Wandelen tussen de restanten van duizenden jaren oude beschavingen, we hoeven er niet eens voor naar verre buitenlanden. In ons eigenste Wéris liggen verspreid over de velden talrijke menhirs en dolmens uit een mysterieus verleden. Dat wou Bart Plouvier wel eens zien.

Het is zonnig en druk en in een restaurant langs de snelweg naar Luxemburg wordt geduwd en getrokken om croissants, slappe broodjes, tomatensoep en koffie. Mijn gezellin en ik hebben honger en duwen even mee. Ik wil een Vlaamse krant, maar niet één is de taalgrens over geraakt. Voorbij Namen verlaten we de autostrade en krijgen we tweevakswegen die lijken op een kermisattractie : een roetsjbaan vol onverwachte bochten, steiltes en diepe dalen. Bij de imponerende kasteelhoeves die her en der, in godvergeten tijden, zijn neergeploft, horen akkers, groot als mijn dorp in het Waasland. De bomen die langs de randen de wacht houden, zijn veelal oude, wijze eiken. Ze hebben ogenschijnlijk geen last van de klimop die hen belaagt en die hier en daar al een kruin heeft bereikt. Onze kermis heeft ook zijn ‘griezelkot’. Langs de grachtkant ligt een dode, halfvergane vos ; boven hem – als zijn ze al drie dagen aan de rol ! – flapperen slodderige kraaien in de lichte bries. Soms zien we in een lichtflits op water de Ourthe, die zich in bochten wringt tussen heuvels en bergjes. Minder fraai : de campings langs de rivier, met op elke caravan of bungalow de volle maan van een schotelantenne. We passeren Durbuy, waar het nu drukker is dan op de dijk in Blankenberge. Op de terrassen vol Vlamingen en Hollanders werken kelners zich te pletter.

In het kleine plaatsje Wéris, onze eindbestemming, is het relatief rustig. Ook hier zitten de terrasjes vol, maar het zijn er slechts drie. Het prachtige romaanse Sinte-Walburgiakerkje uit de elfde eeuw dwingt rust en respect af en krijgt die ook. In zijn directe omgeving wordt iedereen stil. Zelfs een groep scouts, die op het lege kerkhof – waar zijn al die doden heen ? – zijn boterhammen nuttigt, wisselt fluisterend zijn bevindingen en indrukken uit. Een majestueuze eik naast het portaal zou zo oud zijn als de kerk. Kan dat ? Ik zou een dendroloog moeten raadplegen. Binnen is het koel en stil. De inrichting is sober. Zuilen, dik en grijs, houden de boel overeind. Het wijwatervat is door de handen van miljoenen hoopvolle kerkgangers helemaal uitgesleten. Achteraan, door dik glas beschermd, in het halfduister, staan de kerkschatten uitgestald. Als je een halve euro in een automaat steekt, floept het licht aan. Heel even. Het kost me drie euro om alles goed te bekijken. We zijn hier naartoe gekomen om, al wandelend, de mooiste en best bewaarde reeks megalieten uit heel België te bewonderen. Bij het kerkje krijgen we al een voorsmaakje : het monument voor de gesneuvelden – zelfs Wéris heeft zonen moet offeren – is opgetrokken uit puddingsteen, hetzelfde materiaal waaruit de dolmens en menhirs werden gehouwen.

Oud als de piramides

We gaan op zoek naar een slaapplaats. Een hotel is er niet en in het kleine centrum is elke bed & breakfast volzet. We proberen een spiraal rond het dorp te rijden, maar de wegenbouwers van toen hadden dit niet voorzien en we raken hopeloos verloren. We vragen hulp aan boeren – die volgens ons ook nooit meer thuis geraken ! – en moeten weer eens ondervinden hoe moeilijk het is voor autochtonen om een vreemdeling de weg te wijzen. Zóveel aanknopingspunten zijn voor hen vanzelfsprekende bakens, maar voor ons slechts naamloze huizen en onzichtbare wegels. Heel toevallig, en niet volgens de goedbedoelde aanwijzingen, vinden we een huis waar twee jonge moeders met hun baby’s, zich koesterend in de zon, naast een bordje Chambres zitten. En ja, er is nog plaats. Het zijn inwijkelingen, ze spreken Nederlands en zijn nog maar net met hun chambre d’ hôte begonnen. Of we de kamers willen zien ? De ervaring heeft ons geleerd dat het verstandig is om dat inderdaad te gaan doen. De ruimte is groot, sober maar netjes en lekker goedkoop. We betalen een voorschot en haasten ons terug naar de dorpskern. Nu ja, haasten… verloren rijden, en later ook lopen, blijkt er onvermijdelijk bij te horen.

Achter de kerk ligt het bescheiden Musée des Mégalithes. De zon schijnt en we besluiten het museum later te bezoeken en eerst te gaan wandelen. Je weet maar nooit wat het weer morgen zal brengen. We kopen een gids, in het Nederlands, waar, zo zal blijken, we niet al te veel mee zullen opschieten. Het megalithisch veld van Wéris bestaat uit twee dolmens en zestien menhirs. Halt ! Misschien moet ik hier, kort en bondig, een intermezzo inlassen, opdat de lezer niet verstrikt zou raken in de door mij gebruikte terminologie. Een megaliet is gewoon een grote, door mensen bewerkte en / of verplaatste steen. Het woord is Grieks van oorsprong : mega (groot), lithos (steen). Dolmen is dan weer afgeleid van het Bretoens en betekent ‘stenen tafel’. Onder deze monumenten worden meestal menselijke resten gevonden. Menhir komt ook weer uit het Bretoens en betekent ‘lange steen’. Vaak, maar absoluut niet altijd, zien ze eruit als de stenen waar Obelix mee rondzeult in elke strip over hem en zijn makker Asterix : die grote, min of meer kegelvormige dingen waar hij af en toe een paar Romeinen mee velt. Elke dolmen en elke menhir is dus een megaliet, en elke megaliet is óf een dolmen óf een menhir, maar niet élke megaliet is een dolmen ! Kan ook een menhir zijn. De synoniemen laten we makkelijkheidshalve even buiten beschouwing. Hebt u hem ? Obelix’ geestelijke vader heeft trouwens de misvatting in de hand gewerkt dat alle megalieten uit de tijd van Kelten en Germanen stammen. In werkelijkheid dateren de meeste dolmens en menhirs uit de periode die ligt tussen 5000 en 2000 voor Christus. En toen was er van Obelix nog geen sprake ! De prehistorische monumenten in Wéris zijn zo oud als de Egyptische piramides.

Druïdes, duivels en heksen

Onze papieren gids zorgt al onmiddellijk voor twijfel : waar de wandeling die ons langs alle bezienswaardige stenen moet leiden begint, is niet erg duidelijk. Gelukkig vinden we borden met kruisjes in diverse kleuren. Ook díe zullen onbetrouwbaar blijken, maar omdat de omgeving zo mooi is, willen we daar verder niet over zeuren. Het gaat hard bergop en al gauw lijkt het of mijn kuitspieren een centimeter of twee te kort zijn. We klimmen naar de bekendste menhir uit de streek, de Pierre Haina. Aan zijn voet heb je een schitterend uitzicht over de omgeving. Als enorme golven verdwijnen de heuvelruggen één na één richting horizon. Na elk dal verandert hun kleur tot ze uiteindelijk heiig en blauw worden opgeslokt door de hemel. Her en der lopen wegen waarop een zeldzame auto, traag en klein als speelgoed op bijna lege batterijen, voortkruipt. Okeren graanakkers, leisteendaken, honderd tinten groen, van frêle bijna-geel tot het bijna-zwart van dennen in de schaduw. Ik zie poppenpaardjes en kabouter-koeien, een ezeltje – werkloos tot Kerstmis ? Eens moet zich zo ver mijn oog reikt een enorm woud hebben ontrold. Nu zijn talloze hectaren in cultuur gebracht. En opdat ik zeker niet zou vergeten waar in de tijd ik me bevind, rijst naast een boerderij een eikenhoge gsm-mast op.

De Pierre Haina ziet er volgens ons uit als een beer die met de voorpoten gekruist lichtjes achteroverhelt. Het zou een natuurlijke rots zijn die mogelijk door mensen is bijgewerkt. Deze steen ligt met de noordelijke dolmen van Wéris, waar we het straks nog over hebben, op een perfecte oost-westlijn. In alle landen en sinds lange tijd worden stellingen geopperd over de stand der hemellichamen en megalieten. Men heeft het dan, met een moeilijk woord, over archeoastronomie. Het wereldberoemde Stonehenge in Engeland is daar een mooi voorbeeld van, maar dat monument is veel jonger dat het megalietenveld in Wéris. Dat je hier, staande op het noordelijke graf, op 21 maart precies boven de Pierre Haina de zon ziet opkomen, is héél bijzonder en kan maar moeilijk aan het toeval worden toegeschreven. Dat hadden onze voorouders ook al door. Op 21 maart trok heel Wéris, goed voorzien van eten en vooral drank, naar boven ; ze kalkten de steen wit en zopen en dansten tot ze vanzelf weer naar huis rolden. Het gebruik hield stand tot de jaren 1900, maar wanneer en waarom het ooit begon, weet niemand. Tussen de twee wereldoorlogen probeerde een of andere professor het gebruik nieuw leven in te blazen. Het lukte maar ten dele. Na zijn dood bleven de inwoners van Wéris op 21 maart weer gewoon beneden. Nu heb je nog af en toe een in esoterie, hekserij, druïdendom, reuzen of duivels gelovende groepering die op onregelmatige tijden de steen verft. De laatste keer gebeurde dat met afschuwelijke plastic verf ! Nog héél lang zal de steen op een in dit milieu totaal misplaatste ijsbeer lijken.

Ik ben te oud en te dik geworden om het te proberen, maar als je de witte steen opheft, zou je een toegang tot de hel vinden. Erger, de duivel, die wel ouder maar niettemin slanker en gespierder is dan ik, komt langs daar af en toe naar buiten om de buurt onveilig te maken, zich aan hooliganisme en vandalisme te bezondigen en de plaatselijke bevolking de stuipen op het lijf te jagen. Na gepleegde wandaden rust hij uit op le lit du diable , een steen die honderd meter lager dan de Pierre Haina ligt en die er inderdaad uitziet als een bed. Hoofdkussen incluis. Het hete lijf van Lucifer heeft het ligvlak een beetje uitgehold. Hoe onwaarschijnlijk ook, volgens archeologen is dit ‘bed’ wél een toevalstreffer van de natuur. Hier kwam geen mensen- of duivelshand aan te pas. Daar geloven de spiritisten die hier regelmatig neerstrijken natuurlijk liever geen barst van. Naar het schijnt zie je hen regelmatig, dansend en murmelend rond het ‘bed’ draaien, zwaaiend met maretakken en sikkels, zelfs met microfoontjes die het goedkeurend gemompel van de duivel schijnen te kunnen registreren. De mannen dragen lange witte kleren en willen niet weten dat de druïden waarin ze zich vermommen pas met de Keltische cultuur, een paar eeuwen vóór Obelix, ten tonele verschenen en dat de megalieten van Wéris die Kelten waarschijnlijk evenzeer verbaasden als ons, eenentwintigste-eeuwers, nu.

Tijd van wolven en holenberen

We blijven klimmen en lopen langs heerlijke landschappen, vergezichten, bossen. Dennen rijzen kaarsrecht uit een dik tapijt gevallen naalden. Slechts hier en daar raakt de zon de melkchocoladen bodem en gooit ze een plets licht over dode takken en een enkele varenplant. Boven de kale stammen lijken de kruinen op donkere, dreigende onweerswolken. De dijdikke wortels steken de weg over en proberen mij te doen struikelen. Thuis stap ik wekelijks mijn kilometertjes op vlak terrein, maar nu, onafgebroken stijgend en dalend, merk ik dat mijn conditie te wensen overlaat. Ooit moeten hier in de tijd van de megalietenbouwers enorme herten, wolven en holenberen geleefd hebben. Nu vind ik op kaalgekapte stukken, naast diepe plassen, sporen van reeën. De tekens, blauwe kruisjes, die ons de weg moeten wijzen, worden steeds schaarser en dolmens of menhirs vinden we al helemáál niet meer. Het kaartje in onze gids is onduidelijk als heeft het een week in een van de net gepasseerde plassen gelegen. We ontmoeten een ruiter op een schuimend paard, vragen de weg en staan in geen tijd terug in het centrum van Wéris. Het kan haast niet anders of we hebben in grote, omtrekkende bewegingen makende spiralen, rond het dorp gelopen.

De noordelijke dolmen van Wéris is van op grote afstand zichtbaar en dus vinden we hem vrij makkelijk zonder kaart of hulp van de autochtonen. Je ziet het natuurlijk niet onmiddellijk, maar dit graf, de zuidelijke dolmen en een aantal menhirs liggen op vier kilometerslange, parallelle lijnen. Hoe en waarom mensen uit het steentijdperk de monumenten op die manier ordenden zal wel altijd een raadsel blijven. Dat dolmens graven waren, valt op te maken uit het feit dat onder de stenen tafels vrijwel altijd menselijke resten worden aangetroffen. Dat niet iedereen er begraven werd, dat het geen massagraven waren, leiden archeologen dan weer af uit de relatief kleine afmetingen van zo’n dolmen en uit het geringe aantal skeletten. Wie werd er dan begraven ? Edelen, priesters, dappere krijgers, zieners ? We zullen het nooit weten. Megalieten plaatsen wetenschappers voor een eindeloze reeks onoplosbare vragen. Het eerste wat bij mij en mijn gezellin opkomt wanneer we bij die noordelijke dolmen staan, is : hoe speelden ze het in ’s hemelsnaam klaar om die enorme stenen híer en óp mekaar te krijgen. Dat, zo vertellen ons door kenners geschreven boeken, was in wezen kinderspel. De puddingsteen die in Wéris werd gebruikt, vonden de oermensen een paar kilometer verder in een hoger gelegen groeve. Het halve dorp werd opgetrommeld, er werden mooie ronde boomstammetjes onder de blokken geschoven, men sloeg er plantenvezeltouwen omheen, en weg waren ze. Onderzoekers stellen dat zestien mensen nodig waren per ton verplaatste steen. Trekkend en sleurend konden ze zo anderhalve kilometer per dag afleggen. In de winter, glijdend over ijs en sneeuw, moet het nog een stuk makkelijker geweest zijn.

Wij laten de kruisjes, pijltjes, bolletjes en vlaggetjes voor wat ze zijn en vertrouwen, nu we door het dal wandelen en een ruim uitzicht hebben, nog uitsluitend op onze ogen. De lucht is korenbloemenblauw en een paar leeuweriken klimmen zó hoog dat je ze alleen nog horen kunt, zien niet meer. In solitaire bomen en struiken zitten altijd weer vinken die ons schaamteloos en hoorbaar boos uitschelden. We lopen over een weg die in oorsprong werd aangelegd door de Romeinen. Misschien sliepen en aten de wegenbouwers wel in de dolmen want archeologen vonden er Romeinse munten, wat hen aanvankelijk, vóór de heirweg ontdekt werd, weer helemaal in de war bracht ! Alsof het dateren van megalieten al niet moeilijk genoeg was ! Het tweede, zuidelijke graf lijkt sterk op het eerste maar ligt in een kuil, wat erop wijst dat het vermoedelijk, althans voor een tijd, met aarde bedekt was. Er werden potscherven, vuurstenen en resten van tien individuen, onder wie een paar kinderen, gevonden. Een stel luidruchtige Amerikanen krijgt er niet genoeg van om op en in het graf te kruipen. Hun verwondering dat dat zomaar kan en mag, is grenzeloos. En eerlijk gezegd : de mijne ook.

We zijn moe en slepen ons, in een zo recht mogelijke lijn, richting Sinte-Walburgia. Op een stilaan leeglopend terras drink ik een soeppotgroot, ijskoud glas bier. We eten iets in een restaurant met een veelbelovende spijskaart die echter, net als de bewegwijzering van de wandelpaden, niet aan de verwachtingen voldoet. Bij de crème van eendenlever worden zure uitjes geserveerd die daarbij passen als peperkoek bij tongfilet ; de gastronoom in mij heeft, omwille van zijn gemoedsrust, de herinneringen aan het hoofdgerecht gewist ; de chocolademousse is hard als een blok fondant. We vinden moeiteloos auto, logeeradres en bed. Ik wil nog iets voorlezen uit het verhelderende boek over dolmens en menhirs in de Lage Landen, Kathedralen uit de steentijd , maar val, als een blok puddingsteen, in slaap.

Een raadsel

Zijn de millennia oude graven al raadsels voor de archeologen, zelfs respectabele geleerden beginnen wel eens te raaskallen wanneer het over menhirs gaat. Waarvoor dienden deze ogenschijnlijk nutteloze, her en der neergeplante megalieten ? Niemand weet het zeker. Er zijn bijna evenveel archeologen als meningen. Dat in Wéris een groot aantal menhirs in de loop van de laatste 150 jaar verplaatst werd, maakt het er niet makkelijker op. Wij wandelen, die tweede dag, van steen naar steen. Ze lijken allemaal op elkaar. Wat zoeken we dan, wat willen we eigenlijk ? We willen verwonderd worden, geconfronteerd worden met het verleden van onze soort. We willen speculeren, een beetje fantaseren misschien ? Ook Herman Clerinx, auteur van eerder genoemd boek, schrijft : “Het is niet eenvoudig om niet verstrikt te raken in al de verklaringen en interpretaties.” Een greep uit de mogelijkheden : menhirs zouden energie uit de aarde opwekken en versterken, een beetje zoals in het lichaam geprikte acupunctuurnaalden onze energie activeren ; het zou een statussymbool geweest zijn, opgericht door de eerste, succesvolle landbouwers ; ze zouden gediend hebben om een territorium af te bakenen ; het zouden monumenten geweest zijn die de voorouders eerden…

We breken er niet écht ons hoofd over. De mens, als individu en als soort, is de som van zijn verleden. Dat we hier stukjes van de optelling vinden, pleziert ons. Meer eigenlijk niet. En : de stenen geven ons – en u ! – een hele goede reden om de benen te strekken en de o zo nodige beweging te genieten. Want – tenzij je een fanatieke wandelaar bent -, het is toch leuker om van megaliet naar megaliet te stappen dan ‘zomaar’ een rondje door de bossen te lopen. Hoe mooi die bossen ook zijn, wij zijn onze verre voorvaderen dankbaar voor de puddingstenen motivatie die ze ons hebben gegeven.

Een pannenkoek met slagroom en dan : huiswaarts. Het museum… volgende keer. Onderweg, als vormen we een koninklijk paar, worden we onafgebroken omkranst door motorrijders. Ik bedenk, half hardop, nog een nieuwe definitie voor de menhir : “Een fallussymbool.” Mijn lief schudt lachend en bedenkelijk het hoofd: “Zot.”

Door Bart Plouvier Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content