De belle époque, de jaren rond 1900, was een aangename en zorgeloze tijd. Voor het kruim der aarde toch. En vooral aan de Franse Rivièra, die de speeltuin voor de rijken werd. Sporen van die grandeur liggen in Nice en omstreken voor het oprapen.

Acht uur ’s ochtends en de zonovergoten terrassen zitten al vol. Op de Place Garibaldi worden sinds de vroege uurtjes oesters geserveerd onder de arcades van Le Grand Café de Turin, maar hier in Vieux-Nice, met de oude haven vol vissersboten en peperdure jachten in een Italiaanse pastelkleurige sfeer, houden de Fransen zich aan hun traditionele karige ontbijt : een croissant of un pain au chocolat en een kop sterke koffie. Iets verderop is er de bedrijvigheid op een markt met bloemen, groenten en fruit, olijven en honing, kruiden en gekonfijt fruit. Kortom : gefundenes Fressen voor schilders en tekenaars. Door de smalle straatjes rijdt een stil treintje van containers : voor een vuilniskar is er niet genoeg plaats.

Lekkere en leuke winkeltjes overigens, in die straatjes, waar je bijna op elke hoek de traditionele socca kunt kopen : een flinterdunne pannenkoek van kikkererwtenmeel. Of neem nu de Confiserie Auer in rue St.-François de Paule 7, die sinds 1820 geleid wordt door dezelfde familie, al vijf generaties lang. Nog geheel in de oorspronkelijke stijl, één grote koekjesdoos vol protserige meubeltjes waarop kleurrijke zoetigheden staan uitgestald. Geen ordinair brood of gebak maar exquis snoepgoed. Zelfde familie, zelfde winkel, zelfde koopwaar. Alleen de prijzen zijn niet meer als toen : een klein zakje bonbons kost 9,80 euro.

Toen de eerste Auer de zaak opende, was Nice een stad met amper 25.000 inwoners, waar men zich verplaatste op de rug van een ezel op paden die door de heuvelen slingerden. Maar kort daarna ontwikkelde zich een nieuw fenomeen, dat stoelde op de enige echte rijkdom van de streek : het klimaat. Voordien waren er ook al een handvol reizigers, hoofdzakelijk Britse aristocraten die de zachte winters van the Mediterranean kenden. Bloeiende struiken in januari, dat hadden ze nooit gezien. Maar ook de Fransen keken hun ogen uit : die Britten zwommen in de zee ! Het zou niet de laatste schok zijn. Toen de Amerikanen de Rivièra ontdekten, lagen die op het strand, in de zon ! Ze smeerden zich in omdat ze bruin wilden worden ! Ze gingen zelfs waterskiën ! “Les Niçois waren geen zeemensen”, zegt Niçois Alain. “Onze voorvaderen waren geen reizigers of zeevaarders. Ils étaient des montagnards, ze leefden met hun rug naar de zee.”

Vuile schurken

Niet alle vroege bezoekers waren enthousiast. Zo meldde de Schotse schrijver Tobias Smollet aan het thuisfront : “De inboorlingen hier zijn overwegend vuile schurken.” Hij had geen hoge pet op van Frankrijk, maar hij kwam er in 1763 toch naartoe wegens zijn zwakke gezondheid. Aanvankelijk ergerde hij zich blauw, maar geleidelijk won het azuur het van zijn chagrijn : “Ik moet bekennen dat ik sinds mijn aankomst in Nice vrijer heb geademd dan ik in jaren heb gedaan, en een kwieker gemoed heb.”

Het feit dat de Côte d’Azur kon genezen, was goed nieuws voor de massaal aan tuberculose en ander ongemak lijdende Britten, die almaar op zoek waren naar nieuwe kuuroorden. En als ze die vonden, zetten ze die naar hun hand. In 1822 bijvoorbeeld brachten rijke Engelsen geld bijeen om een pad aan te leggen langs de Baie des Anges. Dat pad zou later de wereldberoemde Promenade des Anglais worden. De aanleg van wegen en spoorlijnen was een grote stap in de ontwikkeling van het wintertoerisme. Voordien nam het traject Parijs-Nice per diligence gemakkelijk een week in beslag, met de trein kon het sinds 1863 op één dag. En vanuit Moskou kon het nu op één week in plaats van één maand.

In 1860 kwamen er een paar duizend mensen overwinteren in Nice, vijftig jaar later waren dat er 150.000. En wat architecten tijdens die periode neerpootten… Wie niet weet wat eclecticisme is, moet maar eens gaan kijken naar de vorstelijke paleizen, de monumentale huizen, Grieks-Romeinse tempels, oosterse koepels. Een van de bizarre gebouwen in Nice is de Dame des Oeufs Durs : Onze-Lieve-Vrouw van de Hardgekookte Eieren, vanwege de drie eivormige koepels. En in de buurt van het station staat de Nicolaaskathedraal, een letterlijk schitterend gebouw van roze baksteen en helder grijs marmer, met felle ceramiek en mozaïeken. Het zou de mooiste orthodoxe kerk buiten Rusland zijn.

De Russische invasie begon met tsarina Aleksandra Feodorovna, die voor het eerst in 1856 met haar kinderen naar de Rivièra reisde. Velen volgden in haar zog, en ook nu, begin 21ste eeuw, is de Russische nouveau riche er prominent aanwezig. Tsaar Nicolaas II woonde hier in 1901-1902. In de loop van dat jaar kwam de tsarevitsj Alexandrovitsj op 21-jarige leeftijd om het leven bij een paardenongeval. De door verdriet overmande tsarenfamilie keerde terug naar Rusland. De verloofde van de onfortuinlijke tsarevitsj richtte de bovengenoemde kerk op ter zijner gedachtenis.

Geen half werk

Het heet hier niet voor niets La Côte des Milliardaires. Alles spreekt hier van rijkdom, luxe, elegantie, comfort en vertier. De hotels en paleizen aan Boulevard Victor Hugo en Promenade des Anglais hebben nog steeds het prestige van toen. Het luxehotel Negresco aan de laatstgenoemde staat er sinds 1913 onberispelijk bij. Roomwitte, met koper gebiesde gevels torsen de roze koepel van Gustave Eiffel als een koningskroon. Architect Edouard Niermans leverde in opdracht van de Roemeense banneling HenriNegresco geen half werk. Het resulteerde in driehonderd praalzieke kamers en immense salons. Door de jaren heen werd het Negresco volgestouwd met kitscherige armaturen, loodzware lusters en kunstwerken uit alle windstreken. Mensen als Ernest Hemingway, Vladimir Nabokov, Jean Cocteau, Albert Camus, Georges Simenon, Winston Churchill, Sophia Loren, The Beatles, Michael Jackson en koning Boudewijn hadden daar geen problemen mee, te oordelen aan hun signatuur in het Livre d’Or. Godfried Bomans wist het minder te waarderen : “Het is zulk een verschrikkelijk deftig hotel, dat zelfs de kelners er bleek van uitgeslagen zijn”, schreef hij.

Vandaag de dag is de grootste blikvanger het standbeeld Nana Jaune van Niki de Saint-Phalle, naast een piccolo op leeftijd. Hij draagt een gek hoedje, een kniebroek, schoenen met gespen, en hij méént het. Hij tikt tegen zijn hoed, maakt een afgemeten buiging voor hij je toelaat tot een andere wereld. Maar je komt er niet zomaar in. Je moet uitgenodigd zijn of er logeren, en dat is ook niet voor iedereen weggelegd : één overnachting, zonder ontbijt, kost minstens 625 euro per kamer. Dan maar een hapje eten in La Rotonde, het restaurant dat bij Negresco hoort. Het heeft een interieur als een carrousel uit de belle époque, met houten paarden en koetsen en een mechanisch orgel dat om het halfuur een olijk deuntje speelt.

‘Nice is nice’

Wie de Chemin Tordu bij de haven neemt en de hellingen opklimt, staat plots oog in oog met het Château de l’Anglais. Dit groteske hindoepaleis werd gebouwd in opdracht van een gepensioneerde Britse kolonel van het leger in India. Een ander pareltje is het oude paleis van prins Alexei Lobanov-Rostovski in het Quartier des Baumettes. Die Russische prins was ook minister en tijdens een zending in Istanbul werd hij smoorverliefd op de vrouw van de Franse ambassadeur. Hij nam ontslag en verhuisde naar Nice, waar hij Château des Ollières neerzette. Nu is het een zeer gerieflijk hotel annex restaurant, nog duurder dan Negresco, maar veel smaakvoller.

De glorie van de belle époque is nadrukkelijk aanwezig op de heuvel Cimiez. De stille straten – er komt slechts af en toe een passant, meestal met hond – dragen namen van wie iets betekende in die periode : Prince de Galles, Victoria, George V., Léopold II – jawel, ons vorstenhuis had er zijn vertegenwoordigers, maar daarover later meer.

Daar, op de kaarsrechte Boulevard de Cimiez, staan ze nog allemaal : Hôtel Hermitage, Hôtel Winter Palace, Hôtel Alhambra, met veel barok stucwerk en vleugjes bladgoud. Maar de kers op de taart is Hôtel Excelsior Regina, speciaal gebouwd om Queen Victoria op haar wenken te bedienen. Het indrukwekkende gebouw, dat als een buitenmaatse witte suikertaart ligt te glinsteren in de zon, heeft een gevel van tweehonderd meter en binnenin wel vierhonderd kamers, waarvan er veel een uitzicht bieden op de benedenstad en de Méditerranée.

De Queen maakte van Nice de Koningin der Winterverblijven. Nice is nice”, wist Victoria 120 jaar geleden al, en ze zorgde dagelijks voor spektakel zoals ze in haar rode koetsje, voortgetrokken door ezel Jacquot en gevolgd door Indiase en Schotse dienaars in klederdracht, afdaalde naar zeeniveau om uit te waaien. Het enige wat van haar overblijft, is haar standbeeld in het park. Het hotel is sinds lang onderverdeeld in luxeflats, waarin onder meer de kunstschilder Henri Matisse zijn intrek nam. Hij vestigde zich in Nice in 1917 om te herstellen van een hardnekkige bronchitis en dito darmkwalen, maar hij werd er verliefd op de kleuren (Matisse-blauw is de kleur van het uitspansel in Nice, de luchten die hij zo vaak schilderde) en vooral verliefd op het licht. Hij bleef er tot zijn dood in 1954, werd begraven op de Cimiez-heuvel en kreeg een Musée Matisse in een zeventiende-eeuwse villa.

Barokke dolheden

Het mondaine Nice heeft sinds de negentiende eeuw talloze schrijvers en kunstenaars bekoord. Het eeuwige azuur en de belofte van het dolce far niente lokten ook Friedrich Nietzsche, die hier in twee weken het derde deel van Also sprach Zarathustra schreef. Ook Guy de Maupassant, Cyriel Buysse en Maurice Maeterlinck waren in de ban van Nice. Terwijl Russische passanten als Anton Tsjechov en Vladimir Nabokov gefascineerd keken naar deze “wufte salon onder de blote hemel”.

De Nederlandse schrijver Louis Couperus en zijn vrouw vestigden zich in 1900 in wat de dandyestheet bezong als “de bacchante onder de steden, waar het weer iedere dag van een paradiziale zaligheid is”. En verder : “Nice noopt tot nietsdoen. Iedere ochtend ga ik pour la forme aan mijn schrijftafel zitten, maar voer niks uit. Ik geniet, ga een pijp roken en met mijn honden wandelen. Flaneren is een kunst die niet iedereen kan en waartoe een jarenlange studie behoort.” Couperus woonde tien jaar onafgebroken in Nice, en ondanks het veelvuldig flaneren was het een van zijn productiefste periodes. Hij schreef er onder meer Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan en De boeken der kleine zielen. Maar zijn liefde voor de stad bekoelde. “Elke winter wordt het minder rijk, minder elegant”, schreef hij. Maar wat had Couperus te mopperen ? Bewoners en bezoekers kwamen toch niets te kort ? Ze werden overstelpt met concerten in het restaurant, op de pier en in het Casino, om nog te zwijgen over de talrijke variétévoorstellingen en bioscopen. De verveling werd verdreven in clubs, de opera, en op banketten. Maar nee, het was hem niet meer elitair genoeg : “Iedere winter democratiseert het meer. Het is niet meer de plaats der barokke dolheden van Russische prinsen en Amerikaanse miljardairs.” Zijn Middellandse Zee was verworden tot “een modderzee van melancholie” en in 1910 lichtte hij zijn doorluchtige hielen, richting Italië.

Op doktersvoorschrift

Het is al gezegd : het Belgische vorstenhuis had een stevige voet aan de grond aan de Franse Rivièra. Leopold II eerst en vooral. Hij bepaalde bijvoorbeeld waar er een spoorwegstation moest komen, zodat zijn privé-wagon gemakkelijk zijn landgoed kon bereiken in Saint-Jean Cap Ferrat, tussen Monaco en Villefranche-sur-Mer. Het schiereiland Cap Ferrat, met zijn pijnbomen, mirtebosjes en miljardairvilla’s bedolven onder blauweregen, was – en is nog steeds – de duurste lap grond ter wereld. Misschien was dat wel de reden waarom hij het uitkoos voor zijn uitgestrekt domein Les Cèdres in de wijk Leopolda.

Hij kreeg een wel heel bijzondere buurvrouw : barones Béatrice Ephrussi de Rotschild. Ze was in Parijs geboren in 1862 en trouwde op negentienjarige leeftijd met de Hongaarse bankier Maurice Ephrussi, van wie ze in 1904 scheidde. Maar geen nood : het adellijke kind had van vaderlief zeven miljoen euro geërfd. Met een gedeelte daarvan toog ze naar Cap Ferrat om het stuk grond in te palmen dat Leopold II links had laten liggen. Daar had hij een goede reden voor : het was één en al rots van meer dan zeven hectare. Het dynamiteren daarvan duurde twee jaar, en er waren vijftien architecten en zeven jaar werk voor nodig voor de Villa Ephrussi de Rotschild er stond. Het is een schaamteloos decadent Venetiaans paleis te midden van florissante tuinen, wel zeven stuks, met watervallen en vijvers : één exotische, één met rozen, één met cactussen, één Florentijnse, één Spaanse, één Japanse, één Engelse.

Op de gelijkvloerse en eerste verdieping liggen, staan en hangen allerlei antiquiteiten elegant gepresenteerd. Meer dan vijfhonderd stuks, waarvan sommige nog hebben toebehoord aan Marie-Antoinette. Elk stuk verraadt de onmetelijke, bodemloze, bijna misdadige rijkdom van de barones. En haar hebberigheid. Ze kocht ooit een hele kapel omdat er één beeldje in stond dat ze wilde hebben. En “deze roze parel in het blauw van de zee” is slechts haar tweede verblijf, speciaal voor feesten.

Maar het was niet altijd feest aan de Côte d’Azur. Wie rond 1900 Menton bezocht, een Franse stad voorbij Monaco en vlak naast Italië, deed dat vooral op doktersvoorschrift. ” On va à Cannes pour vivre, à Nice pour jouer, à Menton pour mourir“, zei men destijds. En zo was het ook vaak : Menton zien en dan sterven.

Aanvankelijk logeerden de zieken bij bewoners van Menton, later werden er gigantische hotels gebouwd met wel 250 kamers en een geheel eigen orkest. Die hotels liggen niet aan zee, maar in de heuvels. In die tijd bleef het strand immers onbenut. Van sporten of zwemmen was geen sprake. Van zonnen zeker niet. Toen was ‘mooi’ het synoniem van ‘bleek’ en dat waren de bezoekers van Menton zeker. En niet vanwege het schoonheidsideaal maar door de tering. Hier hebben tal van hologige schoonheden de geest gegeven. Op het kerkhof Trabuquet wemelt het van de Britse en Russische namen. Onder een levensgrote, treurende engel ligt ene Janina Lewandowska 1885-1912. Arm rijk meisje… n

Tekst Griet Schrauwen

Begin negentiende eeuw was Nice een klein stadje dat met de rug naar de zee leefde en waar de inwoners zich verplaatsten met ezels.

Vorstelijke paleizen, monumentale huizen, Grieks-Romeinse tempels : alles spreekt hier van rijkdom, luxe, elegantie, comfort en vertier.

Leopold II bepaalde dat er een spoorwegstation moest komen in Cap Ferrat, zodat zijn privé-wagon gemakkelijk zijn landgoed kon bereiken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content