Stefan Hertmans
Schrijver / dichter
Schrijven kwam er als neveneffect van mijn behoefte aan afzondering. Binnen die afzondering is schrijven mijn manier om naar de wereld te kijken. Een modus vivendi.
Mijn ouders hebben me de waarde van schoonheid leren zien. En dat is een enorm voorrecht. Ik heb als kind mijn grootvader zien huilen bij Aïda van Verdi, een beeld dat me leerde dat kunst over schoonheid en ervaring gaat. Niet over ‘aan cultuur doen’. Ontroering is me als esthetisch begrip met de paplepel ingegeven, en daar ben ik dankbaar voor.
Literatuur moet dwars zijn. Helaas buigt ze iets te vaak het hoofd voor de trends : ik zie hoe auteurs zichzelf te bereidwillig censureren. Jammer, en gevaarlijk. Literatuur moet bij uitstek de plek zijn waar lastige en tijdloze vragen worden gesteld.
Poëzie elitair en pretentieus ? Ik word ziek van zulke stellingen. Kijk, een goede garagehouder is ook elitair, want er zijn er niet veel en hij weet dingen die collega’s niet weten. Is de man daarom pedant en verwerpelijk ? Een absurde redenering die in de cultuur dezer dagen wél luidkeels wordt verkondigd.
Al wat goed is, is elitair. Want de massa is van nature niet op zoek naar iets goeds, wel naar iets goedkoops en snel consumeerbaars. Waarom is het zo fout om te geloven dat de media het publiek een standaard moeten voorhouden ? Als je met een kind omgaat zoals de televisie tegenwoordig met de kijker, dan eet het alleen nog maar slechte chocolade. De media moeten niet moraliseren. Maar ze hebben wel een rol in de huidige slechte smaak van de samenleving.
Ironie wordt vaak misbruikt als een wapen van lafheid. Gezonde ironie is nochtans nuttig : ze wijst mensen op de grenzen van hun meningen. Maar ironie dient tegenwoordig vooral om lacherig te doen over kwetsbaarheid en oprechtheid. Zeker als dichter stel je jezelf uiterst kwetsbaar op en krijg je geregeld ironische sneren. Ook Wim Helsen bezondigt zich daaraan in zijn rubriek Vrienden van de poëzie in Man bijt Hond. “Dichters blijven een pathetische mensensoort, waarmee we in onze media van het gezonde verstand fijntjes glimlachend moeten omgaan.” Zoiets.
Ik weiger ironisch te doen over de liefde. Mensen doen almaar cynischer over emoties. De populaire cultuur is op dat punt weerzinwekkend macho geworden. Maar de hardste lachers zijn meestal de bangste zielen. Heb ik al vaak ondervonden.
Hoe platter, stoerder en choquerender, hoe enthousiaster het applaus. Ik vrees dat de Vlaamse bekrompenheid nog voor geen millimeter verminderd is. Vroeger volgden we de pastoor, nu lopen we gniffelend achter al wie tegen de kerk plast. We blijven slaafs volgen. En het is nog altijd om de kerk te doen. Geen stap vooruit dus.
Antigone en Medea duiken vaak op in mijn werk. Twee mythologische vrouwen die neen durfden te zeggen en daardoor een hele samenleving mannen aan het wankelen brachten : het intrigeert me zeer. Opvallend hoe bang mannen altijd zijn geweest van sterke vrouwen.
Mijn gedicht aan de zijgevel van de Gentse Vooruit vond ik eerst vervreemdend. Ik durfde zowat de Sint-Pietersnieuwstraat niet meer in. Tot ik een mail kreeg van een man die er elke dag langskwam met de bus op weg naar zijn werk. “Ik betrap me erop te hopen dat het verkeerslicht op rood springt aan de Vooruit”, schreef hij. “Zo kan ik het nog eens lezen.” Geen mooier geschenk voor een dichter dan dat zijn gedicht leeft in de stad.
Ik zal nooit stoppen met schrijven. Ook niet als het publiek afhaakt. Al schrijvende leef ik intenser. Dieper. Zeker poëzie zal ik nooit kunnen laten. Dat komt vanzelf. Poëzie is zowat de stoelgang van mijn ziel.
Stefan Hertmans (55) is dichter, schrijver en essayist. Zijn dichtbundel ‘Kaneelvingers’
is genomineerd voor de Herman De Coninckprijs die vandaag wordt uitgereikt. In april verschijnt bij De Bezige Bij zijn nieuwe bundel essays ‘Het zwijgen van de tragedie’. www.stefanhertmans.be
Door Guinevere Claeys / Foto Saskia Vanderstichele
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier