Stef Kamil Carlens van Zita Swoon is een vechtertje. Tegenstanders zijn angsten, twijfels, onzekerheden. Met de nieuwste cd “I Paint Pictures On A Wedding Dress” is misschien nog niet de oorlog, maar al wel een belangrijke veldslag gewonnen.

Het heeft iets van arriveren in een veilige thuishaven. In Warner heeft Zita Swoon eindelijk een platenfirma gevonden die in de groep gelooft. De buitenwacht mag dan wel de indruk hebben gehad dat de band rond Stef Kamil Carlens de voorbije jaren niet over een gebrek aan aandacht en succes te klagen had, de realiteit was even anders.

Stef Kamil heeft de moeilijkste weg gekozen. Hij had bij z’n vrienden van dEUS kunnen blijven en zich zorgeloos op die voortdenderende trein kunnen laten meevoeren. Maar hij wilde z’n eigen ding doen. Zijn ei leggen met Moondog Jr., later omgedoopt tot Zita Swoon. En dus stortte hij zich in het zwarte gat. Tot dan toe een kleine zelfstandige met een gegarandeerd inkomen, veroordeelde hij zichzelf daarmee plots tot de bedelstaf. Saillant detail: in ’97 speelde Zita Swoon twee benefieten, terwijl Stef Kamil zelf geen rooie cent had. Het zoeken naar de juiste entourage, een platenmaatschappij en een manager waar ze op aan konden, kostte de Antwerpenaren meer moeite en tijd dan verwacht. Zita Swoon vocht er zich echter door en toont zich op I Paint Pictures On A Wedding Dress een groep die gehard is, en hechter dan ooit.

I Paint Pictures On A Wedding Dress was een zware bevalling. Anderhalf jaar lang aan demo’s werken omdat je nergens onderdak vindt, daarna nog eens alle songs opnieuw onder handen nemen in New Orleans: het moet enerzijds frustrerend zijn, maar anderzijds kunnen de nummers er enkel beter op worden.

Stef Kamil Carlens: Het gevolg was vooral dat we veel nummers hadden. Als we tijd hebben, schrijven we gauw nog een nieuwe song in plaats van er een verder uit te werken.

Deins je ervoor terug om té hard aan een nummer te sleutelen?

Soms is dat niet goed. Ik heb gemerkt dat het niet lukt als je denkt: nu ga ik aan dat nummer schaven tot het áf is. Het werkt beter als je dat een tijdje opzij legt en het later opnieuw oppikt. Een song bouwt zichzelf, heb ik ondervonden.

Is jouw regel: als het van in het begin niet echt vlot, komt het waarschijnlijk nooit goed?

Vaak wel. Ik durf, veel meer dan vroeger, songs opgeven. Als de tekst niet komt of het nummer te saai blijft, gooi ik het gewoon weg. Indertijd had ik de neiging om vast te houden aan dat ene goeie ideetje. Ik heb minder scrupules om iets in de prullenmand te kieperen. Ook songs van andere leden. Vroeger durfde ik dat niet, uit respect voor de anderen. Nu is de kwaliteit van een nummer prioritair. Het is natuurlijk míjn keuze.

Het is ook jóuw groep.

Ja, maar het is wel een groep. Een redelijk democratische overigens. Mijn mening weegt meestal door, maar ik sta toch open voor de ideeën van anderen.

Jullie zijn meer een groep geworden dan enkele jaren geleden. Zeker op het podium stáán jullie er.

Aarich, de drummer, is stukken beter geworden. Hij heeft de jongste jaren keiveel gespeeld met Kiss My Jazz en is ook zelf beginnen componeren. Hij is een heel sterke evolutie aan het doormaken. Aarich heeft het voorbije anderhalf jaar, waarin het rustig was rond Zita Swoon, zeker niet stilgezeten. Dat hoor je. Destijds was hij een interessante drummer, nu ook een écht goeie. Hij geeft onze muziek power. Vroeger waren we iets fragieler.

Ik vind jullie de zwartste groep van eigen bodem. In de zin van: die met de meeste soul.

Ik dacht eerst al dat je bedoelde: zwart van gedachten. (lacht) Bedankt voor het compliment, maar in het land van de blinden is eenoog koning. Ik denk niet dat we op het punt zijn dat je ons zwart kan noemen, als we dat punt al kúnnen bereiken. Ik geloof trouwens dat een blanke nooit dezelfde groove kan hebben als een zwarte. Soul: het is weinig bleekscheten gegeven. Het zit er gewoon niet in. Dat moet je aanvaarden. Ik heb me daarbij neergelegd. Ik zag onlangs Marc Ribot live. De bassist, een neger, speelde supersimpel maar zo ongelooflijk goed! Blanken hebben gewoon andere kwaliteiten. Dat hoekige dat ons eigen is, heeft toch ook wel iets. Neem nu wat David Bowie doet of Trout Mask Replica van Captain Beefheart, een zwarte zou dat niet kunnen maken.

Zita Swoon zit tussen hoekig en groovy.

Zou best kunnen.

Je haalde zelf al de zwarte gedachten aan. Ik vind I Paint Pictures On A Wedding Dress toch al een pak hoopvoller dan de twee vorige platen.

Zeker. Ik heb goesting om iets aan de problemen te doen, en er niet over te zagen. Goesting om te leven. Al klinkt het misschien heel naïef, ik wil het goeie van de wereld zien.

En daar slaag je steeds beter in.

Oh ja, ik voel mij veel sterker worden. Mijn leven is beter georganiseerd, hoewel het nog niet helemaal perfect is. Ik voel me nu al een jaar of vier goed in m’n vel. Daarom niet elke dag, maar toch. Ik heb veel energie. Ik wil mezelf én mijn omgeving respecteren.

Je bent duidelijk op zoek naar evenwicht. In “She = Like Meeting Jesus” zing je het ene moment: “A better man in me is born/I know now that I can cope the storm” en het andere: “Oh my lord I must admit/I don’t know how to live my life/I’m trapped inside its mystery”.

De gast in dat nummer is gered door de vrouw die in z’n leven is gekomen. Hij ziet in haar een soort Messias die alles beter heeft gemaakt. In die song zitten flashbacks. Dat tweede citaat vertelt hoe hij vroeger niet wist hoe hij moest leven en hoe verward hij was door alle lusten en onlusten. Op het einde van die middenstrofe zegt hij: “I lost my lust for life/and now I’m slowly losing faith in you”. Hij was z’n geloof in God aan het verliezen. Maar toen werd die Messias gezonden en was alles plots terug in orde.

De moraal van het verhaal: vrouwen zijn belangrijk.

Superbelangrijk. Voor mij is met name één vrouw heel belangrijk. Ik heb m’n vriendin heel hard nodig om het evenwicht te behouden. En ik hoop dat zij mij ook nodig heeft. Dat zal de toekomst wel uitwijzen.

New Orleans, de stad waar jullie de nieuwe cd zijn gaan opnemen, is zowat het Mekka van de muzikanten. Is de kennismaking geworden wat je ervan verwacht had?

Ja, zeker. Het is een heel toffe stad. Plezant om te toeven. Er is veel te zien. Minder dan in New York, maar toch zeer de moeite. Er is maar één miljoen inwoners, naar Amerikaanse normen is het dus een kleine stad. Zeventig procent van de bevolking is zwart. Armoede alom. Op sommige plaatsen is het gevaarlijk. Maar het is er heel zonnig. Een tropisch klimaat. Ik had er een romantisch beeld van, want het was door de muziek van Dr. John dat ik geboeid was geraakt. Ik heb hard van mijn verblijf daar genoten.

En op elke hoek van de straat zag je wel een groep, vermoed ik.

Dat viel een beetje tegen. Al hoorde ik er wel meer muziek dan hier in Antwerpen. Er zijn ook veel slechte groepen, typische toeristenjazz, noem ik dat. Die spelen op de terrasjes, maar zonder soul. Voor de driemiljoenste keer When The Saints Go Marching In. Jazz is, naast de moerassen rond de stad, uiteraard de grote toeristische trekpleister. Ze zijn fier op hun Louis Armstrong. Als je goeie muziek wil, moet je ze gaan zoeken in de kleinere etablissementen. Er zijn onnoemelijk veel podiumcafés. Als je wil, kan je elke avond wel een aantal fijne groepen zien. Je hebt ook House Of The Blues, een concertzaal waar grote namen uit alle genres passeren. Ze hebben er verstand van programmeren.

Zoveel livemuziek, dat is iets waar je in Antwerpen enkel van kan dromen.

Antwerpen zou wel wat meer podiumcafés mogen hebben, ja. Het is een fascistische bourgeoisstad. Verbetering is hier voorlopig niet te verwachten.

Toch voel je je hier thuis.

Ik werk hier vooral, hé. Uitgaan doe ik niet zoveel. Ik leef eigenlijk in m’n huis. We zijn ook veel onderweg met de groep. Het kan me in feite weinig schelen waar ik precies woon. Ik kan niet zeggen dat ik Antwerpen haat, maar de tijd dat ik er innig van hield, is voorbij. De soul trekt uit de stad weg. Dat ze de Japanse kerselaars voor het Museum van Schone Kunsten hebben gekapt bijvoorbeeld, breekt mijn hart. Dan vraag ik me af: waar is het gezond verstand? Toen die bomen bloesemden, stond het museum volledig in het roze. Een prachtig zicht dat moest verdwijnen voor het fantasietje van een architect. Er zijn ook plannen om de Konijnenwei, waar het nummer Rabbit Field over gaat, vol asfalt te gieten. Een van de laatste mooie stukjes groen dat aan de Sinksenfoor wordt geofferd, stel je voor! Ik kan er niet bij. Natuur is een beetje mijn winkel, mijn stokpaardje. Maar het geld krijgt voorrang op de mensen. Dat is triest.

Komen we bij het egoïsme en de hebzucht waar de betreurde Jeff Buckley, zoals je in het liedje “Song For A Dead Singer” suggereert, een eenzame strijd tegen voerde.

Hij was niet zozeer een strijder. Ik ben dat evenmin. Ik denk dat wij eerder mensen zijn die in een droomwereldje leven. Wij creëren ons eigen universum om al de rest niet te moeten zien. Daar ben ik blij om, want anders was ik verschrikkelijk depressief. Pas op, ik zie wel wat er gebeurt, maar af en toe trek ik me in m’n wereldje terug en maar goed ook. Jeff Buckley zat volgens mij ook zo in elkaar.

Het is dus vooral dat wat je in z’n muziek herkende?

Dat en ook een heel sterk verdriet. Een oerverdriet, zeg maar. Vooral op de eerste plaat dan. Op het tweede album hoorde je hem groeien. Hij was duidelijk zelfzekerder geworden. Daarom is het ook verdomd spijtig dat hij net op zo’n moment moest gaan. Het is absurd, maar dat is het lot.

Je hebt als kind geleerd je in jezelf op te sluiten, zo concludeer ik uit “Stamina”.

Dat klopt, ik was altijd alleen. Maar ik vond dat helemaal niet erg. Stamina is graven in mezelf. Dat moet af en toe. Het is wél een donkere kijk, terwijl ik over het algemeen niet zo’n slechte jeugd had.

Je legt in die song uit dat je zo gemaakt werd omdat je je altijd koest moest houden. Met als resultaat: “I was so discreet/nobody noticed me mamma”.

Daar worstelen volgens mij vele mensen mee. Er wordt ons van kindsbeen af ingeprent: laat je niet te veel zien en doe gewoon, want wat gaan de mensen wel denken! Ik mocht niet te veel opvallen. Doe je dat op een jongensschool, dan krijg je immers op je smoel. Zo gaat dat. Gevolg is dat iedereen zich kalm houdt en schrik krijgt van de anderen. Zo groei je op en voor je het weet, ben je 30. Ik heb geen zin om op die manier oud te worden. Ik heb geen zin om angst voor alles, en dus ook mezelf te voelen.

Hoewel “fear” een woord is dat nog altijd veelvuldig in je teksten opduikt.

Inderdaad. Omdat ik mijn angst altijd wil herkennen. Ik wil hem zién. Ik wil geen angst voor de angst hebben. Want als je hem ontkent, wordt hij groter. Ik zie m’n vrees onder ogen. Want dan kan ik er ook iets aan doen. Dat klinkt natuurlijk simpeler dan het is. Ik heb het nu niet over schrik van spinnen, maar over diepgewortelde angst. Over een onderliggend gevoel dat niet altijd even duidelijk is. Vaak weet je niet eens waar je precies bang van bent. Dat soort angst gaat terug naar je jeugd, naar de verlangens die je al dan niet mocht uiten en waaraan je al dan niet mocht toegeven. Je kan het vergelijken met linkshandigen die gedwongen worden rechts te schrijven. De ene is stil, de andere extravert, maar toch wordt iedereen in dezelfde richting geduwd. Een boel instincten gebruiken wij slechts voor de helft. Je leert op school redeneren, niet je intuïtie volgen. Seksualiteit wordt totaal genegeerd. Er wordt wel een technische voorlichting gegeven, maar over alle nuances errond wordt met geen woord gerept. Uit dat gemis ontstaan angsten.

Heb je middeltjes om ertegen te vechten?

Ik vecht er nu ook weer niet elke dag tegen, maar toch regelmatig. Jezelf in twijfel durven trekken, helpt in ieder geval. Niet te snel tevreden zijn over jezelf. Geen schrik hebben om na te denken. Je kan je op een valse manier informeren door veel tv te kijken, veel kranten en veel boeken te lezen. Zo kan je veel informatie opdoen zonder eigenlijk iets te weten. Het is beter eerst eens naar je zelf te kijken. De vraag te stellen: wat is er in míj te zoeken? Je kan makkelijk de namen van alle presidenten ter wereld kennen, maar wie ben jezelf? Een goeie manier om jezelf te leren kennen, is jezelf een keer een andere naam geven. Dat klinkt hippieachtig, maar het is waar. Je officiële naam heb je van je ouders gekregen, maar hoe zou je jezelf noemen als dat kon?

En? Welke namen geef jij jezelf?

Moondog vind ik nog altijd een goeie naam. Die staat voor een bepaalde manier van omgaan met mensen. De maan en de hond hebben een speciale relatie. Ze dienen elkaar. Wordt dit interview niet te zwaar? Straks gaan ze denken dat ik aan de dope zit. (lacht)

Iets anders: dit is al de derde plaat bij een andere platenmaatschappij. Wat is het probleem: dat de firma’s jou niet vertrouwen of jij de firma’s niet?

De twee. Bij Island moesten we weg omdat de platenbonzen geen toekomst in ons zagen. Zo lang ik bij dEUS zat, zagen ze het nog zitten omdat ze dan de teugels in handen konden houden. Toen ik bij PIAS tekende, was ik er nog niet klaar voor om me voor langere tijd te binden. Ik stond toen helemaal alleen. Ik had geen management, niemand om me steunen. Over de groep was ik ook niet helemaal zeker. Ik twijfelde aan het engagement van de anderen. Wist niet in hoeverre ze achter mij stonden. Daarna hebben mijn vriendin en ik er heel hard aan gewerkt om de zaakjes weer op orde te hebben. De groep staat daardoor nu steviger in zijn schoenen. We zijn eindelijk ook goed omringd. Het was zeker niet mijn wil om zo dikwijls van platenfirma te wisselen. Het is veel aangenamer om ergens vast te zitten en je niet te moeten afvragen of er nog een volgende cd komt. Voor elke plaat gaan leuren, met alle twijfels vandien, is immers zeer stresserend.

Zita Swoon, I Paint Pictures On A Wedding Dress, Warner.

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content