The Who zit in het collectieve culturele geheugen met de rockopera’s Tommy en Quadrophenia. Wie zin heeft, kan dat geheugen opfrissen, want de legendarische groep komt voor het eerst in 25 jaar naar België.

Jacky Huys

Who the fuck is PJ Proby ?? Het jonge koppeltje kijkt naar de lichtreclame aan Earls Court Olympia in Londen en vraagt zich af wie PJ Proby is. En vooral wat hij doet in Quadrophenia dat The Who die avond zal spelen. Ze zullen Weekend Knack allicht niet lezen, de jongen en het meisje, maar de sixties-rocker PJ Proby is de man die in de meeste geschiedenisboekjes aan de hand van twee zinnetjes wordt gesitueerd : hij had een paardenstaartje en een leren broek, die wel eens placht open te scheuren op een cruciale plaats. Dát, the fuck, is PJ Proby. Van Billy Idol, punkheld en een andere gast in Londen, hebben ze wel al eens gehoord. Zij het vaag.

Dat The Who vooral geassocieerd wordt met de rockopera Tommy (uit 1969), is begrijpelijk vanwege bijvoorbeeld het optreden ( See me, feel me) op Woodstock, de sowieso bekendere songs, of de verschrikkelijke over the top-film. Maar dat is nogal jammer, want Quadrophenia (uit 1973) is een veel intrigerender werkstuk, met minder voor de hand liggende songs (een uitgeputte Roger Daltrey beklemtoonde op de persconferentie achteraf dat deze rockopera duizend keer moeilijker is om te zingen dan Tommy) én een filmversie die vermoedelijk te knap was om een box office-kraker te zijn.

Beide opussen hebben behoorlijk wat parallellen, niet in het minst dat ze allebei over de psyche (al dan niet gestoord) van een jongen gaan. Dieptepsychologie is altijd een favoriet onderwerp geweest van de getormenteerde auteur Pete Townshend. Maar terwijl Tommy een fantasie is over een doofstom en blind jongetje dat via de flipperkasten een heiland wordt, putte Townshend voor Quadrophenia wel degelijk uit zijn eigen verleden. Tommy had The Who naar de status van absolute wereldsterren getild, en hoewel de voorman daar de glamourkanten van apprecieerde (en serieuze verslavingen cultiveerde), had hij toch ook heimwee naar de beginjaren van zijn bandje.

Met name naar de Mods-beweging die in 1963 vanuit West-Londen aan een kleine opmars was begonnen, die een paar jaar zou duren. Scooters, zoot suits, parka’s en een voorliefde voor Amerikaanse soul waren karakteristieken die Mods radicaal deden verschillen van de Rockers, de vetkuiven die het exclusief op rock-‘n-roll hielden. De twee sekten zouden het geregeld uitvechten in Engelse badsteden zoals Brighton, voor ze allebei opgeslokt werden door het systeem. Om de een of andere reden was The Who de favoriet geweest van de Mods, hoewel ze zichzelf nooit als dusdanig hebben omschreven. Daltrey beweert zelfs dat hij een échte rocker was. Maar Townshend had op het toppunt van zijn roem wel degelijk heimwee naar zijn jeugd in het algemeen en de onschuld, de energie en het zwart-witte denken van de Mods in het bijzonder.

En dus verzon hij de figuur van Jimmy, die hij opbouwde vanuit vier invalshoeken (Quadrophenia kan men, met enige simplificatie, als een dubbele schizofrenie beschouwen). Dat bood hem terzelfder tijd de kans om de leden van zijn band voor eens en altijd te definiëren : Keith Moon stond daarbij voor waanzin, John Entwistle voor romantiek, Roger Daltrey was de slechterik en Townshend zelf de goeie. Korte inhoud : de fictieve Jimmy voelt zich onbegrepen en gefrustreerd en gaat op zoek naar zichzelf. Na een zoveelste ruzie verlaat hij het ouderlijk huis, komt terecht in Mod-kringen, maakt enkele veldslagen in Brighton mee, en raakt bevriend met Ace Face. Terug in Londen wordt hij evenwel geconfronteerd met het echte leven : hij krijgt alleen smerige en onderbetaalde jobs, de politiek houdt hem klein of marginaal, en relaties zijn ontgoochelend, uitzichtloos of onbestaand. Om nog één keer terug te gaan naar zijn moment de gloire trekt hij naar Brighton. Maar de desillusie is groot : niets is nog wat het was, het pregnantst gesymboliseerd in Ace Face, die de vernederende job van loopjongen in een hotel gekregen heeft. Jimmy denkt aan zelfmoord. Hij steelt een boot en vaart, dronken, naar een rots. Het einde is open : gaat hij uiteindelijk kopje onder of niet ?

Quadrophenia werd als dubbelelpee in 1973 uitgebracht. Tussen het einde van dat jaar en februari 1974 bracht The Who de rockopera 33 keer op de planken. Zonder echt veel succes : er waren geen visuele toevoegingen en de songs bleken veel te complex om door vier mannen te worden gespeeld. Geleidelijk aan werden de moeilijke liedjes uitgewied, tot The Who er uiteindelijk helemaal het bijltje bij neerlegde en alleen nog een viertal songs uit Quadrophenia in de liveshows incorporeerde.

In 1979 was er een kleine wederopstanding toen de film gedraaid werd, maar Townshend bleef met een ei zitten omdat hij vond dat de dramatische kracht van de muziek niet tot haar recht kwam. Vorig jaar, na het succes van Tommy op Broadway, ging het vuurtje in hem weer oplaaien : ook Quadrophenia kon opgewekt worden. Geruchten doen de ronde dat in de uiteindelijke Broadway-versie spectaculaire visuele stunts zullen gemonteerd worden, bijvoorbeeld met tientallen scooters, maar in afwachting daarvan worden de spieren gesmeerd via enkele livevoorstellingen met een uitgebreide cast. Die begonnen onder een slecht gesternte in juni vorig jaar, toen gastzanger Gary Glitter tijdens de repetities Roger Daltrey met een microfoonstandaard bijna de hersens insloeg, en de zanger dan maar met een ooglap optrad, als een echte piraat ; 150.000 fans in Hyde Park vonden het hoe dan ook een geslaagd feestje. Vervolgens werd Amerika aangedaan, waar men na al die jaren eindelijk de sociale voedingsbodem lijkt te hebben begrepen waaruit Quadrophenia is ontstaan, en op het einde van vorig jaar kreeg Engeland nog enkele voorstellingen.

En daar vroeg een koppel : ?Who the fuck is PJ Proby ?? Toen gingen we, samen met nog vele honderden ex-Mods, de zaal in. Promotor Harvey Goldsmith had backstage gigantische tenten opgetrokken met leren fauteuils en gratis drankjes, inclusief beau monde, en we kregen een sticker waarop Euro guest stond en de belofte dat er achteraf een ontmoeting zou zijn met de bandleden. ?Meet me, greet me?, neuriede de enige min of meer geïnspireerde Duitser die overgevlogen was.

De voorstelling zoog, zoals Townshend wou, alle aandacht naar de muziek zelf. Er waren ter distractie alleen drie grote videoschermen waarop overgangsbeelden werden getoond, gesproken fragmenten (van een jongere Jimmy-acteur) en close-ups van de plusminus vijftien musici op het podium. Onder hen Zak (de zoon van Ringo Starr) op drums, Simon (de broer van Pete Townshend) op gitaar en oudgediende John Bundrick op keyboards. Na Quadrophenia waren er nog enkele toegiften met min of meer greatest hits (een lange akoestische versie van de klassieker Won’t get fooled again bijvoorbeeld), waarna de drie originele groepsleden elkaar omhelsden en Townshend riep : ?I want to fuck you all.? Townshend dus, die toen wij hem een paar jaar geleden interviewden in zijn Eel Pie Studios bij hoog en laag beweerde dat hij nooit meer met Daltrey en Entwistle zou spelen, dat hij het tot dusver alleen nog had gedaan omdat ze iedere keer weer hun geld verloren en hij het niet over zijn hart kon krijgen om hen nog dieper in de armoede te storten.

De pers wordt naar een lokaaltje één hoog gedirigeerd. Roger Daltrey is de eerste die er ook binnenvalt. Hij zegt dat het tijd werd om Quadrophenia tot zijn recht te laten komen : ?Het is misschien onze slechtst opgenomen plaat omdat we toen de technische mogelijkheden niet hadden van vandaag. Ook live lukte het niet : we namen een synthesizer mee van een halve kamer groot, maar uiteindelijk kon die amper één noot produceren. En kan je je voorstellen wat Keith Moon zei toen we hem lieten weten dat hij synchroon zou moeten spelen met vooraf opgenomen tapes ?? Een Duitser duwt zijn micro bijna in de keel van Daltrey en denkt een compliment te geven : ?I loved your version of Substitute tonight.? Daltrey zucht : ?I hated it. Veel te retro voor mij.?

Entwistle komt de kamer binnen, aarzelt of hij verder zal gaan, en laat zich dan naar een tafel mennen. Niemand volgt hem, behalve de Duitser met de microfoon van hierboven. De Belgische promotor vraagt of ik alstubliefalstublief wil aanschuiven : alleen is maar alleen. Ik schuif aan.

?Hello?, zeg ik.

Entwistle bekijkt me alsof ik Uncle Ernie ben.

?Pardon ??, zegt hij.

?Hello?, herhaal ik.

Hij staart. Niet Townshend, maar Entwistle is zo doof als een kwartel, blijkt nu. Ik vraag hem iets over de zogenaamde rivaliteit tussen de groepsleden, en nadat ik de vraag drie keer gesteld heb, zegt hij : ?Da’s puur voor ons imago. We gebruiken dat om aandacht te genereren.? Op de volgende negentien vragen (elk gemiddeld vier keer geroepen) komen deze monumenten van antwoorden : ?Ik ben bereid om een nieuwe plaat te maken, maar de songs moeten érgens vandaan komen. Ik ben hoe dan ook een eeuwige optimist : misschien neemt The Who ooit nog wel eens iets op. Ik heb maar één keer The Who proberen te produceren, maar men vond dat ik m’n bas te luid had gemixt. Ik heb mijn eigen studio en ik pruts daar graag wat. Waar ik de dag van vandaag naar luister ? Eh, mijn vriendin is dj, ik luister naar wat zij draait. Als ik tien keer hetzelfde hoor, denk ik wel eens : wie zou dat zijn ? Maar vraag me geen namen. Men is begonnen met litho’s uit te geven van mijn tekeningen, ja.? Hij vraagt zich af hoe hij buiten kan geraken zonder op te vallen. Ik ook. Ik neem het initiatief.

Een tafel verder plaatst Townshend, erudiet als altijd, alles in de juiste context : ?Ik kan de songs niet meer schrijven die The Who nodig heeft. Laat nieuwe bands nieuwe songs schrijven. Met vers werk zou The Who niet meer geloofwaardig zijn. Wij spelen onze oude stuff voor onze fans van vroeger. En daar zijn we gelukkig mee.?

Ze hopen zoveel is duidelijk niet meer te sterven voor ze oud zijn. Ze zijn het namelijk al. Oud. En gestorven.

The Who, aangevuld met Zak Starkey, Simon Townshend en nog enkele andere gasten, komt in Vorst Nationaal op 10 mei ?Quadrophenia? spelen. Info en tickets (1500 fr.) : tel. (070) 233.233 of (070) 344.111. Of bij de bekende voorverkoopadressen.

Foto links : Roger Daltrey en John Entwistle, Keith Moon (kort daarna gestorven) en Pete Townshend, eind jaren ’60. Rechts : Daltrey, Townshend, Kenny Jones (vervanger van Moon) en Entwistle in 1995.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content