Als de snijdende wind zich naar het noorden terugtrekt, en het ijs weer kabbelend water wordt, schudt Stockholm zijn winterkleed af. Een verrassende schoonheid die zich dan onthult.

Donderdag 5 juni, vlucht SK 590 van Scandinavian Airlines. “The color of snow. The taste of tears. The enormity of oceans”, lees ik op een zakje dat bij mijn vliegtuigmaal zit. Normaal zou er droogweg ‘zout’ op staan, maar hier werd er zowaar een poëet aan het werk gezet. Zelfs van het simpelste gebruiksvoorwerp weten die noorderlingen wat moois te maken. We zijn dan ook op weg naar Stockholm, designstad bij uitstek.

En toch is dit niet dat minutieus onderhouden, afgelikte oord dat ik verwacht had, stelt de Belg in mij tevreden vast als we wat later door Gamla Stan lopen, de oude stad. Er zitten gaten in de weg, er staan chaotische bouwwerven, en nog maar vier dagen geleden heeft een te vroeg vrijgelaten psychiatrische patiënt hier twee mensen gedood tijdens een dolle autorit, wat een schandaal in de pers veroorzaakte. Zo goed hebben ze het hier dus ook niet voor elkaar.

Wat niet wegneemt dat we wel degelijk omringd zijn door schoonheid : terwijl ik vooral oog heb voor oude gevels en mooie etalages, loopt fotograaf Michel net niet met open mond naar de passerende dames te staren. “Wat je hier allemaal ziet”, is het enige wat hij weet uit te brengen. Zachtjes duw ik hem Café Old Town binnen, om er onder de gewelven van de vroegere stadsmuur rustig wat af te koelen. Ach, ik begrijp hem wel, mijn eerste grote liefde was tenslotte ook een Zweedse. Ik was acht en zij zangeres van Abba. Het is nooit wat geworden.

Water

Als de rekening komt, is het mijn beurt om te stamelen : veertig kronen voor twee glaasjes alcoholarm bier, dat is bijna vijf euro. Voor een gewoon pintje, hier ‘sterk bier’ genoemd, betaal je nog veel meer, want daarvoor heeft het café een dure licentie nodig, zoals bij ons voor sterke drank. Een alcoholverslaving moet hier bijna een statussymbool zijn. Water dus, het is niet alleen de enige betaalbare manier om je dorst te lessen, maar ook verdomd handig om je te verplaatsen, want Stockholm bestaat uit veertien eilanden. Een deel van het openbaar vervoer gebeurt dan ook per boot. Je ’s ochtends naar kantoor laten varen, het lijkt me best een aardig begin van de werkdag.

Vanuit de hoger gelegen wijk Södermalm slaan we de drukte gade : lijnboten varen af en aan, ferry’s maken zich klaar voor de nachtelijke oversteek van de Baltische Zee, en cruiseschepen meren aan in het stadscentrum, vlak bij het koninklijk paleis. Maar ook het alomtegenwoordige groen valt op : dit is een open stad die ademt. Wat meteen ook de reden is waarom Henk Bossuyt, de Belg die ons rondleidt, zich hier gevestigd heeft. “Mijn Zweedse vrouw en ik hebben ons bewust afgevraagd waar onze kinderen het best zouden kunnen opgroeien. Het is dus Stockholm geworden : je hebt alles wat een grootstad te bieden heeft, gecombineerd met een gevoel van ruimte. En de ongerepte, wilde natuur is nooit ver weg. Maar je moet natuurlijk wel van de winter houden.”

Of ze in Sågargatan van de winter hielden, valt nog te betwijfelen : de huisjes in deze straat zijn nog steeds van hout. Een uiterst pittoresk zicht nu, maar voor de arme dompelaars die hier honderd jaar geleden woonden, moet het een bikkelhard bestaan geweest zijn. De laatste jaren is het volkse Södermalm aan een steile opgang begonnen : leuke restaurantjes en exotische bars langs de Renstiernas Gata en de Götgatan zijn ontmoetingsplaatsen voor hippe jongeren, design- en modewinkels liggen er vredig naast ouderwetse kruideniers, en verwaaide intellectuelen kunnen er in de vele wijkbioscopen en boekhandels op verhaal komen.

Berenvlees

Heel anders gaat het eraan toe in Östermalm en het aangrenzende Norrmalm, blijkbaar wijken waar het chiquere volk zijn inkopen doet. Of zou iedereen hier anders rendier-, eland- of zelfs berenvlees eten ? Via enkele prachtige maar niet al te democratisch ogende markthallen lopen we naar Stureplan. “De Spy Bar,” wijst Henk, “om daar binnen te raken moet je het juiste uiterlijk hebben, de juiste kleren dragen en het liefst ook nog de portier kennen.” Drie bezwete en bestofte Belgen voldoen wellicht niet aan de criteria.

Dan maar naar het Konserthuset en het imposante Kulturhuset. Dit is een van de weinige plekken die ik ken waar moderne architectuur ook echt werkt en geen doodse kilte uit- straalt : het plein voor de glazen cultuurtempel bruist van het leven, en ook in de omliggende straten zijn moderne gebouwen stijlvol geïntegreerd in het stadsweefsel. Vreemd genoeg doet Stockholm me wat denken aan Barcelona, met zijn brede, groene lanen en grote pleinen afgewisseld met smalle, oude steegjes waar de drukte nauwelijks lijkt door te dringen. Ook het geanimeerde straatleven doet denken aan mijn favoriete Spaanse stad. “Het is begin juni”, relativeert Henk, “en dan spat de zomer hier letterlijk open. Eindelijk zijn die koude, donkere dagen voorgoed achter de rug. Het zomerfeest kan beginnen.”

Zoals in KungsträdgÃ¥rden : op het culinaire festival dat in dit park aan de gang is, is het over de koppen lopen. Tientallen restaurants uit de stad hebben hier voor enkele dagen hun tenten opgeslagen en bieden hun specialiteiten aan. Onze popelende buikjes moeten nog even geduld oefenen tot we in P.A.&Co zijn. Een hippe plek, dat zie je zo, maar het eten smaakt er niet minder om. Water drinken op restaurant wordt hier blijkbaar ook hip gevonden, merk ik op. “Dat zijn de chauffeurs,” weet Henk, “wie rijdt, mag welgeteld nul promille alcohol in het bloed hebben.” Het leven kan hard zijn in het hoge noorden.

Oorlogsbodem

De boot vaart plankgas achteruit, waardoor wij een flinke geut water over ons heen krijgen, tot jolijt van de locals. Weten we meteen waarom die laatste rij zitjes zo goed als leeg bleef. We zijn op de terugweg van Fjäderholmarna, een van de duizenden eilandjes die de archipel aan de oostkust van Zweden rijk is. Uren kun je hier rondvaren zonder ooit echt open zee te bereiken. Fjäderholmarna geeft je al een voorsmaakje van wat je dan allemaal te zien krijgt : houten huisjes en barakken tussen het groen, en vooral veel rust.

En dat op nauwelijks 25 minuten varen van het stadscentrum. Het is bizar te bedenken dat de Vasa nooit zover geraakt is. Toen de trotse oorlogsbodem in 1628 te water werd gelaten, kapseisde hij nauwelijks enkele honderden meters verder. Dat net deze gammele boot nu zowat Zwedens nationale trots is geworden, vond ik altijd vreemd, tot ik zelf het museum betreed waar het schip een onderkomen heeft gevonden sinds het in 1961 geborgen is. Uit het schemerduister – voor de conservering mag er niet te veel licht binnendringen – doemt de enorme houten scheepsboeg krijgshaftig op. Een indrukwekkend gezicht. Rondom zijn er verscheidene verdiepingen gebouwd, zodat je op elk dek een blik kunt werpen. Iemand met neiging tot nostalgie, zoals ik, kan hier al gauw enkele uren zoek maken, mijmerend over verleden en vergankelijkheid. n

Jan Haeverans / Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content