Strak in het ruimtepak

De kortgerokte Barbarella, prinses Leia in battledress, stoere jongens in Nasa-overall: ze hebben generaties ontwerpers geïnspireerd. Vandaag trekt de modewereld op nostalgische ruimteodyssee naar de hoogdagen van de sciencefiction. Nieuwsgierig naar de nieuwste trends spitst Mr. Spock de oren.

Peter De Potter

Hoe zien de kleren van de toekomst eruit? Het is geen sinecure te voorspellen welke trends binnen vijf jaar de catwalks en daarna de winkelwandelstraten zullen overspoelen, laat staan welke vestimentaire statements drie millennia later dan nu de wereld (de melkweg?) in de ban zullen houden. Toch hebben heel wat klerenmakers er zich al het hoofd over gebroken, nog niet eens uit verveling. Vooral de filmindustrie heeft al menig futuristisch ingestelde kostuumontwerper een riant loon bezorgd. In de jaren veertig en vijftig, toen outer space nog een gevaarlijke, want nooit doorgronde zone was, volstond het om inspiratie te halen bij de stripverhalen. Nog meer dan nu hield Hollywood van eendimensionaal, en dus droegen de helden en heldinnen ruimtepakken uit de verbeelding van Jules Verne, maar dan vervaardigd uit lichte kunststof. Films over buitenaardse wezens en reisjes naar andere planeten waren gemakkelijke opdrachten voor de modieuze rekwisiteurs: de fantasie kreeg de vrije loop, aangezien er noch antecedenten noch bewijzen van intergalactische mode bestonden. Dergelijke ondertussen bejaarde films met marsmannetjes en hun heldhaftige bestrijders hebben de tand des tijd niet goed doorstaan; behalve in kitschminnende kringen hebben de soms onthutsend frivole ruimtekostuums weinig weerklank gekregen.

Ruimtemode was echter wel aan de orde toen bleek dat we wel degelijk naar de maan konden vliegen. In de jaren zestig wou elke tienjarige knul astronaut worden en elk tienermeisje de trotse bruid van zo’n onversaagde avonturier. Ook de modewereld verlangde naar andere, met sterren en kometen beplakte vergezichten. De Italiaanse ontwerper Paco Rabanne vereeuwigde zichzelf al van bij het begin van zijn carrière met zijn glinsterende metalen jurken die komaf maakten met banaal textiel. De Fransman Pierre Cardin bepaalde ook al de look van de sixties space age met kleurige, geometrische outfits die eerder bedoeld waren voor de stewardessen op de ruimtevluchten dan voor de vrouwen die ademloos de exploten van Neil Armstrong en zijn kompanen op de televisie volgden. Cardins eerste mannencollecties daarenboven konden zo gedragen worden door de monteurs van maantuigen: zijn overalls met ritsen, kokervormige blousons en bolle kepies werden indertijd genegeerd door de modale pakkendragende man maar kregen nadien wel eeuwigheidwaarde, toch in de ogen van kenners. De Amerikaan Rudi Gernreich was ook al in de ban van de onbeperkte mogelijkheden van het toekomstdenken, en net als zijn collega’s in Europa zag hij meer heil in praktisch minimalisme. Hij ging ver in zijn filosofie: zijn mens van de toekomst was atletisch, van alle lichaamsharen ontdaan en geheel naakt, op een paar welgeplaatste make-upstippen na.

De Fransman André Courrèges deed evenwel de meest aanvaardbare poging om het modepubliek van space fashion te overtuigen. Net als de voornoemde créateurs was Courrèges eigenlijk een volbloed hippie: hij zei het niet met zoveel woorden maar het stond voor hem vast dat tegen het magische jaar 2000 aardbewoners en aliens in vrede zouden samenleven, daarbij aangedreven door de mystieke kracht van the Age of Aquarius. Daarom was zijn mode zo optimistisch, hoewel hij vooral de praktische kant van zijn baanbrekende ontwerpen benadrukte. Zijn gebreide jumpsuits in wit en pastelkleuren, zijn mini-jurken in vinyl en zijn gestreepte brillen waren bedoeld om de vrouw te bevrijden van allerhande keurslijven en tegelijk waren ze perfect om hoofden te doen keren in de straten van de futuristische metropool.

De erfenis van de jaren zestig is een kinderlijk naïeve visie op ons zonnestelsel en alles wat daarachter kan liggen. Technologie was toen nog niet levensbedreigend, wel verheffend. Ecologie stond nog niet op de verkiezingslijsten, dus stelde men zich de nakende horizonten voor als overgoten met kosmische equivalenten van melk en honing. De enige weg vooruit was omhoog, de sterrenhemel in.

Anno 2002 leven we nog steeds op dezelfde planeet, en dagtrips naar Mars of Venus zitten er voorlopig niet in. Maar we blijven wel dromen, want escapisme is van alle tijden. Kunnen we niet naar het reisbureau voor een maanvakantie, dan kijken we wel naar de televisie, of naar het zilveren scherm in de cinemazaal, want daarop worden al onze ruimterêverieën geprojecteerd, grootser, mooier en schijnbaar realistischer dan ooit tevoren. De archetypen van de sciencefiction blijven wel steeds dezelfde: er is altijd Goed tegen Kwaad, en ook om de identiteit en de weerbaarheid van de mensensoort wordt immer weer gestreden. Geheel volgens de regels van het genre muteren de scenario’s van dergelijke heelalfilms en -televisieseries meestal tot onbegrijpelijke, onontwarbare verhaalkluwens, maar toch hebben ze een aantal herkenbare visuele iconen gegenereerd die kledingstijlen en schoonheidsidealen zijn gaan bepalen, al was het maar voor een seizoen. Jane Fonda als Barbarella bijvoorbeeld, sexy en miauwend in haar hoge laarzen en minirokjes die nauwelijks meer dan veredelde ceintuurs waren. Sigourney Weaver in de Aliens-reeks, stoer en feministisch macho met korte haren, een loodzwaar afweerpistool en zwetend in haar overall. Star Trek-acteurs William Shatner en Leonard Nimoy, respectievelijk in de rol van Captain Kirk en Mr. Spock, de eerste als voorbeeld van de gentleman in space, de tweede als voortrekker van genetisch bepaalde, puntig gekrulde oren. Nichelle Nichols, als luitenant Uhura, ook al uit Star Trek, is Black Power in de toekomst gekatapulteerd en een vaandeldraagster voor de nauwsluitende coltrui. Angeline Jolie is als Lara Croft de cyberbabe met het grootste uithoudingsvermogen ooit maar zit toch vlekkeloos in haar militaire shorts en strakke tube top.

De helden (m/v) van dit soort gemakkelijk verteerbare sciencefiction zijn zodanig gestyled dat ze tot in het oneindige gerecycleerd kunnen worden, ook door bonafide modeontwerpers. Thierry Mugler spant in deze discipline de kroon, want als geen andere houdt deze Franse designer van Barbarella, Wonder Woman en hun vele, vele ruimtevaardige nichtjes. De afgelopen decennia heeft hij er al meerdere uit zijn plakboek gehaald en ze opgeblonken en op hoge hakken over zijn catwalk laten schrijden. Mugler maakt van zijn heldinnen uit de kosmos wulpse kalenderpin-ups, getooid in metalen helmen, latex catsuits en fluorescerende make-up, stuk voor stuk verbeterde versies van de planetenamazones uit oude B-films uit Hollywood. Bij Mugler is space altijd fun geweest, met als enig nadeel dat zijn cartooneske visioenen gretig gekopieerd werden door landelijke discotheekdanseressen en weinig verbeeldingrijke strippers, het soort dat via een kabel aan het plafond op het podium neerdaalt en dan iets met onbestemd vormgegeven waterpistolen doet.

Neen, dan iemand als Stephen Sprouse. Deze Amerikaanse cultontwerper, die vorig jaar nog de handtassenlijn van Louis Vuitton met graffiti mocht versieren, citeert de Nasa als zijn grootste inspiratiebron. Aan aërodynamica heeft hij nochtans lak, maar hij is wel dol op zilver, de kleur zonder verleden. Net als Helmut Lang, die al meerdere malen probeerde de perfectie van de Nasa-ruimtepakken in zijn eigen ontwerpen te assimileren. Eigenlijk is de lijst van melkweggeobsedeerde designers eindeloos, want iedereen die in de tweede helft van het vorige millennium opgroeide, is voor een stuk een space kid. Enkele jaren terug nog noemde de Belgische ontwerper Patrick Van Ommeslaeghe in dit blad het zien van de landing op de maan én de film 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick twee belangrijke keerpunten in zijn leven. Dat Walter Van Beirendonck van sciencefiction houdt, is ook al een understatement: niet voor niets had hij jarenlang Puk-Puk, een grijnzend ruimtemannetje met voelsprieten, als mascotte.

De laatste tijd echter rukt een nieuw fenomeen stilletjes op. Het gegeven een naam of een definitie geven, zou naast voorbarig vooral beperkend zijn, maar toch onderzoeken steeds meer ontwerpers de op papier tegenstrijdig lijkende overlapping van sciencefiction en nostalgie. Het is vooral opmerkelijk bij de lichting jonge ontwerpers, niet toevallig de kinderen van de jaren zeventig. Toen beleefde de ruimterage een hoogtepunt, omdat de euforie van de jaren zestig nog flink nazinderde en omdat het cynisme om zoveel onwerkelijks en overdreven nog niet uitgevonden was. De televisie- en filmindustrie spuwde onontdekte zwarte gaten, toekomstige zonnestelsels en geheimzinnige satellietplaneten en bevolkte die allemaal met volkeren die vreemde talen spraken, wiskundig en/of pseudo-Latijns klinkende namen hadden en bovenmenselijke stralen uit hun handen of, bij gebrek aan zulke ledematen, uit hun ogen konden schieten. Er was de Britse, krakkemikkige en precies daardoor zo onheilspellende tv-serie Dr. Who, en de even bordkartonnen Blake Seven, ook al uit de BBC-studio’s. In de bioscoop speelde de geüpdate versie van Flash Gordon, met een soundtrack van Queen. Er was Tron, de geheel uit neon opgetrokken film die iedereen vertrouwd maakte met het begrip special effects. Vanuit een Amerikaans televisiestation werd Battlestar Gallactica doorgeseind, hoewel niemand van de kindertjes geloofde dat gewone mensen deze spektakelshow vol ontploffingen en aluminium robotten hadden verzonnen. En natuurlijk was er de eerste Star Wars-trilogie van George Lucas, toen al met zoveel succes begenadigd dat alle ruimteverhalen van voorheen en nadien in het niets zonken. De Star Wars-films vertelden epische verhalen die iedereen kon begrijpen, maar bovenal met zoveel professionalisme en op zo’n grootse schaal dat geen enkele toeschouwer de machinaties achter de schermen zag. Star Wars bereikte inleving en geloofwaardigheid, een zeldzaamheid in het genre. Vandaar misschien dat Lucas’ werkstukken zo’n onuitwisbare indruk hebben gemaakt op de seventies-generatie.

En met de films ook de kostuums. De sciencefiction uit de jaren zeventig had dan wel het redden van planeet Aarde, het terugbrengen van een of andere moedervloot of het verdrijven van een opperkwaad te volbrengen, toch ontsnapte het genre niet aan disco, dat andere allesbepalende fenomeen uit dat decennium. Het is dus geen toeval dat goudlamé, ruwe jute en blinkend satijn de verkozen stoffen du jour van de ruimtekostuumontwerpers waren. Griekse drapages en zilveren macramé werden in de modemagazines gepromoot, dus ook in de heelalfilms. Ook de special effects had men vaak afgekeken van de trucs uit de danstempels: rookwolken hadden steevast een roze of paarse kleur en de magische lichtflitsen die sabels en uitlaten van ruimtetuigen produceerden, leken veel op de lasers van Studio 54.

Onbewust moet de jonge garde ontwerpers al dat visueel snoepgoed ergens opgeslagen hebben. Alhoewel: Nicolas Ghesquière, de ontwerper van Balenciaga, zingt al sinds het begin van zijn carrière de lof van Princess Leia uit Star Wars en Raf Simons steekt nooit onder stoelen of banken dat (onder andere) trashy sciencefiction zijn smaak heeft beïnvloed. Bernhard Willhelms vorige zomercollectie vermeldde het logo van de film Dune en herbergde kinderlijk getekende raketten. De naar Engeland uitgeweken Duitser Lutz laat zijn laatste collectie naadloos aansluiten bij de woestijnvolkeren uit The Empire Strikes Back en de Grieks-Londense Sophia Kokosalaki voorspelt met al haar futuristische netten en knopen The Return Of The Jedi. Retro? Niet bepaald. Een gemakkelijkheidoplossing? Ook al niet. Veeleer het bewijs dat de toekomst ook in het verleden kan liggen, of op de ouderlijke zolder, tussen de opgerolde posters en de Star Trek-brooddozen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content