Met “Tears of Stone” hebben The Chieftains hun beste plaat sinds decennia opgenomen. En ze waren in goed gezelschap: Bonnie Raitt, Nathalie Merchant, Joni Mitchell, Sinead O’Connor, The Corrs en Joan Osborne werkten eraan mee.

Het is maar een klein zaaltje van Dublin Castle waar het podium werd opgezet, maar het loopt snel vol wanneer Ierlands muzikale ambassadeurs beginnen te spelen. Het zweverige jongedameskoor Añuna zorgt met hun angelieke stemmetjes voor de achtergrond van het leitmotiv van de plaat, een gedicht van W.B. Yeats, Never Give All the Heart. “Geef nooit je hele hart, anders is er niets meer om te veroveren.” Geen opwekkend begin voor een optreden, laat staan voor een cd. Maar het concert eindigt met een vrolijk en licht Cubaans gearrangeerde traditional van The Chieftains met de commerciële revelatie van ’98, The Corrs. Het wordt hun nieuwe single. Na het optreden troepen de meisjes van Añuna rond de Corrs om handtekeningen te sprokkelen.

The Chieftains zijn het laatste decennium een soort ontmoetingsplaats geworden voor iedereen met een beetje naam in de wat melodieuzere rock en pop, new age en wereldmuziek. Tussen het gewoel van het optreden en prominent in het midden van het podium zit Paddy Moloney, nauwelijks anderhalve meter hoog, maar wel de chef der Chieftains. Hij was een van de voortrekkers van de folkrevival, voor het eerst opgemerkt bij een grote uilleanpipe-wedstrijd (de Ierse versie van de doedelzak) in 1951. “Paddy is een zakenman”, had een andere Chieftain me gezegd. En dat merk je ook. Hij is nooit te laat, zegt een promotiemeisje in bijna-paniek als hij anderhalve minuut na afspraak nog niet opgedoken is.

En het is ook een trots man, trots in de zin dat hij straalt om wat hij goed gedaan heeft. Zoals de manier waarop de metalen harp van Chieftain Derek Bell op de cd bijna naadloos overgenomen wordt door de slidegitaar van Bonnie Raitt – dan wel niet Iers maar toch roodharig genoeg – die een hartdoorborend A Stor mo Chroi zingt. Moloney lacht en gaat van start: “Bonnie heeft een enorme persoonlijkheid, maar voor ze iets wil doen, moet ze er echt van overtuigd zijn dat het zal werken. Met haar heb ik misschien het langst aan de telefoon gehangen. Ik had haar een bandje gestuurd van Seán ‘ac Dhonnchadha, een traditionalSean-nos-zanger, een nasale stijl van zingen met veel versieringen. Ze zei: dat kan ik niet. Maar uiteindelijk heb ik haar toch overtuigd. En dan zingt ze dat zo mooi. In de laatste vers zingt ze ma rün, o ma rün (mijn allerliefste, kom je terug) en op dat moment stond ze gewoon te huilen.”

Moloney houdt van deze verhalen. Hij is een vat vol namen. Stuk voor stuk mensen met wie de groep samengespeeld heeft. Hun vorig groot samenwerkingsproject, The Long Black Veil, verkocht over de hele wereld als een popplaat. Het waren dan ook Van Morrison, Sting, Mick Jagger, Marianne Faithfull, Mark Knopfler, Tom Jones en Ry Cooder die als gasten opgetrommeld waren en het betekende de tweede jeugd (of was het de derde) van The Chieftains. Het is een van de zeldzame opnames in deze wereld die blijven verkopen, elke maand worden er in België nog enkele tientallen van omgezet. Tears of Stone moet de opvolger worden en artistiek is de nieuwe Chieftains alvast een klasse betere dan het vorige project.

The Chieftains zagen het licht in 1961; de groep bestond uit muzikanten die muziek maakten als hobby en zowat allemaal in overheidsdiensten werkten. Maar Paddy Moloney was te gewiekst en ongeduldig om dit zo te laten. Het was in 1975 dat de groep plots de grenzen van hun eiland doorbrak met het wondermooie Women of Ireland, een melodie die aan Stanley Kubrick’s Barry Lyndon kleefde. Meteen ook de internationale doorbraak. De Ierse amateurmuzikanten vulden dat jaar de hele Royal Albert Hall in Londen.

“We waren op een punt gekomen dat we moesten kiezen. Twee leden zijn opnieuw in overheidsdienst gegaan; de anderen hebben hun job opgegeven en sindsdien zijn we gaan reizen.” In 1983 zetten ze een mijlpaal; als eerste westerse groep trokken ze op tournee door China, gewapend met een stel Chinese melodieën en een hele rist Chinese muzikanten. “Die tournee was voor mij heel belangrijk”, zegt Moloney. “Ergens in de jaren zestig zat ik eens in Londen met een aantal Indische muzikanten, en we begonnen spontaan samen te spelen. Sindsdien droomde ik ervan zo’n samenspel op te nemen, maar dat werd in die tijd niet gedaan, dat kon niet. Toen we in 1983 tientallen Chinese muzikanten bereid vonden om met ons te spelen, heb ik me niet laten pramen. Sinds die ervaring willen we eigenlijk zoveel mogelijk met mensen samenspelen. Dat bracht de wagen aan het rollen.”

Eerst was er een plaat met Bretoense muzikanten, dan een plaat met countrymuzikanten en The Long Black Veil. Toen Moloney van platenreus BMG de supervisie kreeg over een apart label, Wicklow, was het hek helemaal van de dam. Eerst maakten ze Santiago, een artistiek maar half geslaagd project met Galicische en Cubaanse muziek – met Carlos Nunez, Kepa Junkera en Ry Cooder.

“Het laatste wat we in die zin gedaan hebben, was Fire in the Kitchen, vorig jaar op amper twee weken opgenomen in Nova Scotia. Weet je, in de jaren vijftig en zestig, toen we zo begaan waren met de Keltische erfenis, trokken we overal naartoe. Galicië, Bretagne, Wales, noem maar op. Maar we hebben toen een van de grootste Keltische gemeenschappen van de wereld over het hoofd gezien. In Nova Scotia wordt meer Gaelic gesproken dan in Schotland.” Moloney en zijn Chieftains reisden de wereld rond; de immigratie van de Ieren is daar niet vreemd aan.

De groep is een institutie geworden, zeggen we Moloney. “We zijn officieel erkend als muzikale ambassadeurs van Ierland. We kregen zo’n mooi diplomatenkoffertje met in gouden letters Ambassador of Ireland erop. Weet je wat erin zat? Niets.” Niet dat het nodig was. “We zitten nog steeds in de hoogste belastingschijf.”

Het popgedoe van de traditionele groep heeft de puristen wel wat afgeschrikt, het is zeven jaar geleden dat er nog een echt Ierse traditionele plaat is opgenomen. Moloney ziet er ook de noodzaak van in om weer even de roots aan te spreken. “Onze volgende zal The Chieftains in Ireland heten. Ierland, en nergens anders.”

Of ze eigenlijk nog traditionele muzikanten zijn, vraag ik fluitspeler Matt Molloy. Hij denkt geen seconde na. “Ab-so-luut. Ik ben zo begonnen en dat zal niet veranderen. Mijn vader speelde fluit, mijn ooms speelden, mijn grootvader ook. We komen uit het westen, South Sligo, een plaats die haar muziektraditie door de jaren heen heel sterk heeft behouden, vooral wat de fiddle en fluit betreft. Ik heb het nooit anders gekend en leer nog steeds op de orale manier. Ik kan nog altijd niet goed muziek lezen, ik gebruik mijn oren.”

Moloney bevestigt met evenveel stelligheid zijn status van traditioneel muzikant: “We hebben 28 traditionele platen gemaakt en zeven samenwerkingen. Dan ligt het zwaartepunt toch op onze traditie, niet?” Misschien ligt het succes van The Chieftains wel in de kamermuziekaanpak, proberen we. Een van de allermooiste Chieftains-platen, Napoleon’s Retreat, is eigenlijk een lange suite van deuntjes en liederen waarin de Ieren de nederlaag van Napoleon betreuren (Napoleon werd gesteund omdat hij hen van de Britten zou verlossen). Matt Molloy relativeert: “Het zijn toch licht gearrangeerde versies, meer om de kleurschakeringen van de muziek naar boven te brengen. We hebben het zo gedaan omdat we de muziek konden verrijken zonder aan de traditie te raken. Ik denk dat we een opening gemaakt hebben naar mensen die niet noodzakelijk alleen maar op Ierse muziek willen rondhossen. We hebben de kwaliteit van de melodieën naar voren gebracht, de kleurschakeringen verrijkt, een beetje dynamiek ingebracht.”

Volgens Moloney dankt de groep zijn succes voor een stuk aan de goede organisatie, maar vooral aan de aard van de muziek zelf. “We hebben dat dansrepertoire, maar wat onze muziek zo bijzonder maakt, is dat zelfs de vrolijke deuntjes soms een triestige bijklank hebben. De melodieën van sommige dansliedjes zitten vol eenzaamheid. Aan de andere kant is er iets in ons waardoor we, ook wanneer het heel slecht gaat, toch nog een dansdeuntje uit onze instrumenten kunnen toveren. Veel van die muziek is ontstaan na de hongersnood van 1830, toen de aardappeloogst volledig mislukte en onze taal ernstig in gevaar kwam, doordat we wel Engels moesten gaan leren om te emigreren. Of misschien klinkt de muziek zo omdat je je kinderen, ondanks de ellende, toch nog opgewekt moest kunnen houden.”

Vandaar ook de wat trieste ondertoon van Tears of Stone, een verzameling prachtige kommer en kwel van achtergebleven en bedrogen vrouwen, lijkt het wel. “Het is steeds een ellende geweest. Enerzijds had je de Ierse mannen die op de slagvelden van Europa gingen vechten voor Napoleon. Anderzijds had je de emigratie die heimwee in de muziek legde, maar ook de miserie en het gemis van de achterblijvers. Misschien is 60% van de liederen die op de plaat staan wat triest, maar ja, dat is het leven.”

En Moloney gaat verder over hoe Nathalie Merchant hem (en ons) aangenaam verraste met haar mooie versie van The Lowlands of Holland. En over Joni Mitchells bijdrage, haar eigen song The Magdalene Laundries. Het lied gaat over een soort opvangtehuis voor wezen, prostitutes and destitutes, en baadt in een Oliver Twist-sfeertje. Moloney glundert nog na over zijn vondst om daarin The Screaming Orphans als achtergrondkoortje te gebruiken.

Waarom wil iedereen met hen spelen, vraag ik. “Ho,” zegt Moloney, “iedereen zegt dat, maar ze staan ook niet bepaald in de rij, hoor. Er kruipt veel werk in om iemand te pakken te krijgen, veel telefoons, veel onderhandelingen om de scheidingsmuren tussen de platenmaatschappijen te slechten, veel heen en weer gebel om bij de artiest te geraken. Maar als die muur doorbroken is, gaat het meestal als gesneden koek. Deze keer hadden we zulke mooie stemmen. Joan Osborne zingt toch een prachtig Raglan Road, niet?” We kunnen het alleen bevestigen.

“Tears of Stone” is uitgebracht op het Wicklow-label (BMG Ariola).

(onderschrift)

Links (met baard) Matt Molloy en naast hem de kleine Paddy Moloney: “Zelfs in onze vrolijke nummers zit nog een trieste bijklank. Maar ja, dat is het leven.”

Gerry De Mol

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content