Waar zijn ze nu, de mensen die mij onvoorwaardelijk hun liefde schonken ? Verdwenen in het drijfzand van de tijd. Ten prooi gevallen aan tumoren en harten die evenals hun broeken te groot waren geworden. Wat rest, zijn mensen die mij soms, misschien, wat tafelresten van de liefde geven. Mensen met wie je een eind kunt opwandelen zolang je niet de fout begaat hen in een onbewaakt ogenblik de rug toe te keren. Voor rugdekking dient altijd gezorgd te worden, of de zon nu schijnt dan wel of er hagelbollen als eieren zo groot op de veranda roffelen.

Ze zouden nogal opkijken, de mensen die mij onvoorwaardelijk hun liefde schonken, mochten ze weten hoe de wereld er inmiddels aan toe is. Mijn vader zou ik een update van de geschiedenis moeten geven vanaf de kernramp in Tsjernobyl. Daar ergens heeft hij afgehaakt, niet omdat hij dat graag wilde, maar omdat het lichaam niet meer mee wou. Ik zou hem vertellen over de val van de Muur, wat hem zou verheugen, en over de wonderlijke uitvinding die internet heet. Helaas zou ik hem ook moeten briefen over alles wat daarna heeft plaatsgevonden. De aanslagen, het blinde geweld. De oorlog die geen oorlog genoemd mag worden.

De dag na de tragedie in Nice rijd ik met de auto, dezelfde waarmee ik enkele jaren geleden over de Promenade des Anglais cruisete. Toen lagen daar geen lijkzakken. De sfeer was zonnig en onbekommerd. Mijn vriendin was hoogzwanger, wij vroegen ons af of wij ons aan een drink in Hotel Negresco zouden wagen. Op het kiezelstrand aan de Promenade vlogen vliegtuigen zo laag over dat je ze bijna met de vingertoppen kon aanraken. Ik herinner mij de schimmige gestalten van prostituees die in bushokjes op vinkenslag lagen – iets wat je zelden ziet in Semmerzake.

Nu zit dochter achter in de wagen, van de gebeurtenissen nog niet op de hoogte ; ik probeer haar wereld niet nodeloos te bezwaren. Uit de Gids voor onderweg die altijd in de auto ligt, sprokkelt zij dieren en planten met poëtische namen. Voorjaarspronkridder. Donzige klit. Elfenbankje. Het zijn woorden uit dichterlijker tijden, toen er in de wereld nog plaats was voor mysterie. Nu krijg je alles in je smoel gesmeten, dankzij technologie die benoemd wordt met zielloze letterwoorden. Gsm. Url. Sms. Wifi. Ik probeer een filter te zijn tussen mijn dochter en de wreedheid die uitbundig ons leven binnengutst. Breedgeschouderd vat ik post tussen haar en de dingen die haar hart beklemmen : de donder. Een gammele lift. De terroristen.

Soms steek ik de draak met die laatsten, bijvoorbeeld als er in de straat iets zwaars van een vrachtwagen valt en dochter daarvan opschrikt. “De terroristen !” zeg ik dan, waarop zij mij een flauwe glimlach schenkt. Ik lach zelf ook niet van harte, maar zoals die vent in de film La vita è bella. Hij blijft zelfs vrolijk in het concentratiekamp. Over de vreselijkste dingen maakt hij grapjes om toch maar zijn zoontje te sparen. Hij doet alsof het allemaal maar een spel is, waarbij degene met de meeste punten een tank kan winnen. In de slotscène draait het beloofde pantservoertuig de hoek om. Dat vind ik aangrijpend, elke keer als ik het zie. Al is de vader inmiddels doodgeschoten, postuum blijkt hij alsnog gelijk te krijgen : dat er altijd een vriendelijke soldaat komt die vraagt hoe je heet en of je misschien kauwgom wil.

Waar zijn ze nu, de mensen die mij onvoorwaardelijk hun liefde schonken ? Soms voel ik mij als bij een rondje stoelendans, wanneer de muziek is stilgevallen en je als enige niet bijtijds een stoel hebt gevonden. Daar sta je verweesd te kijken. Maar dan herpak ik mij en denk aan rood guichelheil en welriekende salomonszegel.

Ik open het portier van de auto, stap met de kinderen naar het zwembad en leer hen – met het hoofd naar voren – dapper in het koele water duiken.

jp.mulders@skynet.be

JEAN-PAUL MULDERS

Voorjaars-pronkridder. Donzige klit. Elfenbankje. Het zijn woorden uit dichterlijker tijden, toen er in de wereld nog plaats was voor mysterie

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content