Betekent “Bloodflowers” écht de zwanenzang van The Cure en is de passage op Rock Werchter een laatste teken van leven? Robert Smith wil doorgaan zolang hij iets te vertellen heeft, maar vreest dat het vuur stilaan uitgedoofd is. “Ik vind dat je alleen platen kunt maken uit noodzaak.”

Al sinds Kiss Me Kiss Me Kiss Me (1987) speelt Robert Smith het spelletje. Bij de lancering van een nieuw album van The Cure suggereert de frontman steevast dat dit wel eens het laatste zou kunnen zijn. Zo deed hij ook weer in februari toen Bloodflowers uitkwam, de recentste cd. Volgens kenners die vanaf de zijlijn toekijken, is de kans groot dat het nu menens is. Beloofde hij niet ooit de groep te ontbinden wanneer hij veertig werd? Die leeftijd heeft hij intussen bereikt.

“Voor we de studio instappen, vertel ik de groep altijd dat we ons laatste album maken”, zegt hij. “Dat vind ik de enige juiste instelling. Zo ben ik er zeker van dat we telkens het beste van onszelf geven. Het zou mooi zijn als Bloodflowers inderdaad onze zwanenzang wordt. Dat zou immers inhouden dat we op een artistiek hoogtepunt stoppen.” Veertig worden was blijkbaar niet pijnlijk voor de zanger. “Ik vond dertig veel ingrijpender. Op m’n 29ste ben ik behoorlijk wild beginnen te doen. Een jaar lang gaf ik me over aan de grootste excessen. Ik dacht zo m’n jeugd te kunnen rekken. Intussen joeg ik mezelf bijna de dood in. Nu ik veertig ben, is de verwarring weg. Ik weet wanneer ik op de rem moet gaan staan.”

Bloodflowers is opnieuw een gotisch en episch werkstuk, in de oude traditie van The Cure. Smith toont zich op de plaat een onrustige natuur die naar verlossing en onthechting hunkert. Van het gebrek aan zelfrespect in The Last Day of Summer gaat het naar de doorprikte romantiek in het titelnummer. In die laatste song kun je een verwijzing zien naar de relatie met zijn vrouw Mary, die als optimist zijn tegenpool is en hem in evenwicht houdt. De vraag is natuurlijk hoe autobiografisch Smith kán zijn.

De man is immers een meester in het verstoppertje spelen. In interviews durft hij kwistig leugens en tegenstrijdigheden rond te strooien. Ik moet een lachje onderdrukken als Smith samen met zijn collega’s Roger O’Donnell (keyboards) en Perry Bamonte (gitaar) de Brusselse hotelsuite binnenwandelt. Kleiner en dikker dan je op basis van foto’s zou schatten, is hij met zijn eeuwige vogelnestkapsel en zijn uitgelopen lipstick een wandelende karikatuur. Dat hij een tijd geleden te zien was in een episode van de cartoonserie South Park moet je dan ook zien als de ultieme bekroning van zijn imagebuilding. De Brit presenteert bewust dat beeld, zodat de ware Robert Smith voor de buitenwacht verborgen blijft.

Met Bloodflowers doorbreekt The Cure vier jaar van stilte. Was de release oorspronkelijk in de lente van ’99 gepland, het duurde nog een jaartje voor de plaat verscheen. Op de officiële Cure-website stond te lezen dat de groep veel tijd verloor met het uitproberen van nieuwe technologische snufjes.

Robert Smith: Dat verhaal klopt niet helemaal. Ik krijg soms de indruk dat het verdacht en bijna shockerend is wanneer een groep die zo lang meedraait zich met computers inlaat. Blijkbaar wordt van ons verwacht dat we in het stenen tijdperk blijven hangen. De techniek is een essentieel element. Techniek en energie, dat zijn de belangrijkste pijlers waarop de muziek steunt. Hoewel ik zeker geen slaaf van de ontwikkelingen ben, wil ik bijblijven.

Roger O’Donnell: De computer raakte zo’n jaar of tien geleden in de studio’s ingeburgerd. Ik herinner me dat we er in 1989, op Disintegration, al mee begonnen te knoeien. Het meest tijdrovende bij de voorbereiding van Bloodflowers was kiezen tussen digitale of analoge apparatuur. We maakten de meest complexe keuze: een combinatie van de twee.

Smith: In 1990 knutselden we al met een sampler. Je moet de mogelijkheden van zo’n toestel aftasten om te weten of het je vooruit kan helpen. Veel groepen springen onvoorwaardelijk op de kar van de nieuwste trends om nog mee te tellen. Ze blijven albums produceren omdat ze nu eenmaal een groep zijn. Ze stellen zichzelf nooit ter discussie. Ik vind dat je alleen platen kunt maken uit noodzaak.

Nu duurde het dus lang voor je die drang voelde. Had je een writer’s block?

Smith: Ik begrijp eerlijk gezegd niet wat dat is, een writer’s block. Alsof je verplicht bent om continu te schrijven. Je moet toch iets te vertellen hebben? Er worden te veel platen gemaakt op bestelling van de platenfirma. Dat zijn per definitie overbodige platen. Ik ga alleen aan de schrijftafel zitten als er inspiratie is.

De song “39” gaat daarover. Je zegt daarin: “Ooit was ik het vuur, maar nu is alles opgebrand.”

Smith: Ja, dat is natuurlijk een heerlijke paradox, een nummer schrijven over je onbekwaamheid om te schrijven. Eerlijker kan je niet zijn. Ik word regelmatig overvallen door het gevoel dat het heilige vuur misschien gedoofd is. Die eindigheid is iets wat me bezighoudt. Ik moest het maar eens in een song gieten.

Je beschouwt “Bloodflowers” als het einde van een trilogie die begon met “Pornography” en verder werd gezet met “Disintegration”. Wat is de link tussen die drie?

Smith: Da’s weer zo’n boutade die een eigen leven is gaan leiden. Maar het zijn ontegensprekelijk alle drie pure, grimmige en persoonlijke albums. Op alle andere platen was ik geneigd, als tegengewicht voor de zwaarmoedige songs, lichtvoetige poptunes aan het menu toe te voegen om het verteerbaarder te maken. Ik vind trouwens dat de plaat best op zich kan staan. Je kunt ze volledig los zien van die zogenaamde trilogie. Als het écht een drieluik zou zijn, dan was Bloodflowers niet de sequel, maar de prequel.

O’Donnell: We doen het tegenovergestelde van Star Wars. ( lacht) Oei, misschien zijn we wel ten prooi aan regressie.

Teruggaan in de tijd, nu je het zegt. Je zou dit, met alle respect en ondanks het aandeel van moderne technologie, een ouderwetse Cure-plaat kunnen noemen.

Smith: Het was mijn ambitie om de ultieme Cure-plaat af te leveren, ja. Bloodflowers moest klinken zoals het van niemand anders kon zijn. Ik ben weer ons ouder werk gaan beluisteren en het viel me op dat die albums uit het prille begin nog altijd overeind blijven. Hoe dat komt? Omdat het manifesten zijn.

O’Donnell: Deze plaat klinkt wellicht ouderwets omdat we ook vaak naar akoestische instrumenten grepen. De sound is niet echt hypermodern.

Smith: Je bent vandaag pas modern als je geprogrammeerde beats onder je songs zet. Drumloops zijn zo vanzelfsprekend geworden dat het spannende er al lang af is. Ik vind het helemaal niet erg om een ouderwetse sound te hebben. Artiesten die niet jong meer zijn geforceerde pogingen zien ondernemen om hip te zijn, dat is zo pathetisch. Ouder worden is toch geen ramp? Waarom zou je doen alsof je nog altijd zestien bent? Weet je, wij zijn op geen enkel moment van onze carrière in de mode geweest, en misschien is dat ook onze kracht. Ik heb met The Cure altijd al het gevoel gehad dat we op een eilandje zaten. Ik trek me geen bal aan van wat de rest van de wereld doet. Soms krijg ik zelfs de indruk dat we van de rest afgesneden zijn. We functioneren alleen binnen ons eigen universum.

Ik ben er altijd van uitgegaan dat Robert Smith eigenlijk The Cure is. Vroeger was jij ook de enige woordvoerder. Waarom zitten jullie hier nu plots met zijn drieën?

Smith: Het is een misverstand te denken dat ik The Cure ben. Er zijn veel personeelswissels geweest, maar elke line-up heeft toch een eigen stempel gedrukt.

Perry Bamonte: Maar het is en blijft de groep van Robert. Daar kun je niet omheen. De naam The Cure wordt toch met hem geassocieerd. Het is zijn uitstraling die tot de verbeelding spreekt. Robert is een symbool geworden. Een archetype bijna. Een beetje zoals Mickey Mouse.

Smith: Dank u. ( lacht)

Bamonte: Om nog te zwijgen over de mate waarin de fans zich herkennen in zijn teksten. Ik vermoed dat die nog méér dan de muziek The Cure typeren. The Cure staat voor een levensstijl en dat is te danken aan Roberts uitgesproken imago.

Smith: Dat The Cure niettemin een échte groep is, bewijzen de optredens. We zijn een onvervalste liveband. Ik kan niet zonder die interactie. Ik zie mezelf nooit als solo-artiest op een podium staan.

Perry en Roger, kunnen jullie kritisch zijn tegen Robert? Is het jullie geoorloofd om tegen hem te zeggen: “Gooi dat liedje maar in de prullenmand.”

Bamonte: Dan lopen we toch een groot risico. ( lacht) Laat ons het zo stellen: als we zeker zijn dat we snel ander werk vinden, kunnen we het erop wagen.

Smith: Ik weet altijd verdomd goed waar ik naartoe wil. In het creatieve proces drijf ik m’n zin door, maar bij de uitvoering van de ideeën kunnen de anderen best wel hun inbreng hebben. Op een democratische manier muziek maken, dat is een fantastisch en nobel doel, maar ik geloof er niet in. Het werkt gewoon niet. Ik ben het enige oprichtende lid van The Cure dat nog overblijft. Ik heb het verhaal van dag één meegemaakt. Ik sleep die hele geschiedenis met me mee, de anderen niet. Een consensus zoeken zou betekenen dat de initiële principes verwateren. Maar dat de inkleding verandert, is oké. Het verse bloed dat nu en dan in The Cure wordt gepompt, behoedt ons voor saaie eentonigheid. Wat ik van de groep verlang, is dat ze de songs graag speelt.

O’Donnell: Bij de meeste groepen lijkt de situatie comfortabeler en makkelijker omdat de creatieve verantwoordelijkheid gedeeld wordt. Vaak is de spil een duo. McCartney en Lennon bij The Beatles, Jagger en Richard bij The Rolling Stones, Noel en Liam Gallagher bij Oasis en ga zo maar door. Ik denk dat die bands de spanningen, de liefde-haatverhouding en de competitie tussen twee sterke persoonlijkheden nodig hebben om vonken te genereren. Bij Robert spelen die spanningen zich innerlijk af. Hij heeft twee persoonlijkheden in zich: een melancholische en een blije.

Smith: Ik ben inderdaad gespleten. De ene keer krijgt de één de overhand, daarna weer de ander. Daardoor krijg je platen die extreme richtingen uitgaan. Ik vermoed dat weinigen die dualiteit accepteren. Ik was verrast door de gemengde gevoelens waarmee onze vorige cd Wild Mood Swings werd ontvangen. De diversiteit bracht de mensen blijkbaar in de war. In weerwil van de popwetten zijn wij onvoorspelbaar. Ik ben er trots op dat wij, met ons hitparade-verleden, een plaat uitbrengen als Bloodflowers, waar geen popsongs op te vinden zijn. Het is dan ook ons beste album in jaren. Toch heb ik geen spijt van onze meest commerciële songs. Want zelfs de luchtigste deuntjes hebben een sombere onderlaag. Mocht ik opnieuw kunnen beginnen, ik zou alles identiek aanpakken.

Ik ken veel mensen die een steeds terugkerende nachtmerrie hebben waarin ze een haast eindeloze val maken. Gaat “Watching Me Fall” daarover?

Smith: Nee, want deze val duurt een mensenleven lang. Het gaat veeleer over uit de gratie vallen. Het nummer is geïnspireerd op een verhaal van Katherine Mansfield. Over iemand die genoeg heeft van het gedoe en bruggen opblaast. Uiteraard loopt dat faliekant af. De sterke emoties en de tragiek van dat verhaal spraken mij enorm aan. Ik vind het idee om alles en iedereen in de steek te laten, zonder aankondiging te verdwijnen en in een ander leven te stappen zeer aantrekkelijk. Omdat je in de muziekwereld snel voeling verliest met je ware ik. Als je in een rockgroep zit, word je een beschermd en verwend baasje. Je slaapt in de beste hotels en je eet in toprestaurants. De problemen waarmee je kampt zijn luxe-problemen. Soms snak ik naar een normaal leven, naar het alledaagse gevecht om te overleven. Al staan mijn songs bol van de zwaarmoedigheid van een manisch depressieve zot, ik weet bijgod niet wat échte ellende is. Ik ben gedoemd om een zondagskind te zijn.

“Bloodflowers” van The Cure is uit bij Fiction/Polydor. De groep speelt op 2 juli op Rock Werchter.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content