“Als het nog een keer zou gebeuren dat een of andere idioot vindt dat joden niet moeten bestaan, dan wil ik dat wij ons kunnen verdedigen. En als dat dan betekent dat de rest van de wereld mee ontploft, so be it.” Een politiek incorrect interview met de Nederlandse joodse schrijfster Tamarah Benima.

In augustus vorig jaar zat ze in het Nederlandse televisieprogramma Zomergasten. Ze blikt er met gemengde gevoelens op terug. Als jodin van de tweede generatie na de holocaust had ze er bewust voor geopteerd geen beelden van de Tweede Wereldoorlog te tonen om te vermijden dat de holocaust het programma al te zeer zou domineren. Toch voerde het gesprek met gastheer Adriaan van Dis haar herhaaldelijk terug naar haar moeilijke kinder- en jeugdjaren, waardoor het geheel veel somberder werd dan ze had gewild.

In dat programma omschreef ze haar opvoeding als een soort survival training. Zo moest ze op vijfjarige leeftijd alleen van Amsterdam naar haar grootouders in Den Helder stappen omdat haar ouders – die elk een 50-tal familieleden in de oorlog hadden verloren – wilden dat ze vlug zelfstandig zou zijn en zo nodig zichzelf zou weten te redden. Zo werd ten tijde van de Cuba-crisis (Tamarah was toen tien) in het gezin besproken welke de beste strategieën waren om te overleven. Haar vader wilde niet nog eens een oorlog meemaken en zou zelfmoord plegen. Vrouw en kinderen raadde hij aan uit elkaar te gaan en ieder voor zich te proberen overleven.

Met dit soort hallucinante overwegingen geraakte het kleine meisje algauw vertrouwd. Toen ze later als jonge vrouw in Berlijn ging wonen om zoals ze schrijft “de nazi’s en hun nakomelingen een levende jodin voor te schotelen”, weigerde haar vader nog te praten tegen zijn “collaborerende” dochter. Iemand die in zo’n keiharde, confronterende wereld is opgegroeid en toch wil blijven nadenken, kan zichzelf geen blaasjes meer wijsmaken. Logisch dat Tamarah Benima er ook voor anderen geen doekjes om windt.

In Een schaap vangen. Over religie, liefde en creativiteit zijn zestien teksten gebundeld, waarvan de meeste lezingen zijn die Benima (49) de voorbije jaren hield als hoofdredactrice van het Nieuw Israëlitisch Weekblad(NIW). De titel van het boek verwijst naar een opdracht die zij ooit kreeg van een spirituele leermeester die haar in contact bracht met het soefisme. Zo banaal als de anekdote over het schaap lijkt, zo veelzeggend is de conclusie op het einde van dit hoofdstuk: “De oorzaak van het moorden ligt in de vaste overtuiging dat onze beelden waar zijn en de enig mogelijke.” Als Tamarah Benima één boodschap wil overbrengen, dan ligt die in deze zin besloten.

Inmiddels is ze geen hoofdredactrice meer van het NIW, maar in de columns die ze voor Nederlandse kranten schrijft, blijft haar joodse achtergrond nadrukkelijk aanwezig. Zo laat ze zich voor haar bijdragen aan het Haarlems Dagblad en Leidsch Dagblad inspireren door de bijbeltekst die in die bewuste week in de synagoge wordt gelezen en bouwt ze daar een soort eigen preekje rond. Als was ze een vrouwelijke rabbijn. “Maar ik probeer wel een moralistisch toontje te vermijden”, zegt ze gauw. “Ik hoop vooral interesse te wekken voor teksten die al zo oud zijn en tegelijk zo actueel.” Het Oude Testament noemt ze het beste psychologie- en sociologieboek dat er bestaat: “Gewoon stuitend briljant”.

Tussen de verschillende joodse stromingen wil ze niet kiezen, en dus rekent ze zich zowel tot de orthodoxe als tot de liberale strekking: “Ik ben orthodox wat het respect voor traditie betreft, maar liberaal in de meer verstandelijke en mystieke zin.”

Aan Van Dis vertelde ze ooit een rebelse meid van maoïstische strekking te zijn geweest. Het belang van de rituele gebruiken bij de orthodoxen verklaart ze als volgt: “Als je wijn wil drinken, is het handig om een glas te hebben. Wat door de buitenwereld bij de orthodoxie als buitenkant of oppervlakkigheid wordt aangezien, is voor hen niets anders dan het glas waarin ze de spiritualiteit of de religiositeit gieten om die hanteerbaar te maken. Wat ook weer niet wil zeggen dat al die mensen die orthodox leven zo’n spiritueel bestaan hebben.”

Over het feit dat vrouwen in een streng orthodoxe gemeenschap aan een huwelijkspartner worden gekoppeld, is ze verrassend genuanceerd: “Er worden partners gezocht die elkaar een paar keer zien en dan wordt er besloten of er al dan niet wordt getrouwd. Ik ken huwelijken die op die manier tot stand zijn gekomen, en het zijn fantastische huwelijken. Als ik dan m’n eigen geklooi zie (lees het boek, red.), dan denk ik: laat ze het maar regelen. Want wat gebeurt er in feite? Men zoekt een partner die intellectueel hetzelfde niveau heeft, die spiritueel op dezelfde golflengte zit, die sociaal-economisch in een vergelijkbare situatie zit. Het zal bij deze koppels heus ook wel vaak fout gaan. Maar als ik zie hoeveel fouten er in mijn generatie zijn gemaakt, dan voel ik me niet meer zo zeker.

Of je van iemand wil of zal houden, is ook een keuze. Het is niet alleen een kwestie van je aangetrokken voelen, je moet ook een beslissing nemen. Dat gebeurt bij een gearrangeerd huwelijk. Jongeren van mijn generatie werden wel verliefd en gingen met mensen naar bed, maar maakten die keuze niet, waardoor hun relaties uiteindelijk toch kapotgingen.

Ik ben er inmiddels van overtuigd: je weet het of je weet het niet of je met iemand verder wil. Daar heb je echt geen jaren voor nodig. Ik ben dus helemaal niet negatief over die gearrangeerde huwelijken. Misschien heb ik een roze bril op, maar ik heb te veel gekluns in mijn eigen omgeving gezien om te denken dat wij de betere methode hebben.”

Ze vertelt een anekdote. Tijdens een bezoek aan Jeruzalem ging ze in het joodse rituele bad. De vrouw die haar daarbij hielp, leek de gelukkigste vrouw die ze ooit in haar leven had gezien. Maar Tamarah Benima wond zich bijzonder op over het feit dat die vrouw zoals vereist kaalgeschoren was en een doekje op haar hoofd had. In het vliegtuig op weg naar huis zag ze een film over een popfestival waarin een beroemde Israëlische zangeres optrad: kaalgeschoren. “Toen dacht ik: wat ben ik toch bevooroordeeld. Van de een accepteer ik het wel dat ze kaal is of gemillimeterd haar heeft, en van de ander accepteer ik het niet. Die vrouw van het rituele bad straalde, en straalde en straalde. Ik geloof niet meer dat die vrouwen zoveel minder vrijheid hebben dan wij.”

In de film Kadosh is nochtans te zien hoe vrouwen in die milieus letterlijk aan hun lot ten onder gaan. Het maakt op Benima niet de minste indruk: “Heb je dan nog geen vrouwen gezien die niét in zo’n situatie zaten maar in de groep die leeft zoals jij en ik, en die toch ten onder gingen? Ik heb er zo ontzettend veel gekend. Het hangt allemaal af van de manier waarop iemand omgaat met de situatie waarin hij of zij zichzelf aantreft. De een gaat kapot in een vrije situatie, de ander in een sociaal erg gecontroleerde, voorgeschreven situatie.”

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat Tamarah Benima het niet zo heeft voor “al die vanzelfsprekendheden waarmee iedereen die is opgegroeid in de jaren zestig, zeventig of tachtig zo graag schermt”. Ze houdt ervan vraagtekens te plaatsen. Bij de abortusdiscussie bijvoorbeeld. Ze betreurt dat ze er zichzelf indertijd heeft laten inkletsen door haar toenmalige vriend, wil absoluut niet terug naar een tijd waarin het in achterkamertjes gebeurde met breinaalden en zeepsop. Maar toch. “Ik heb gemerkt hoe ingrijpend het kan zijn en ik weet wel zeker dat ik in die situatie, toen in ’78, ook heel weinig vrijheid had en heel erg bepaald werd door de ideologie van mijn omgeving. Daar moest je verder niet meer over piepen. Iemand die het aandurfde te schrijven dat abortus niet voor alle vrouwen psychisch en emotioneel goed uitpakte, werd schamper afgedaan als een softie. Het was echt not done om daar aandacht voor te vragen. Leer mij de sociale controle kennen van zogenaamde intellectuelen, waar ik dan zelf bij hoor. Die is zo sterk dat ik voor die ‘vrijheid’ geen cent geef.”

Racisme is een ander heikel onderwerp dat Tamarah Benima niet uit de weg gaat. In het hoofdstuk Waarom tolerantie zo moeilijk is? beschrijft ze hoe ze op de roltrap van de metro haar handtas vastklemt als ze merkt dat er achter haar een zwarte man staat. Ze realiseert zich dat ze bij een blanke man niet zo angstig zou gereageerd hebben, spreekt de zwarte aan en verontschuldigt zich. “Ik stelde me voor dat zo iemand de hele dag dat soort reacties krijgt. Dat is natuurlijk wat er zo ellendig is aan racisme.”

Ze probeert het fenomeen te analyseren aan de hand van het begrip innerlijk landschap en hoe verschillend dat wel kan zijn. Benima: “We zijn tegenwoordig allemaal uniform gekleed: we hebben een trui en een broek en een blouse aan. Alle meisjes dragen een zwart strak jurkje en het ene jurkje is hetzelfde als het andere. Alle schoenen zijn zwart, ik geloof niet dat je nog paarse schoenen met een roze strik vindt. Alles is geüniformeerd. Maar dat wil niet zeggen dat we innerlijk ook hetzelfde zijn.

In ons herinneringspakket zitten totaal andere dingen. Als jodin opgroeien in Amsterdam of in Antwerpen is totaal anders. De kinderliedjes, de taal, het voedsel, alles is anders. Het gaat om de dingen waar je blijft aan hangen als je emigreert. Nederlanders willen altijd dat je haring en zoute drop en jenever meeneemt. Het zijn de dingen waar je je aan hecht en waar je alles wat je meemaakt aan verbindt. Het is de basis waar je nieuwe ervaringen mee vergelijkt of aan vastknoopt. Die basis, dat innerlijke landschap, is anders voor mij als Nederlandse jodin dan voor een Keniaanse vrouw of voor een boerin uit Staphorst. Dat moeten we ons gewoon realiseren. Anders zien we er wel hetzelfde uit, maar loopt de communicatie toch niet helemaal zoals die moet zijn. Je kúnt wel over die barrières heen contact tot stand brengen met iemand anders, maar dan moet je je er wel heel erg bewust van zijn dat ze bestaan.

Als je een vreemdeling wil tolereren, en daartoe ben je volgens de bijbelse opdracht verplicht, moet je je er bewust van zijn dat je iemand accepteert die anders is. Op het moment dat je dat begint te beseffen, wordt het makkelijker. Want dan weet je dat het lang duurt voordat een deel van je innerlijke landschap overeenkomt met het zijne. Als mijn turkse slager en ik hier in Amsterdam twintig jaar in dezelfde straat blijven wonen, zullen onze innerlijke landschappen uiteindelijk wel gedeeltelijk samenvallen.”

Naast het ideaal van een multiculturele samenleving, wijst Benima echter ook op de voordelen van… vrijwillige segregatie. Benima: “Politiek correct is stellen dat er geïntegreerd moet worden. Volgens mij zijn er meer modellen. Ik erger me er zo aan dat men niet ziet dat er altijd meer modellen zijn. Chinezen hebben zich helemaal niet geïntegreerd, na dertig jaar kennen ze nog geen woord Nederlands. Die gedijen heel goed, leven onder elkaar, trouwen onderling, enz. Niemand die er last van heeft, die aan hen denkt als het over allochtonen gaat. Niemand maakt er een woord aan vuil. Zo kan het dus ook. Sommige groepen – Surinamers of Marokkanen – willen dat niet. Het hangt er dus ook vanaf welke oplossing de groep zelf wil.

Ik verzet me er heel erg tegen dat de mogelijkheden worden beperkt, of het nu in religieus, politiek of etnisch opzicht is. Ik vind het spannend dat er meerdere mogelijkheden zijn. Het is spannend dat je als vrouw orthodox kan zijn, tien kinderen en een kaalgeschoren hoofd kan hebben en gelukkig kan zijn; én dat je een alleenstaande vrouw kan zijn die ieder jaar een andere minnaar heeft en plezier maakt op een andere manier. Please. Ik zie dat allerlei soorten mogelijkheden die er vroeger waren er niet meer zijn. Ik vind het jammer dat er zoveel kaalgeslagen wordt. Niet alleen in biologisch opzicht verdwijnen er jaarlijks planten en dieren, ook sociale modellen die mensen hebben ontwikkeld verdwijnen. Iedereen heeft dezelfde spijkerbroek en hetzelfde Benetton-truitje aan.”

In een bijdrage die ze schreef voor het feministische literaire tijdschrift Lust en Gratie neemt ze het op voor de (joodse) man, de kwestbare man. Ze schrijft: “Ik wil weten wat dat betekent: man te zijn en weerloos, joodse man te zijn en weerloos.” Vanwaar dat mededogen?

Benima: “Uiteindelijk voel ik mededogen voor de joodse man, voor alle mannen die zich weerloos hebben geweten on de 20ste eeuw. Dat betekent natuurlijk ook dat er ontzettend veel woede is over die andere mannen die hen in die positie hebben gedrongen, maar daar heb ik nu niet over geschreven.

Mijn vader heeft me verteld dat hij iedereen in zijn omgeving had gewaarschuwd voor wat er stond te gebeuren, maar dat hij niemand had weten te overtuigen. Hij heeft me duidelijk gemaakt hoe weerloos hij zich voelde. Misschien heeft zijn openheid mij vertrouwd gemaakt met dit thema waar nooit over wordt gepraat. Over de boosheid tegenover de nazi’s, over nooit meer zonder wapens willen zijn, daar wordt gewoonlijk wel over gepraat en geschreven. Nooit over het gevoel weerloos te zijn geweest en alles wat dat inhoudt. Over het niet hebben kunnen beschermen van vrouwen, kinderen, ouders, vriendinnen, enz. hebben mensen het misschien alleen maar in de beslotenheid van de therapeutenkamer.

Het beschermen van vrouw en kinderen is hét argument waar de meeste jongens mee in militaire dienst gaan. Maar ik denk dat veel oorlogen gevoerd worden omdat mannen het een leuk spel vinden. Ik ben daar erg cynisch in. Mannen hebben gewoon energie waar ze wat mee moeten doen. Religies of ideologieën misbruiken die energie vaak. Je kunt mensen leren om te kijken naar wat ze in hun kop stoppen aan argumenten, rationalisaties om iets destructiefs met hun energie te doen. Die argumenten kunnen te maken hebben met liefde of verlangen naar vriendschap of weet-ik-veel. Ik ben er erg voor dat mensen weten wat er in hun hoofd zit, wat ze aan gedachten hebben die hun emoties en handelingen sturen. Natuurlijk hou ik niet van oorlog. Ik ben wel driftig maar ik hou niet van oorlog. Het is een stomme bezigheid, de mens onwaardig.”

Toch is Benima geen pacifiste: “Absoluut niet. Ten eerste omdat ik in mijn eigen leven ervaren heb dat er wel degelijk écht slechte mensen bestaan. Ik bedoel mensen die een authentiek plezier beleven aan het kwellen van anderen, en waarvan je niet kan zeggen dat het komt door hun opvoeding of door wat ze hebben meegemaakt. Het is puur, komt van henzelf. Als ik het niet gezien had, had ik het ook niet geloofd. Je hebt mensen die echt niet deugen. Dus daar moet je iets tegen doen.

Ten tweede. Joden hebben tweeduizend jaar geprobeerd om samen te leven met de bevolking van gastlanden, niet omdat ze dat wilden maar omdat ze daartoe gedwongen werden. Dat is volgens mij mislukt. De holocaust is het bewijs dat het is mislukt. Geen enkele politieke leider is niet van die moord op de hoogte. Als het nu nog een keer zou gebeuren dat een of andere idioot vindt dat joden niet moeten bestaan, dan wil ik dat wij ons kunnen verdedigen. En als dat dan betekent dat de rest van de wereld mee ontploft, so be it. Als anderen weer vinden dat joden niet zouden mogen leven, hoef ik dat toch niet te accepteren omdat de rest van de wereld niet kan blijven bestaan wanneer ik mij verdedig. Ik heb geen zin om die trots te laten gaan.”

Ze schrijft dat volgens het joodse denken niemand anders dan het slachtoffer vergiffenis kan schenken. Dat het aan het woord laten van moordenaars een perverse gewoonte geworden is. “Van iedereen van wie je meer weet, ga je ook een beetje houden. Dus ook van de moordenaar, ook van de man of vrouw waarvan ik zeg dat die intrinsiek slecht is. Het probleem met onze van communicatie doordrenkte wereld is dat moordenaars natuurlijk een prachtig, fascinerend verhaal hebben. Vroeger moesten de mensen zich bezig houden met een roman en een kaarsje en dan konden ze elke dag een stukje lezen. Dat hoeft nu helemaal niet meer. Je zet gewoon de televisie aan en je krijgt het ene fantastische verhaal na het andere, van de ene idioot na de andere. Wat mensen vergeten, is dat diegene die vermoord is, zijn verhaal niet kan vertellen. Waardoor de moordenaar op dat vlak gewonnen heeft: hij kan met zijn verhaal sympathie of compassie afdwingen. Iedereen die hem interviewt, laat zich daarvoor gebruiken. Dat vind ik een probleem. Waarom zou ik een moordenaar die ik niet ken en wiens slachtoffers ik niet ken, moeten begrijpen? Er zit een verslavingselement in dat me niet aanstaat. Waarom gebruiken we dezelfde tijd niet om iets te weten te komen over de tuinman of de melkboer of mijn Turkse slager? Waarom investeer ik in de moordenaar en niet in iemand die gewoon goed-en-lief-en-aardig is en waarschijnlijk ook van alles te vertellen heeft? Er zit iets morbide in. Iets wat ik niet vertrouw.

Ik heb samengewoond met een man die echt een killer was, die mij ieder dag sloeg. We hadden een pistool in huis. Ik ben dat op een gegeven moment gaan zoeken, heb het niet gevonden. Ik weet dus heel goed dat je er heel dichtbij kan staan. Maar waarom zou een mevrouw in Huppeldepup moeten weten waarom ik die man bijna heb vermoord? Ik heb het niet gedaan omdat ik er niet mee zou hebben kunnen leven. Ik dacht: ik word gek als ik dat doe. Toch zal ik nog steeds de dag prijzen waarop die man sterft. Maar waarom moet iemand anders dat weten?”

Tamarah Benima, Een schaap vangen. Over religie, liefde en creativiteit, Contact, 222 blz., 740 fr.

Johanna Blommaert / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content