Niet eens een volle eeuw had de jazz nodig om zich te ontwikkelen tot een rijk geschakeerde en uiterst verfijnde muziek. Veel, heel veel vraagt zij van haar spelers. Harmonisch inzicht, melodische inventiviteit, ritmische beheersing, instrumentale techniek èn een muzikale intelligentie die alle subtiliteiten van het samen spelen aankan. Hoe eenvoudig de jazz ook mag lijken, simpel is het niet.

Daarom is het zo gek dat zelfs de grootste meesters soms een naïef vertrouwen hebben in primitieve muziekculturen die zogenaamd de oerbron van de jazz aanboren. Er moet maar een exotisch trommeltje te voorschijn komen of een Afrikaanse stem uit de coulissen klinken en, hop, ook de geraffineerdste akkoordenstapelaar haalt de soepjurk uit de kast, springt op het eerste vliegtuig naar Afrika en laat en passant doorschemeren dat de diepe mysteries en geheime krachten van de donkerste ritmes aldaar, belangrijker zijn dan alles waar hij zo’n vijftig jaar hard aan gewerkt heeft. Neem nu Hank Jones. Een zeventiger met een hele geschiedenis achter zich, ooit sideman bij Hawkins, Parker, Coltrane. Vandaag gerespecteerd als geen ander pianist. Ook hij kon zich niet bedwingen en maakte een plaatje met Cheick-Tidiane Seck, meester van de West-Afrikaanse Mandingo-muziek, en zijn zangers en ensemble. Volgens producer Jean-Philippe Allard de allervurigste wens van Jones, volgens een goede collega en vriend van de pianist ?weer zo’n producersidee” (een privé-mededeling, gevolgd door hoofdschudden). Cheick-Tidiane Seck ziet hierin voor Jones dan weer ?a return to his sources”. Het eeuwige misverstand : de muzikale Gestalt, als ik het zo mag noemen, van meneer Jones uit Detroit heeft alles met de Amerikaanse amusementscultuur te maken en niets met de Afrikaanse muziekbeleving. En dat geëmmer over subtle threads with blues and jazz hou toch op zeg. Ach, Jones mag best zo’n plaat maken. Meer zelfs, het werd een vrolijk ding waar ik graag naar luisteren mag, maar dan niet voor het magere aandeel van Jones. Speelt de man hier nu zoveel interessanter of authentieker dan op zijn zogenaamd gewone jazzplaten ? Is dit ritmisch echt zoveel rijker dan wat een ritmesectie made in USA uitricht ? Welnee, dit is niet meer dan een stukje goed in de markt liggende wereldmuziek en verspilling van talent voor de fantastische pianist die Hank Jones is.

Een gelijkaardige samenwerking bracht de African Brazilian Connection van pianist Don Pullen samen met de Chief Cliff Singers uit de indianenreservaten van Montana. Dat lukte beter. Pullen houdt er stevig de hand aan en creëerde een soort suite waarin jazz en indiaanse motieven veeleer prettig met elkaar in de clinch gaan dan naar krampachtige versmelting zoeken. Voor de pianist werd het de laatste opname voor zijn dood in 1995.

Dat een en ander niet nieuw is, blijkt uit de heruitgave van ?East Meets West”, een gimmick uit 1959 van Ahmed Abdul Malik, een bassist die nog bij Monk zat. Hij bespeelt hier ook de oud, het luitachtige Arabische instrument waarmee Rabi Abouh Kahlil vandaag zo’n succes heeft, en leidt een ensemble met onder andere trompettist Lee Morgan en saxofonisten Benny Golson en Johnny Griffin. Die spelen, wat dacht je, onverstoorbaar blues en beboplicks over de exotische motieven van percussionisten en snarenbespelers heen. Een aardigheidje met een hoog kitschgehalte.

Hank Jones & Cheick-Tidiane Seck ?Sarala” (Verve/Polygram).

Son Pullen African Brazilian Connection & The Chief Cliff Singers ?Sacred Common Ground” (Blue Note/ EMI).

Ahmed Abdul Malik ?East Meets West” (Rca Jazz Classics/ BMG).

ROB LEURENTOP

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content