Terug naar de toekomst
De jongste editie van ’s werelds grootste meubelbeurs, het Salone del Mobile in Milaan, bevestigde het nog maar eens ten volle. Terwijl de 30ste verjaardag van de revolte van mei ’68 haast onopgemerkt voorbijwaait, zoeken steeds meer designers inspiratie in het gedachtegoed en de vormentaal uit die periode. Misschien wel de allerlaatste waarin design onverbrekelijk met woorden als utopie en wereldverbeteraars verbonden was, en nog zoiets als een toekomst had.
Zelfs vandaag oogt het project voor prefab huizen dat de Finse architect Matti Suuronen 30 jaar terug onder de naam Futuro lanceerde, zo uitzinnig, dat je je niet echt kan inbeelden dat er een financier in zo’n visioen wil investeren. En toch. Toen onlangs in het Kunstmuseum van Düsseldorf, onder de titel “Design und Alltagskultur, zwischen Konsum und Konflikt“, een retrospectieve rond de tegencultuur van de periode rond de magische meimaand van ’68 werd georganiseerd, keek je bij het binnenkomen al meteen tegen zo’n Futuro aan. En op het bordje erbij kon je ook nog lezen dat in die dagen wereldwijd niet minder dan 25 promotoren bereid waren gevonden om in het project te investeren. Samen hadden ze wel 100 exemplaren gebouwd van de woning. Tot de oliecrisis kwam, begin jaren ’70.
Aan Suuronen, werkzaam voor Siemens en Gulf, en dus toch wel een man met sérieux, was in 1964 gevraagd een après-skihut voor een steile helling te tekenen. Hij kwam uiteindelijk op de proppen met iets dat sprekend op een ruimtetuig leek. Een ovalen pastille op metalen poten, die niet vliegen kon, maar bij wijze van symboliek toch een vliegtuigsluis als inkom kreeg. De Futuro’s waren grotendeels gemaakt uit voor die tijd nog nieuw materiaal: prefab elementen van met glasvezel versterkt polyester. En als er verder al traditionele materialen waren gebruikt, dan waren die zo bijgewerkt dat ze het uitzicht hadden van superhightech. De Futuro’s hadden een doorsnee van 8 meter, waren 4 meter hoog, wogen 4 ton, meubelen inbegrepen, en de kostprijs schommelde tussen 35.000 en 50.000 DM (700.000 tot 1 miljoen fr.). Met een woonkamer in psychedelisch purper en rood, die uitsluitend uit een magische cirkel van gigantische ligzetels bestond, leek het alsof Suuronen de toekomst als een luilekkerland zag. En voor de organisatoren van de retrospectieve kon er geen twijfel over bestaan: meer dan wat ook, was die ufo een teken des tijds.
Het prototype van de Futuro werd pas na 4 jaar sleutelen onthuld, op 1 april 1968. Drie dagen later werd Martin Luther King door James Earl Ray neergeschoten. Nog een dag later werd in Tsjechoslowakije onder Alexander Dubcek de Praagse Lente opgestart. Op 11 april kwam het in Duitsland tot zware rellen toen studentenleider Rudi Dutschke door rechts-radicalen was neergeknald. Op 20 mei werd heel Frankrijk door een staking verlamd. Toen 10 dagen later in het Palazzo dell’arte in Milaan de Triënnale moest worden geopend – al sinds mensenheugnis de grootste internationale tentoonstelling voor “decoratieve en industriele kunst en moderne architectuur” – hing voor de ingang de banderol Triennale Occupata. De organisatoren hadden te elfder ure nog vergeefs het onheil proberen op te vangen door een ruimte voor “Het protest van de jeugd” vrij te maken. Daarin kwamen op een barricade met keien, en omringd door foto’s van studentendemonstraties, twee uitgebrande auto’s te liggen, en nog wat onklaar gemaakte wasmachines en ijskasten. Want zo herinneren ook vandaag nog de mensen zich de principes aangaande design van de generatie van die dagen: uit protest tegen de consumptieterreur moest alles met een zo groot mogelijke efficiëntie aan diggelen geslagen.
Maar hoe viel die vernietingsdrang dan wel te rijmen met al die mooie dingen, die in naam van al even revolutionaire principes op de markt werden gebracht, en die eenzelfde sfeer van zorgeloze luxe uitademden als de Futuro?
Zelf was ik nog geen 14 toen in ’68 de hel losbrak. Mijn bijdrage beperkte zich in hoofdzaak tot stickers met Vlaamse leeuwkes die ik op college met groot profijt verkocht. Maar grote broer was 6 jaar ouder, en was dagelijks met zijn zwarte coltrui en dito bril naar de barricades in Brussel vertrokken. Snuffelend in zijn bibliotheek, op zoek naar een Playboy of zo, werd ik geïntrigeerd door het verzamelde werk van Ian Fleming, dat, geflankeerd door Feuerbach en Goethe, een ereplaats in het allegaartje van filosofische en politieke geschriften had. Fleming was de auteur van de verzamelde avonturen van James Bond, die zich liefst van al voortbewoog in filmdecors die in zuivere Futuro-stijl waren getekend. En als die Bond al eens neiging tot links radicalisme vertoonde, dan werd die snel door een emmer champagne gesmoord.
Er huisde een dubbelzinnigheid in die boekenkast, die in analyses van die meidagen wel eens over het hoofd wordt gezien, en die je zelfs bij een Andreas Baader vond. De man die in ’68 met Ulricke Meinhof zijn roemruchte bende op gang had gebracht, etaleerde zo een voorkeur voor luxe, dat je al gauw het vermoeden kreeg dat zijn bende zich niet alleen uit overwegingen van camouflage in driedelig maatpak en Mercedessen van aanslag naar aanslag voortbewoog.
De generatie van ’68 was niet zozeer tegen consumptie, schrijft Wolfgang Schepers in de fraaie catalogus van “’68 Design und Alltagskultur”. Integendeel: als ’68 het startsein was voor een periode waarin de consumptie alleen maar in een stroomversnelling geraakte, had dat ook rechtstreeks met de ideologie van de ’68-ers te maken. Meubelen waren als de overtuigingen, wetten en waarden van weleer. Niet langer gemaakt om drie generaties te overleven.
Wegwerpmeubelen deden hun intrede. Ze waren gemaakt uit materialen als plastic en bordkarton. En door het plastic konden ook de scherpe kantjes van het meubel worden afgerond. Het hoekige kon voortaan in een sierlijke boog worden gegoten. Ontwerpers bleken een opvallende voorkeur te vertonen voor ei-achtige vormen, die je ook al bij de Futuro vond, en die zich, zoals bij de beroemdste zetels van die dagen, de Pastilli’s van Eero Aarnio – alweer een andere Fin – naadloos om het lichaam plooiden. Alleen al de naam van die zeteltjes uit plastic deed onvermijdelijk aan de talloze pillen denken die in die dagen zo gretig werden geslikt, en een directe reis naar het paradijs beloofden. Maar Schepers heeft het ook over een “terugkeer naar de baarmoeder”, en een progressieve vormentaal die tegelijk als een regressie gelezen kon worden.
Wie trendy was, kocht geen kast meer of een zitbank, maar een “Woonlandschap”, naar het voorbeeld van de Visiona, die ontwerpers als de Deen Verner Panton of Joe Colombo met het geld van plasticfabricant Bayer voor de beurs van Keulen ontwierpen: een zachtkabbelende zee met niets dan weke en afgeronde vormen, als een moederschoot.
In menige Vlaamse huiskamer dondert men ook vandaag nog wel eens in een zitput, die daar bij de gewone burger de vertaling van was. En wij, jongeren, moesten het stellen met een of andere imitatie van de Sacco, een zitzak gevuld met kogeltjes uit polystyrol. Van de vele meubelen die in het Kunstmuseum van Düsseldorf stonden uitgestald , is die Sacco van Pierro Gatti, Cesare Paolini en Franco Teodoro, zowat het enige dat in groten getale de huiskamers heeft gehaald. Maar het betrof dan ook een icoon. De Non-Poltrona, of niet-zetel, was de meubel-geworden-droom van een generatie, en haar hunkering naar een omkering van waarden: niet langer moest het lichaam zich immers aan het meubel aanpassen, maar dat plooide zich naar het lichaam, dat maar lang genoeg in de zak moest draaien tot het een ideale positie vond. De Sacco’s heb ik, moe van al dat draaien en korreltjes rapen, na een paar jaar weer met groot plezier uit de living gegooid. En ook van al die andere plastic stoelen en ronde televisietoestellen hebben we in de daaropvolgende jaren nog weinig gehoord. Hoogstens kon je er nog wel een in de brocante kopen.
Maar op de jongste editie van het Salone Mobile in Milaan, hebben ook de Sacco’s weer hun intrede gedaan. Producent Zanotta had ze zelfs op de invitaties afgebeeld, alsof het een spectaculaire vernieuwing betrof. Op de Via della Spiga exposeerde een toonaangevend jong ontwerper als Mattheo Thun een collectie uit golfkarton. Terwijl vlakbij, op de Via Montenapoleone, godbetert ook een Belg, Alain Chennaux, een rek uit hetzelfde materiaal had staan. B&B, toch zowat het meest toonaangevende meubelbedrijf van de voorbije jaren, haalde een oudgediende uit de jaren ’60 uit de vergetelheid: Richard Schultz. Zijn Leisure Line, een collectie zwembadmeubelen die hij in 1966 in opdracht van Florence Knoll maakte, kreeg een ereplaats op de B&B-stand, waar normalerwijs alleen het nieuwste van het nieuwste hoort te staan.
Schultz is intussen 72. Zoals hij daar voor me zit, op de beurs van Milaan, bleek, met een boekhoudersbrilletje op, en met schouders die onder het gewicht van de dagen zijn gaan hangen, is er nog weinig dat verraadt dat dit een man is die het woord zonnekloppen een heel andere dimensie gaf. Want alleen al het feit dat hij zowat de eerste avant-gardist was die zich verwaardigde om zijn gedachten te laten dwalen over zwembadmeubelen, en over middelen waardoor je de bijtende werking van zon en zeelucht kon tegengaan, was tekenend voor de sfeer van die jaren. Niet dat Schultz zich nog herinneren kan dat hij ooit wat met de revoltes te maken had. “Maar er hing een optimisme in de lucht, onvoorstelbaar. Het geloof ook dat je met meubels het leven van de mensen kon veranderen.”
De taal van de Leisure Line was een en al eenvoud. Strak, helder, licht, transparant. En wit, bovenal. Het was geen kleurloos wit, dof en neutraal. Maar fel en hel. Zoals dat van de Futuro, en talloze andere meubelen uit die dagen. Zelfs Verner Panton, die wit haatte, gebruikte onvermengde kleuren. Alsof ook zij een boodschap van ideologische zuiverheid moesten uitstralen.
Schultz was ook helemaal in de ban van de nieuwste materialen van die dagen. Hij gebruikte als zitting een nagelwit maas van polyester, dat over een wit aluminium skelet was gespannen, met dunne, rechte pootjes, die uitgebeend waren, tot een organische, natuurlijke vorm. “Ik wilde meubels – en ik wil dat nog steeds – waar het licht als bij een filter zou kunnen doorstralen, en die als het ware organisch in hun omgeving zouden opgaan.”
Organisch was ook het sleutelwoord tot de meest opvallende nieuwigheid van het jongste meubelsalon, die een verdieping lager in paviljoen 4 stond uitgestald, op de stand van Frighetto. Zetels, een tafel en stoelen, onder het veelzeggende motto Landscape gemaakt door de Brit Ross Lovegrove, en deels ook bestemd voor het prefab huis waarmee hij de wereld overspoelen wil. Het huis is klokvormig, van onder tot boven transparant, en gemaakt uit opblaasbaar plastic. En Lovegrove steekt het niet onder stoelen of banken dat hij zich eveneens voor dit huis – dat regen en zon in energie zou omzetten, en zo helemaal zelfbedruipend zou zijn – door Verner Panton en andere helden van de sixties liet inspireren. Het heeft hem intussen zelf in de designwereld een ster-status opgeleverd.
Voor zijn collectie voor Frighetto is hij gewoon vertrokken van blokken, waarin hij vervolgens naar het voorbeeld van de Pastilli’s van Aarnio, de curve van het menselijk lichaam heeft uitgesneden. “Kijk hier om je heen”, zegt Lovegrove, terwijl hij zich op de beurs nog maar eens een fotosessie laat welgevallen. “Het is hier nog allemaal minimalisme wat de plak zwaait, maar van een soort die eigenlijk niets met minimalisme heeft te maken. De meesten lijken nog te denken dat het volstaat om wat rechte planken aan elkaar te haken. Oervervelend. Ik wil een organisch minimalisme dat de frictie tussen meubel en mens tot een minimum reduceert, zodat het meubel hem of haar als een cocon omgeeft.”
Toen onlangs nog een Frans autoproducent bij hem inspiratie kwam halen, serveerde Lovegrove de delegatie bij wijze van prototype een ei: wielloos, opblaasbaar en uit plastic. En hij deed dat niet zomaar uit balorigheid, zegt hij, of om zuiver esthetische redenen, maar met het oog op een betere wereld.
Andere Britten als Michael Young en Inflate, stonden vorig jaar nog met hun poefs in pastillevorm en hun opblaasbare meubelen in een galerietje in Milaan, dat ze met eigen geld hadden mogen betalen. De Finnen van Snowcrash moesten off-off, nog een hoek verder, exposeren. Maar zelfs de New York Times had de jonge Finnen uitgeroepen tot de grote revelatie van de beurs, en dit jaar ging niet alleen Michael Young maar ook de Fin Ilkka Suppanen bij een gereputeerd merk als Cappellini onder contract. Van Suppanen werd de “Flying Carpet” in productie gebracht, een vilten deken, dat als een fauteuil in een welhaast onmogelijk evenwicht op slechts enkele stokjes steunt. En dat de nieuwe – nou ja, nieuwe – vormentaal almaar meer bij de grote bedrijven begint binnen te sijpelen, mocht ook blijken uit het feit dat de kampioen van het abstracte minimalisme, B&B, in de binnenstad nog een extra tentoonstelling organiseerde, waar andere nieuwlichters, als Marc Newson, James Irwine en Uwe Fischer de eerste resultaten van hun samenwerking met het eigen designteam van het huis tentoonstelden.
Verner Panton van zijn kant, van wie tot voor kort niet meer met zekerheid geweten was of hij nog leefde, en die net als Schultz de ’70 voorbij is, krijgt intussen ruim baan in designbladen, met een project dat hij onlangs in de Londense showroom van Erco Lightning realiseerde: een muur werd daar omgevormd tot een cirkel van plastic segmenten. “Mensen worden ongemakkelijk van te veel kleuren”, zegt Panton. “Maar moeten wij daar rekening mee houden? Mensen worden ook al onrustig als ze met iemand geconfronteerd worden die verbeelding heeft.”
Vorig jaar had B & B in alweer een andere nostalgische bui naar een vergeten houtsoort als wengé teruggegrepen. En de gevolgen lieten zich dit jaar op de beurs van Milaan al lezen. Her en der hebben bedrijven zich met behulp van flink wat wengé tot een soort van A & A en C & C getransformeerd. Afwachten dus of we de komende jaren toch niet allemaal een beetje tussen Panton-muren gaan leven. Maar of daarmee ook de verbeelding zal terugkeren? “Een fabrikant heeft me indertijd geld geboden, op voorwaarde dat ik zou stoppen met tekenen”, zegt Panton, wanneer de verloren dromen van ’68 ter sprake worden gebracht. “Ik had het verdomme moeten aannemen.”
Max Borka
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier