans is de barok helemaal terug en is de hang naar zuiverheid en tijdloosheid voorbij. Men wil warmte, afwisseling, slijtage, foutjes en gouden accenten. We bezoeken zijn huis en laten de trendwatcher in hem aan het woord.

Misschien mag je interieur-ontwerper Gert Voorjans wel de Dries Van Noten van het interieur noemen. Beiden werken overigens al jaren samen. Voorjans wordt gewaardeerd door een internationaal publiek dat van ongewone interieurs houdt. Hij laat zich niet opsluiten in één stijl en realiseert uiteenlopende projecten, van winkels en flats in het Verre Oosten tot de decoratie van een Engels landhuis. Zelf bewoont hij een heel apart huis in het hart van Antwerpen, aan de Leopoldplaats. Dit negentiende-eeuwse pand kreeg in de jaren dertig een moderne facelift met brede Bauhausbandramen, waardoor het binnen ietwat op een atelier lijkt. Zijn weelderige en kleurrijke interieur heeft de intimiteit van een wunderkammer. Hij verzamelt objecten en kunstwerken, zijn woning fungeert als schildersatelier, waar hij experimenteert met decoraties. Door zijn vele reizen en ontmoetingen met ontwerpers of kunstverzamelaars voelt hij als geen ander aan hoe de interieurstijl evolueert.

Stappen we een nieuw tijdperk in ?

Gert Voorjans : Ik denk het wel. De tijdloze interieurs zijn volledig passé. Heel lang werd alles gedomineerd door de strakke en minimalistische architectuur, alles moest zuiver ogen en wat overbodig was, moest weg. Dat heeft lang gewerkt, maar men heeft de mens in een dwangbuis willen steken. Niet iedereen voelt zich thuis in staal en beton. Nu zijn we aan de reactie toe, de barok is terug, weliswaar in een andere vorm dan vroeger. Ieder gaat die op zijn manier invullen. Bij de een staat een barokinterieur vol vintage, een ander zweert bij etnische kunst, art deco of zelfs hedendaagse design. Maar het interieur wordt frivoler, het mag soms wat crazy. De mensen willen zich ook opnieuw meer onderscheiden, op een gegeven moment waren we op weg om allemaal in identieke witte betonnen dozen te belanden.

Het gaat om meer dan het interieur alleen ?

Zeker, mensen voelen zich gewoon meer op hun gemak in een warme omgeving. Dat hebben we enkele jaren – onder druk – niet willen toegeven. Je merkt dat ook aan het eten. De mensen zijn al die trends van de nouvelle cuisine of de moleculaire gastronomie beu. Het grote succes vandaag, of je nu in Antwerpen of Taipei woont, is een tuin hebben waarin je zelf groenten en kruiden plukt. Het gaat om het glocal idea, de mensen herontdekken weer lokale keuken met spruitjes en rodekool. Ze hoeven dat intellectuele verhaal van El Bulli niet meer. Ook in de mode zie je die omslag : de broderie komt terug, zelfs de Oostenrijkse kleren. De mensen generen zich niet langer voor hun roots, integendeel, het landelijke en de traditie boeien, kijk maar naar het succes van de streekproducten.

Het werd ons allemaal wel verkocht als de eeuwige toekomst !

Tja, in mijn jeugd keken we naar Star Trek en dachten dat de toekomst er zo zou uitzien. Maar behalve de laptop en de iPhone, is er niet veel gebeurd, vind ik. Misschien komt het door de crisis, maar we zoeken niet meer zo dwangmatig naar het nieuwe. We fietsen weer en handgebreide truien zijn opnieuw in. In de meubelsector zie ik Italiaanse designfirma’s uitpakken met een stijl waar ze jarenlang op hebben neergekeken. Ze brengen bibliotheken op de markt, maar ook houten tafels met schragen. En ze showen hun meubelen in oude paleizen, in warme decors. Ik stel ook een belangstelling vast voor het onvolmaakte. In de mode was Martin Margiela daarin een voortrekker. Ondertussen zijn er ook onafgewerkte schoenen. Mensen koesteren gepatineerde meubelen. Een paar jaar geleden ergerden ze zich aan het kleinste krasje.

Een défaut is leuk. Mooie interieurs zijn gegroeid met de jaren en daar is altijd wel iets mis mee, wat geen probleem is. Er staat bijvoorbeeld iets van de grootouders, ook al is het minder mooi. Maar je gooit het niet weg. Een tijd geleden werden zulke ‘foute’ stukken meteen verbannen, onder de dictatuur van de architectuur en binnenhuisarchitectuur. Je moest van alles verstoppen of weggooien. Je vrijheid is vandaag groter. Wil je een grote Chinese vaas, dan plaats je die gewoon.

Je mag ook weer zien dat iets kostbaar is.

Alles moest sober en kleurloos. Nu is goud weer in, dat is dikwijls zo in tijden van crisis. Ook in de mode laten de mensen goud en juwelen zien. De mode loopt altijd een paar jaar voorop. Zo komen de hoeden terug en de gestreepte stoffen. Vivienne Westwood is ook heel barok bezig, ze brengt nu Schotse rokken. Na een jarenlange dominantie van zwart maken de volle kleuren hun rentree. Denk maar aan het aubergine dat via de mode het interieur is binnengekomen. Eigenlijk leven we in een heel boeiende tijd vol afwisseling. Ik kan nu dingen doen waar ik vroeger alleen maar van droomde. De mensen staan open voor het ongewone. De maximalisten van het interieur, zoals ik, brengen bijvoorbeeld meer architectuur in hun interieur, terwijl de minimalisten opschuiven naar warm. Je ziet in de sobere interieurs plots meer hout, stoffen, fauteuils met velours bekleed, nomadentapijten en beelden à la Zadkine of Afrikaanse kunst. Zelfs met de domotica is het anders gelopen dan verwacht. Die zit wel overal, maar niet echt zichtbaar. In New York kom je in flatgebouwen die wel hypermodern zijn, maar helemaal boven stap je bij de mensen binnen in een achttiende-eeuwse kamer met lambriseringen.

Betekent dat ook niet de comeback van de decorateur ? Jarenlang wilde niemand zich nog zo noemen.

Behalve in Parijs, daar is het aanzien van de décorateur ensemblier nooit verdwenen. Maar die decorateurs werkten altijd al voor een klein en exclusief publiek. Ik denk dan aan Renzo Mongiardino, die ontwierp voor de families Rothschild, Agnelli, Versace en Thyssen-Bornemisza. Hij mocht dan aan de slag met hun kunstcollecties. Ik zou graag zo’n clientèle hebben die me zegt : “Ik heb hier vijf wand- tapijten en twintig borden Bernard Palissy, bouw daar eens een kamer mee.”

Wie interieurarchitectuur studeert, hoort over die hele wereld nochtans niets.

Mocht je op de interieurschool met mijn interieur komen aandragen, dan vloog je eruit, met tweehonderd procent zekerheid. De opleiding gaat daar nog altijd over Le Corbusier en Mies van der Rohe. Mochten die ontwerpers nog leven, dan zouden ze toch niet blijven zweren bij die paar meubelen die ze tachtig jaar geleden ontwierpen ?

De architectuurschool van Sidney neemt mij nu wel als voorbeeld voor de hedendaagse eclectische stijl. Daar moeten ze een eindwerk maken en ze nemen mijn werken en publicaties als inspiratiebron. Ik werd er onlangs voor gecontacteerd. Chapeau !

Zorgen al die internationale contacten die iedereen nu wel heeft, niet voor een verrijking van de stijl.

Ja en neen. Tien jaar geleden droomden de mensen er nog van om veel te reizen. Ondertussen hebben ze dat gedaan. New York, China, velen hebben het allemaal gezien en weten dat het heil niet altijd elders ligt. Of ze nu hier of dáár in de hamam zitten, het komt altijd op hetzelfde neer. Wie veel heeft gezien, komt thuis en kiest soms uiteindelijk iets uit zijn eigen streek. Tien jaar geleden keek iedereen nog op naar die internationale hotelstijl à la Christian Liaigre. Zo’n halfstrak interieur met wat modern art erin, iedereen wilde het. Nu is het afgelopen met interieurs die op kantoren lijken.

DOOR PIET SWIMBERGHE & FOTO’S JAN VERLINDE

“In mijn jeugd keken we naar Star Trek en dachten dat de toekomst er zo zou uitzien. Intussen fietsen we weer”

“Op een gegeven moment waren we op weg om allemaal in identieke witte betonnen dozen te belanden”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content