Sober met taal
Shall I compare thee to a summer’s day ? Graag. Al hoeft het niet per se met Shakespeares woorden. ‘Je ziet er niet slecht uit vandaag’ volstaat, dank je. Ook taal is trendgevoelig. En rococotaal hebben we zowat gehad. Hou het anno 2005 maar helder en eenvoudig.
Vanmorgen nog, te midden van de ontbijttafelstilte. Hij : ‘Ik zie je graag.’ Ik : ‘Ik jou ook.’ En dat is dat. Zo eenvoudig en alleszeggend tegelijk kan taal zijn. Simplex si-gillum veri. Eenvoud is het kenmerk van het ware, dat wisten de humanisten al. Al zal dat in een tijd dat Vondel bestsellers schreef wellicht vooral als levenskunstaforisme bedoeld zijn, veeleer dan als taalkundig voorschrift. Een half millennium later zijn soortgelijke credo’s intussen wél de spraakkunsten en taalbijbels binnengeslopen. Schrijven is schrappen : het geldt als het hoogste gebod. Elke would-be schrijver hoort de drie woorden zowat mantragewijs zijn scherm toe te prevelen.
Zuinig dus met die 26 lettertekens. Hoogstens afkruiden met een bescheiden knipogend stijlfiguurtje of functioneel adjectief. Het is best wel intimiderend overigens om te schrijven over eenvoudig schrijven, knap lastig wanneer de inhoud de vorm voor de voeten begint te lopen. Bijna geeft het een betrapt gevoel, want tot een franciscaanse schrijfstijl heb ik me, dat weet ik wel, nog niet helemaal kunnen bekeren. “Ik wou dat ik sec kon schrijven”, bezong Johan Anthierens ooit de lof van de eenvoudschrijver. “Heb grote bewondering voor ontbladerde schrijfstijlen. Zelf wil het mij niet lukken. Terwijl ik denk dat ik de teugels kort hou, onduleert mijn taal en ontspoort de zinsbouw, wiegen de woorden en wipneuzen er komma’s.” Sluw aangepakt natuurlijk van hem. Wie op zo’n manier mea culpa slaat, kan uiteraard rekenen op kamerbrede vergiffenis.
Jip en Janneke
Iemand die hoe dan ook wél hardnekkig de teugels kort houdt, is Karine Nicolay, hoofdredactrice van Wablieft, “de duidelijkste krant van het land”. Het weekblad bestaat intussen twintig jaar en bekoort zo’n 9.000 abonnees. “Ons lezerspubliek is best wel breed. We richten ons op laaggeletterden van alle leeftijden, van de symbolische 7 tot 77. Heel wat allochtonen bijvoorbeeld die hun eerste stappen Nederlands zetten, maar evengoed jongeren uit het lager en middelbaar onderwijs en bejaarden. We onderschatten het aandeel laaggeletterden in onze samenleving wel eens : in Vlaanderen is één op de zeven volwassenen laaggeletterd. Bovendien heeft zowat één op de vijf ook grote moeilijkheden met alledaagse teksten.” En dus houden de vijf redacteurs van Wablieft zich aan stevig afgelijnde vuistregels : schrijf korte zinnen van gemiddeld tien woorden (tegenover de negentien woorden van gewone krantenzinnen), behandel één idee per zin, gebruik zo weinig mogelijk samengestelde zinnen, vermijd moeilijke woorden, modewoorden of abstracte woorden, schrijf liever twee keer hetzelfde woord dan een synoniem en gebruik zo weinig mogelijk beeldspraak. En dat zijn er dan nog maar enkele. Maar goed. Even een alinea uitproberen.
Dat blijkt niet makkelijk. Ook Nicolay benadrukt dat. Ze wijst erop dat eenvoudige taal geen schrale taal mag worden. “We willen een heel duidelijke krant maken. Maar ze mag niet saai zijn. Het is dus altijd zoeken naar de juiste toon.” Volgend jaar zal in Vlaanderen het Klare Taal Punt worden opgericht. De redactie van Wablieft bereidt nu nog alles voor. Iedereen kan bij het Klare Taal Punt terecht met vragen en klachten. Je krijgt er uitleg bij een moeilijke brief. Maar je mag er ook klagen over de ingewikkelde taal van de stadsambtenaar. Of je kunt je inschrijven voor workshops. Daar leer je dan eenvoudig en duidelijk schrijven. Elk jaar reikt Wablieft ook de Wablieftprijs uit. Die gaat naar iemand die heel duidelijk spreekt of schrijft. Dit jaar kreeg Pascal Vyncke de prijs. Hij schreef een boek over internet voor senioren. En stop ! Tot hier de Wablieftstijl. Of toch een – letterlijk adembenemende – poging tot, sowieso wellicht te sterk Jip-en-Jannekegetint om goed te zijn. Het voelt eerlijk gezegd als rijden met de handrem op. Hoedje af voor het Wablieftteam.
Wablieft mag dan al een stap verder – of net veel minder ver – gaan dan de rest, ook de schrijfstijl van de andere dag- en weekbladen is de laatste decennia drastisch afgeslankt en door de filter gehaald. Op 23 november 1963 opende De Standaard het schokkende wereldnieuws op de cover nog met de volgende Siberisch kalme en volslanke volzin : President Kennedy, die in Dallas, Texas, een verkiezingstoernee maakte, is neergeschoten terwijl hij met de goeverneur van Texas, Johan Cornally, in een open wagen langs een park in de binnenstad reed. Een kleine veertig jaar later meldt dezelfde krant op 12 september 2001 het wereldnieuws als volgt : In de centrumstraten van New York en Washington heerste gisteravond een nooit geziene chaos.
“Je ziet de laatste halve eeuw de zinslengte, informatiedichtheid en complexiteit van de taal in kranten en weekbladen inderdaad zó per decennium afnemen”, zegt Johan De Caluwe, professor Nederlandse taalkunde aan de Gentse universiteit. “De taal van de media vereenvoudigt. Een goede evolutie : hun doel is informeren, en dat doe je maar beter zo helder mogelijk. Maar het is ook een logische evolutie : een halve eeuw geleden hadden de media nog een veel grotere status dan nu. Als journalist hoorde je respect af te dwingen. De kloof tussen krant en lezer was kelderdiep, en dus was de schrijfstijl meteen ook veel formeler. Vandaag de dag is een krant iets heel gewoons en voor iedereen toegankelijk. Net als radio en televisie trouwens. Een verheven of speciale taal is nergens meer voor nodig, en zou zelfs ronduit vreemd klinken. Vandaar de evolutie naar spreektaal. Sinds kranten en tijdschriften bovendien ‘ontzuild’ en lezers dus wispelturiger zijn, speelt de taal een stevige rol in de concurrentiestrijd. Onduidelijkheid en moeilijke taal straffen de lezers gewetenloos af.”
Groene woede
Die spreektalige evolutie definiëren doemdenkers ook al eens somber als ‘verkleutering’. Overdreven, vindt De Caluwe. Het taalniveau van de media, zo ervaart hij, is nog nooit zo hoog geweest. Bevattelijk en fijner voorgesneden dan vroeger, maar bijlange nog niet geprakt voor tandeloze lezers. En daar hoeven we volgens hem ook niet voor te vrezen. “Om over de Palestijnse kwestie te berichten hoort taal inderdaad eenvoudig en helder te zijn, want de inhoud eist alle concentratie op. Maar in columns of opiniestukken waarderen we wél een sappige taal met dubbele bodems en een frisse woordkeuze. Alles hangt natuurlijk af van het doel van de tekst, en van het publiek. We hebben wel degelijk behoefte aan complexere taal, maar dan in het juiste genre. Het goede nieuws is dat meer en meer mensen tegelijk complex en helder kunnen schrijven. Zonder te verdwalen in hun beeldspraak of stijl. Taal is dus zeker niet aan het verschralen, laat staan verkleuteren. Het wordt er alleen maar beter op.”
Twee maanden geleden leek het er nochtans even op dat de moed de Nederlandstaligen en masse in de schoenen zonk. De onheilsbrenger was het nieuwe Groene Boekje, dat glimmend en gniffelend in de etalages lag. Redacties verslikten zich in het aantal lezersbrieven van een woedende falanx wanhopige landgenoten. Wij doen niet meer mee, stampvoette de Vlaming. In de steek gelaten, zo voelde het, door zijn eigen moedertaal. Dacht hij eindelijk de bokkensprongen van onze spelling door te hebben, mocht hij zomaar even weer van voren af aan beginnen. De nieuwe regels kwamen er om de spelling te stroomlijnen en makkelijker te maken, helaas leek het erop dat ze net het tegenovergestelde zouden bereiken. Voor het eerst in de ‘vaderlandsche geschiedenis’ was het alsof de Vlaming zowaar liever Franstalig was geweest, want “aan de Franse taal wordt tenminste niet voortdurend gemorreld”.
“Dat krijg je dan door wedstrijden als het Groot Nederlands Dictee“, meent De Caluwe. “Of door spelletjes als Tien voor Taal. Onlangs las ik zelfs in de krant dat in Van Dale een inconsequentie was ontdekt. Als je zoiets het nieuws laat halen, ja, dan moet je natuurlijk niet verwonderd opkijken dat het hele land op zijn kop staat bij de nieuwe spellingupdate. Ikzelf weet absoluut niet hoe elk woord juist te spellen. Ik wil het ook niet weten. Ik ken de basisregels, de rest zoek ik wel op. Meer moet dat toch niet zijn ? Vergelijkingen met andere talen gaan trouwens niet op. Vele moeilijkheden spruiten voort uit de eigenheid van het Nederlands. Onze samenstellingen bijvoorbeeld, waarbij de beruchte tussen-n opduikt en de vraag of we de onderdelen ja dan neen aan elkaar schrijven : dat is typisch Nederlands. In het Engels schrijven ze alles los. Daar rijst het probleem niet eens.”
Ook Ruud Hendrickx, taaladviseur van de VRT, heeft weinig begrip voor de woedende spellingfrustratie. “We vergeten volgens mij te denken aan de generatie die de spelling nu voor het eerst moet leren. Zij krijgt, dankzij de huidige update, consequentere en duidelijkere spellingsregels. Ook al blijven er wel enkele knelpunten en zit er hier en daar een ietwat nevelige regel tussen. Het is sowieso aartsmoelijk iets te vinden dat voor álle gevallen werkt.” Ook over de evolutie van de gesproken taal is Hendrickx trouwens optimistisch. “We beheersen almaar beter onze standaardtaal, zoveel is duidelijk. We maken ons tegenwoordig nogal zorgen over de schijnbaar onstuitbare opkomst van de tussentaal. Maar ik zie die niet als een dreigende slokop : het is dé informele omgangstaal geworden, dat klopt, en dat zal ook zo blijven.”
Het zijn hoopgevende stemmen van mensen die het kunnen weten. Het gaat goed met onze taal : steeds vlotter, helderder en hapklaar. Tegen zo’n achtergrond wringt het des te meer dat één deelgebied blijft steken in een hermetisch, cryptisch en hopeloos verouderd stijlregister : de taal van de ambtenarij. Ambtenaren, net als advocaten of notarissen, blijven ons ‘eerstdaags documenten laten geworden’ en staan ‘volgaarne te onzer beschikking’. Eenvoud is er ver te zoeken.
Eigenaardig toch dat die taal niet mee is geëvolueerd ? “Veel heeft te maken met de Franse achtergrond”, zegt De Caluwe. “Vroeger was de ambtenarijtaal uitsluitend Frans en veel van de Nederlandse teksten zijn dan ook nauwelijks verholen vertalingen. Bovendien gaat het meestal om vaste, vaak juridisch afgebakende uitdrukkingen en daar kan niet zomaar aan gesleuteld worden. Maar heikel of niet, hoe dan ook moet iemand inderdaad dringend die taak aanvatten : al die uitdrukkingen en wetteksten duchtig hertalen in volledige, correcte, maar toch heldere en hedendaagse zinnen.” Dat je ook op openbare plaatsen zoals toiletten nog teksten leest als ‘Wil respect hebben voor de mensen die na u van het toilet wensen gebruik te maken’, ligt volgens De Caluwe dan weer volledig aan de onzekerheid van de schrijver in kwestie, die net iets te hard zijn best en dus hoogst formeel wil doen.
W8FF
Dat informerende teksten eenvoudige en heldere taal horen te gebruiken, dat spreekt. In de literatuur staan de duimschroeven uiteraard minder hard aangespannen. Vorm en inhoud fietsen er in tandem, vaak zelfs met de vorm voorop. Al geldt soberheid ook in de literatuur wel als een deugd en is eenvoud net meestal het resultaat van hard polijsten en veelvuldig herschrijven. Weinig schrijvers bovendien die nog met Latijnse periodes en homerische vergelijkingen in de toptien geraken. In Groot-Brittannië heeft een groep bestsellerauteurs zelfs besloten om boeken te schrijven in een fundamenteel toegankelijke en gastvrije taal, onder meer in de hoop zogeheten niet-lezers definitief te bekeren. Dat je geen doorgewinterde taaljongleur moet zijn om knappe boeken te schrijven, bewijst overigens de Nederlandse auteur Kader Abdolah. De Iraniër woonde amper vijf jaar in Nederland toen hij met zijn verhalenbundel De adelaarsHet Gouden Ezelsoor wegkaapte.
Ja, zelfs de bijbelvertaling moet mee met haar tijd en wordt dus geregeld gezeefd en van ballast ontdaan. Nogal wat gelovigen schreeuwden moord en brand toen de ‘maagd’ onlangs een ‘meisje’ werd. Te veel metabetekenissen zouden met de vereenvoudiging verloren zijn gegaan. “De bijbeltaal moet eenvoudig zijn, maar hoeft niet gemeenzaam te worden”, zei de schrijver Gerard Reve hierover ooit. “Het is een religieuze, dat wil zeggen bezwerende tekst, die gestileerd moet zijn. Verhevenheid en eenvoud zijn allerminst tegenstellingen.” Van een uitdagende evenwichtsoefening gesproken.
De verst gevorderde taaleenvoud ten slotte vinden we in ons mobieltje. In sms’en hoor je taal te strippen tot rudimentaire codes. ‘Geen idee’ wordt G1 ID, ‘vieren’ wordt 4&, W8FF betekent ‘wacht even’, een haastige PW waarschuwt dat een ‘parent watching’ is, H6 is zowaar de eigenste sms-naam van André Hazes, en vermaal alvast een Frisk als iemand je KMUF sms’t, ook wel : kiss me you fool. Meer woorden hoeven daar niet aan vuil gemaakt te worden.
Door Guinevere Claeys
De schrijfstijl van de dag- en weekbladen is de laatste decennia drastisch afgeslankt en door de filter gehaald.
De nieuwe regels onlangs kwamen er om de spelling te stroomlijnen en makkelijker te maken, helaas leek het erop dat ze net het tegenovergestelde zouden bereiken.
Het gaat goed met onze taal : steeds vlotter, helderder en hapklaar. Daarom wringt het des te meer dat één deelgebied achterblijft : de taal van de ambtenarij.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier