Thuiskomen

Jaarlijks geeft het Westen 15 miljard dollar uit aan parfum. Met dat bedrag, berekende het World Watch Institute, kunnen we iedereen alfabetiseren en zuiver drinkwater bezorgen. Aan make-up besteden we 18 miljard dollar. Met die jaarlijkse opsmuk kunnen we bijna de hongersnood bestrijden.

Dit gezegd zijnde.

(Hoe kunnen wij min of meer gerust voortleven zonder af en toe schijnheilig te zeggen ‘dit gezegd zijnde’ ?)

Dit dus gezegd zijnde – goddank voor parfum. Maar dan om de juiste redenen.

Parfum is kansloos tegen stank. Wie parfum gebruikt als stankbestrijder dwaalt. Het verandert niets aan onze onwelriekendheid. Al de hopelozen die dagelijks zichzelf bestuiven in de hoop welgeurend door hun dagen en die van anderen te gaan, zijn Sisyphussen. Elke min of meer zinnelijke medemens ruikt dwars door de camouflage heen.

Je komt ze vaker tegen dan je wilt. Zodra de dekkingslaag geroken is, walmt de waarheid op. Het evangelie van de huid.

Aan de huid valt niet te ontkomen.

Er is huid waar men tegen is en huid waar men voor is. En er is huid waar men niet buiten kan. Die laatste ontmoet men hoogst zelden, maar bij zo’n zeldzame ontmoeting heeft men geen verhaal. Kom ik zo’n huid tegen, dan kom ik thuis. Dat soort thuiskomst werkt verslavend. Ik kom graag thuis. Bij de juiste ander.

Ik heb het geluk af en toe zo’n huid te hebben ontmoet. Zoals anderen aan lijm of alcoholstiften zitten, zo kan ik aan die huid zitten. Soms even tussen andere dingen door. Moed opsnuiven. Soms heel lang. Dat zijn bedwelmende momenten. Dan ruikt het naar het sublieme.

Er is weinig zo ingrijpend als de juiste geur ontmoeten. Daar bestaan onderzoeken naar en theorieën over. Onze olfactorische voorbestemdheid. Meer dan wat ook bepaalt geur het lot van onze liefde en lust. Geur gaat tot diep in de ziel en in het geslacht. Ben ik niet in de buurt van de juiste huid, maar doet iets mij eraan denken, dan licht de lust op.

Het is, vanzelfsprekend, ingewikkelder dan dat. Het zou allemaal veel met moeders en vaders te maken hebben. In al onze ontmoetingen met lichamen schijnt hun geur immer mee te spelen. Verwonderlijk is dat niet. De geur van veiligheid en vertrouwen, de geur bij de eerste libidineuze gevoelens. Enzovoort. Misschien snuif ik wel de hele tijd aan mijn moeder.

Misschien is het ook haar huid die ik herken op straat, in de tram, op feestjes. Je kunt een lichaam ziende ruiken. En overal is er vrijwel meteen die opdeling : voor en tegen.

Bij huid waar men tegen is, heeft ook parfum geen zin. Bij de juiste huid daarentegen kan het juiste parfum in de juiste hoeveelheid wel iets betekenen. Hoe het precies zit, is moeilijk te zeggen. Het is iets tussen de huid en die andere geur. Een saamhorigheid. Beide worden nog beter van elkaar. Maar het luistert nauw. Het gaat om enkele druppels, een kleine nevel. Ook die kom je overal tegen, de te veel geparfumeerden. Maar als het juist zit tussen huid en parfum, dan gaat ook dat tot diep in het geslacht, tot onder de huid.

En alles wat tot onder de huid gaat, is een wonder.

Bernard Dewulf (1960) schrijft poëzie, essays over beeldende kunst en stukjes. Hij werkt bij De Morgen. Van zijn hand is o.a. ‘Waar de egel gaat’ (gedichten, 1995) en ‘Bijlichtingen’ (essays over schilderkunst, 2001).

Door Bernard Dewulf

Als het juist zit tussen huid en parfum, dan gaat ook dat tot diep in het geslacht, tot onder de huid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content