Bijna vergeten muziekjes en bizarre instrumenten opnieuw voor het voetlicht brengen, dat doet Gert-Jan Blom.

Wie wil er in godsnaam museummuziek maken? Ieder zichzelf respecterend muzikant ontkent in alle toonaarden elke suggestie in die zin. Gert-Jan Blom niet. Stukjes filmmuziek van Laurel & Hardy terug in mekaar knutselen en die uitvoeren met de Beau Hunks, arrangementen van ene Raymond Scott opnieuw bijeenpuzzelen, oude bizarre instrumenten weer oprakelen en vergeten grammofoonplaatjes op cd zetten: het zijn maar enkele van de dada’s van deze Nederlandse producer en bassist. Hij is de bezieler van het eigenzinnige Nederlandse Basta-label, en wil een soort audiomuseum worden.

Een namiddag in het kleine zaaltje van de IJsbreker, een muziekcafé in Amsterdam. Gert-Jan Blom stelt zijn nieuwe project voor: een heruitgave van drie Theremin-vinyltjes. Daarna geeft Fay Lovsky een demonstratie van een vreemd instrument: twee antennes, waaraan je een melodie ontlokt door je handen eromheen te wuiven. De Rus Leon Theremin vond dit allereerste elektronische instrument uit in 1920. De populariteit ervan kende een hoogtepunt als geluidseffect in Hitchcock-film Spellbound, maar sinds er synthesizers bestaan, is het succes fel teruggelopen en nam het ding een bescheiden plaats in naast de zingende zaag.

Gert-Jan Blom tijdens de voorstelling van “Theremin”: “Ik had die drie plaatjes en heb lang gewacht tot iemand ze weer uitbracht. Maar dat gebeurde niet, dus moesten wij het maar doen.” Blom is een soort antiquair geworden van de 20ste-eeuwse amusementsmuziek. Hij was ook de man achter het orkest van Boulevard of Broken Dreams, maar het bekendst werd hij met Beau Hunks, een swing big band die de filmmuziek van Laurel & Hardy weer bovengronds haalde.

Gert-Jan Blom: We hadden met onze groep twee liedjes uit de film Way Out West van Laurel & Hardy. Het videobedrijf van Theo van der Schaaf had de rechten op alle films van Laurel & Hardy. Een cd met die filmmuziek zou leuk zijn, dacht Theo. Hij ging ervan uit dat je de bladmuziek gewoon kon kopen, maar dat was niet zo, er bestonden niet eens klankopnames van. Hij wist ook niets van de research die Piet Schreuders tien jaar lang deed. Piet heeft al die muziekjes in kaart gebracht – meer dan 2000 stukjes – en op audiotape gezet. Theo was bereid een paar duizend gulden uit te geven aan die opnames, maar ze werden tien keer zo duur. Onze eerste cd kreeg meteen een Edison, dus maakten we een tweede. En het jaar daarop werd een verzamelaar van die twee delen in Amerika uitgebracht.

Voor het Basta-label breng je diverse componisten samen. Wat hebben zij met elkaar gemeen?

Ze maakten muziek die afweek van de trends van hun tijd. Leroi Shield schreef muziek voor films die eigenlijk nog gemaakt moeten worden: ten tijde van de eerste gesproken films was de kwaliteit van het geluid heel erg slecht. Na een zinnetje als Have a lovely day, bleef het een minuut stil. Je hoorde alleen een enorme ruis. Al vlug ontdekten ze dat die minder opviel als je er een muziekje overheen zette. Filmmuziek was een vorm van ruisonderdrukking, een dolby avant la lettre. Leroi Shield kreeg de opdracht om een voorraad muziekjes te componeren die bij alles kunnen. Hij schreef dus nummers als Cops, Beautiful Lady en On a Sunny Afternoon. Hij had ook een hele collectie goofs: trombones of saxofoons die lachen imiteren. Altijd handig, dat plak je overal tussen. Raymond Scott schreef kamermuziek voor jazzcombo, middenin het swingtijdperk! Zijn nummers hadden rare titels zoals Dinner Music for a Pack of Hungry Cannibals: tafelmuziek voor een groep hongerige kannibalen. Voor Scott lag dat voor de hand: kannibalen eten ook, en er is nog geen tafelmuziek voor hen. Hij vond dat hij aan die behoefte kon voldoen. Hij probeerde met zijn muziek een surrealistisch visioen op te roepen: mannetjes met botjes door hun neus achter een zwarte, borrelende kookpan met mensen erin.

We hebben ook een project met Ferde Grofé. Als Raymond Scott miniatuurtjes maakte, schilderde Grofé monumentale doeken.

Wat al die componisten gemeen hebben, is dat ze pioniers zijn. Vóór Leroi Shield waren er geen filmcomponisten, vóór Raymond Scott bestonden er geen harmonieën voor jazzcombo. Die hoorde je enkel bij Stravinki of Ravel. Grofé gebruikte de technieken van Ravel en Stravinski voor een balorkest. Dat opende de deur voor velen, DukeEllington incluis.

Waarom beperkte je je tot swingjazz?

Ik ben niet per se een liefhebber van oudestijljazz, maar onze band, Beau Hunks, werd een tijdmachine, een manier om door de tijd te reizen. Maar nostalgie is het niet. Die muziek verdient het nog steeds om gehoord te worden. Toen wij ermee op de proppen kwamen, was er niemand die het werk van Raymond Scott nog uitvoerde, om de simpele reden dat het niet op papier stond. Nou, dan schreven wij dat toch even op? En als ik merk dat die Theremin-plaatjes niet meer te vinden zijn, beschouw ik het als mijn taak om iets te doen. Soothing Sounds for Babies van Raymond Scott is twaalf jaar ouder dan Discrete Music van Brian Eno, en toch wordt die van Eno altijd als de eerste ambient-plaat geciteerd. Ik kan bewijzen dat dat niet klopt.

Het lijkt wel een roeping om die oude dingen opnieuw uit te brengen.

Dat klinkt te edel, een roeping is een groot woord. Maar als muzikant ben ik wel een dienaar van de muziek. Muziek gaf richting aan mijn leven. Als muziek me echt bereikt, ga ik op zoek. Dan kom ik misschien terecht in Amerika, in een of ander archief. Maar om dat nu een roeping te noemen…

Er is dus geen vooropgesteld doel?

Niet echt. Mijn plan was altijd om na zeven jaar een collectie componisten te hebben die niemand anders speelt. Uiteindelijk is het de bedoeling met een luxe-editie van Beau Hunks te gaan toeren en uit alle projecten iets te brengen. We doen het voor het eerst begin 2000 in het Amsterdamse Concertgebouw. En dan zijn we precies wat we wilden zijn: een audiomuseum.

Gert-Jan Blom, “Theremin”, Basta, 1999.

Gerry De Mol / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content