Mooi kan je Thessaloniki niet noemen. Regelmatige aardbevingen zijn daar medeplichtig aan. Wie hier alleen maar wil flaneren zoals in Londen of Rome, kan beter thuisblijven en zich een teleurstelling besparen. Maar er zijn andere redenen om deze culturele hoofdstad van Europa te bezoeken.

Piet De Moor / Foto’s Lieve Blancquaert

UIT HET LAMSVLEES STEKEN DE RIBBETJES, gerijd als een klavier pianotoetsen. Lange lappen varkensvet hangen als spierwitte dweilen te druipen in de kramen. Hele dierentorso’s worden met vlijmscherpe messen en bijlen vakkundig versneden en verhakt door slagers met bloederige schorten. Op torens gestapelde varkenspootjes liggen lichtroze onschuldig te zijn. Courgettes vlammen in het zonlicht. Kruiden, groenten, tabak en fruit voeren een geluidloze oorlog met kleuren en geuren. De kazen zijn vierkant, vochtig, mat en stevig. Smal zijn de doorgangen, de stegen soms open, soms met golfplaat overdekt. Op de terrassen ruikt het naar het hars van de retsina die uit koperen kannen wordt geschonken. Muzikanten schudden de ijzeren kalebasvormige pullen waarin ze het kleingeld van de toehoorders laten verdwijnen, en geven het ritme aan voor de gitarist. De kledij is sjofel. In verweerde hammams zijn restaurants en winkeltjes ondergebracht. Dit is Macedonië, de Balkan. Voor de Oost-Europeanen die uit Bulgarije, Roemenië, Albanië en Rusland massaal komen toegestroomd om hier toerist te zijn, is dit het uitstalraam van het Westen. Voor wie uit het Westen komt, is Thessaloniki de stad die tot de verbeelding spreekt. Zoveel namen en gebeurtenissen zijn verbonden met deze plek die bij haar stichting, tweeduizend jaar geleden, genoemd is naar een zuster van Alexander de Grote : van de apostel Paulus met zijn donderende preken tot Atatürk, de stichter van het moderne Turkije, die in Thessaloniki het levenslicht zag en wiens streng bewaakt geboortehuis nu als dependance van de Turkse ambassade kan bezichtigd worden.

Thessaloniki is eerder grimmig dan charmant. Dat zal ook wel te maken hebben met het feit dat deze stad om de zoveel jaren op haar grondvesten davert : met aardbevingen is de natuur hier gul. In 1978 was het voor de laatste keer goed raak. En ook de grote stadsbranden van 1890 en 1917 hebben zich verankerd in het collectief geheugen van de autochtonen. ?Op zaterdag, moederlief, sloeg de klok twee uur, en bij Nieuw Water brak er een brand uit die zich verbreidde tot de Witte Toren?, zo gaat het sefardische Lied van de Brand. Het gaat over de verschrikkelijke brand van augustus 1917, die, aangewakkerd door de krachtige Vardariswind uit het noordwesten, een groot deel van het centrum van Thessaloniki in de as legde. Van de grote joodse wijk met zijn vele houten huizen bleef er niets meer over. Er wordt gezegd dat de ramp de schuld was van een Franse soldaat die in een bordeel brandstichtte.

Thessaloniki is een stad die telkens weer uit haar as verrijst, en ook het nieuwe draagt duidelijk de sporen van voorlopigheid. Doorgaans zijn de straten recht en breed, en lopen ze op z’n Amerikaans. De steegjes waarin elke dag de markt staat, vormen een uitzondering op dat patroon. Misschien vandaar het denkbeeld dat het echte leven zich afspeelt op de markt. Op die markt heerst nog nestwarmte, ook als het koud is en als het regent. Het is de enige plek waar je op een natuurlijke manier aan het dictaat van de auto ontsnapt.

De inwoners van de Macedonische hoofdstad zijn door die catastrofen getekend, en gaan met een flinke dosis fatalisme door het leven. Dat Thessaloniki nu de culturele hoofdstad van Europa is, lijkt niet echt goed tot hen door te dringen. Met hun auto scheuren ze door de straten, en ze doen dat massaal alsof ze je willen duidelijk maken dat je het in deze stad alleen uithoudt als je voortdurend van de ene plek naar de andere raast. Eigenlijk is het geen wonder dat, behalve de orthodoxe kerken, de monumenten er zo verweesd bijliggen, zelfs al worden ze nu gerestaureerd. Het karakterloze stigmatiseert de stad.

Er is geen echt doorlopend decor voor de bezienswaardigheden. Te veel auto’s, te veel vuilniszakken op straat, te veel tv-antennes op de daken, te veel getoeter, te veel afbladderende gevels ontregelen je zintuigen. De mondaine aangelegenheden worden afgehandeld in het chique hotel Capsis, en verder op het Aristotelesplein en de Nikis, de kustpromenade tussen het douanedepot en de befaamde Witte Toren, het watermerk van deze havenstad. Vlak in de buurt bevinden zich de etablissementen waar de jonge mensen graag vertoeven, bijvoorbeeld het pastelkleurige Zythos, waar de vloer verdacht Vlaams is en de stoof Leuvens lijkt. Je drinkt er Chimay, Duvel en Heineken. Alleen wie Grieks bier vraagt, krijgt nul op het rekwest.

Als toerist ben je in Thessaloniki rond op een dag of twee. Je brengt natuurlijk wel een bezoek aan de belangrijkste van de twaalf kerken, de Agios Dimitrios, het godshuis waarin de schutspatroon van Thessaloniki wordt vereerd. Om zijn gunsten af te smeken, proppen de kerkbezoekers wensbriefjes achter het houten kader die de beeltenis van de heilige beschermt. Je wandelt even langs het oude forum. Om de Toren kan je niet heen, ook al is de sfeer wat landerig, zoals dat gaat op parkeerplaatsen waar de ene bus de andere verdringt. Omdat een sultan er een groep opstandige janitsaren liet vermoorden, werd het gebouw de bloedtoren genoemd, wat de Turkse vorst zo ergerde dat hij het bouwwerk in het wit liet schilderen. Op een boogschot ligt het waarlijk prachtige Archeologisch Museum, waarin de schatten van het koningsgraf van Filippos II zijn ondergebracht, waaronder de gouden krans van Vergina en de met wulpse taferelen opgesmukte mengkruik van Derveni, ook wel de Dervenikrater genoemd.

Maar reizigers die zich opmaken om Thessaloniki als culturele hoofdstad te bezoeken, zullen waarschijnlijk meer geïnteresseerd zijn in de Byzantijnse kunst. Dat is in 1997 de sluitsteen van de culturele hoofdstad. Vanaf juli tot het einde van het jaar worden in Thessaloniki immers in zes zalen van het gloednieuwe Museum van de Byzantijnse Kunst de schatten van de berg Athos uitgestald. De Agion Oros of Heilige Berg Athos is sedert 1926 een theocratische republiek die twintig mannenkloosters herbergt. Het ministaatje wordt bewoond door 1700 orthodoxe monniken, die hun leven vastend en in contemplatie horen door te brengen. De Heilige Berg staat bekend om zijn schatten in de vorm van mozaïekpanelen, fresco’s, iconen, zilverwerk, reliekschrijnen en allerlei andere voorwerpen uit de religieuze kunst. De tentoonstelling besteedt ook aandacht aan de architectuur op de Berg Athos, aan het harde leven van de monniken, hun religieuze gebruiken en de schitterende natuurlijke omgeving. Voor de vrouwen is het een unieke gelegenheid om met Athos kennis te maken. Nu al duizend jaar wordt hun de toegang tot het schiereiland ontzegd.

Veel ambiance wordt verwacht op Balkan Plaza, waar al de Balkanvolkeren een demonstratie kunnen geven van hun zang-, dans- en muziektalenten. Dergelijke evenementen worden ook georganiseerd langs de Via Egnatia, de oude handelsweg die dwars door Thessaloniki liep en Rome met Constantinopel, Macedonië met Thracië, Europa met Azië verbond. Een tentoonstelling over de Griekse diaspora en het hellenisme zal beslist de belangstelling genieten van de Grieken die in dit geval verkeren (tot eind juli), terwijl de grote exposities over Alexander de Grote (opening laatste week van september) en over alle landen die door de golfslag van de Middellandse Zee worden beroerd, voor een ruimer publiek zijn bedoeld.

Interessant in het kader van de culturele hoofdstad is de benadering van Thessaloniki als een stad die in een recent verleden minder een Griekse dan wel een kosmopolitische stad is geweest, wat niet betekent dat de sfeer tussen al die bevolkingsgroepen echt hartelijk was. Thessaloniki was als een taart opgedeeld in een joodse, een islamitische en een christelijke wijk. Veel Turken, Slaven, Albanezen, Armeniërs, Bulgaren en vooral uit Spanje afkomstige sefardische joden hadden hier hun thuishaven gevonden, waren handelaar of ambachtsman geworden. Op het einde van vorige eeuw vormden de joden meer dan vijftig procent van Thessaloniki’s multi-etnische bevolking, waardoor deze havenstad ook wel eens het Jeruzalem van de Balkan werd genoemd. Ze waren uit Spanje verjaagd door de inquisitie van 1492, en ze hadden zich gevoegd bij de Macedonische joden of Romaniotes al in de eerste eeuw voor de Romeinen uit Palestina waren gevlucht. Twintigduizend vluchtelingen werden eind vijftiende eeuw door sultan Beyazit II in Thessaloniki welkom geheten. Ze droegen in grote mate bij tot de demografische en economische opbouw van de stad. Je kan je nauwelijks voorstellen dat hier amper 50 jaar geleden 60.000 joden leefden, dat is meer dan de helft van de bevolking. Ze bewoonden het zuidelijke gedeelte van de stad en gaven aan de kwartieren namen van de plaatsen waaruit ze afkomstig waren : Calabria, Majorca, Lisbon. Begin deze eeuw telde de stad 60 joodse scholen, er waren 100 synagogen en er verschenen meer dan 40 joodse kranten.

Van al dat joodse leven is niets meer overgebleven sinds de nazi’s hier huishielden. In 1943 werd de hele joodse gemeenschap van Thessaloniki in de Duitse vernietigingskampen uitgeroeid. Slechts een duizendtal is overgebleven. Het is een beetje jammer dat de organisatoren van de culturele hoofdstad geen grotere inspanning hebben gedaan om het joodse erfdeel van de stad te benadrukken. Niet eens een gedenkplaat op de campus van de Aristoteles-universiteit herinnert eraan dat hier vroeger de joodse begraafplaats lag die door de nazi’s vernietigd werd. Wel werd in het bazardistrict een klein museum geopend waarin de geschiedenis van de joodse gemeenschap tot en met de Tweede Wereldoorlog aan de hand van foto’s wordt verteld.

Wie in de geschiedenis van Thessaloniki is geïnteresseerd, moet eens binnenwippen in de oudste boekhandel van Griekenland, Tsimiskistraat nummer 11, waar Solomon Molkho een internationaal aanbod etaleert. De joodse boekhandelaar, vierde generatie, is trots op zijn zaak, die naar zijn zeggen de wereld binnenhaalt in Thessaloniki. Tussen de Franse, Engelse, Duitse en Griekse literatuur kan je een speld horen vallen. Hier, tussen de rekken en tafels waar de kennis hoog opgestapeld ligt, waan je je een beetje in New York, terwijl buiten de provincie woedt. Thessaloniki is een verweesde stad, waarin het sefardische lied waarin God uit de hemel wordt geklaagd helemaal op zijn plaats is : ?Dio del cielo, die del cielo, wat hebben we nog van je te goed ! Je hebt ons in de miserie geworpen zonder een stel schone kleren.?

In de uitgaansbuurt drink je Chimay, Duvel en Heineken. Wie Grieks bier vraagt, krijgt nul op het rekwest.

Er zijn nog maar enkele plekjes in deze havenstad waar je ontsnapt aan het dictaat van de auto.

Thessaloniki was in een recent verleden minder een Griekse dan wel een kosmopolitische stad. De bevolking is dus multi-etnisch.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content