Op eigen kracht bergen beklimmen om die dan ver van de pistes af te dalen. Uren, soms dagenlang overgeleverd zijn aan jezelf en de elementen: toerskiën is geschikt voor wie een krachtmeting met de natuur zoekt. Het verslag van een voorproefje: een dagtocht van Serfaus (Oostenrijk) naar Samnaun (Zwitserland).

De zon piept amper door de wolken als we met zware skilaarzen door de hoofdstraat van Serfaus naar de kabelcabines strompelen. Het dorp hult zich nog in stilzwijgen, achter de gesloten luiken van hotels en gasthuizen hoor ik alleen het vage gekletter van kopjes: de aarzelende voorbereidingen van het ontbijt. Een enkele skilift draait al rondjes. Voor de vroege vogels, de aanbidders van de bergen, de gepassioneerden. Ze zijn maar met enkelen. Ze kennen elkaar en spreken dezelfde taal, die van de ingewijden. ” Ach, wunderschön ist der Firn heute Morgen. So hinten Madden ist jetzt wunderbar.” Gerard, de skileraar die me zal begeleiden, strijkt langs zijn baard.

We zijn van plan om van Serfaus naar Samnaun in Zwitserland te skiën. Maar nu zegt Gerard: ” So, gehen wir erst mahl firnfahren“. Het nieuws van de Firn heeft hem op andere ideeën gebracht. Firn? Een onbekende in de lage landen, maar een begrip in de bergen. Sneeuw, vaak eeuwige sneeuw, die overdag opwarmt door de zon en ’s nachts weer afkoelt of aanvriest, een dun laagje ijskristal op losse sneeuw. “Het neusje van de zalm”, vindt Gerard. Firn vind je alleen in de vroege uren, en vooral in de lente. Ingewijden praten over Firn als over een geliefde: ” Ach Mensch, das schönste was der Winter uns gibt.” De echte fanaten zetten er hun wekker voor. Een ontbijt voor dag en dauw, een uur of twee firnfahren en tegen negenen naar kantoor. Natuurlijk doe je het niet op de piste, je zoekt er maagdelijke flanken voor uit, het liefst zo ver mogelijk van de bewoonde wereld. Het onbeschrijfelijke gevoel ergens als eerste te komen.

Zo komen we in Madden terecht, een uitloper van het skigebied van Serfaus. Voorbij de eerste bergkam, ver weg van het dorp en zijn hotels, bars en moderne ski-installaties. In Madden ontsiert alleen nog een sleepliftje het landschap, verder liggen de bergen erbij als een maagd in de morgen. We kunnen nog heel even firnskiën. Het glijdt vanzelf, zacht en gezwind, als een mes door de boter. Maar een uurtje later is de sneeuw al warm en papperig. Nu acht Gerard de tijd rijp voor Tiefschnee, diepsneeuw.

Dat is het doel van mijn reis: door diepsneeuw naar andere oorden skiën. Weg van de pistes, weg van de liften, weg van de jolige menigte. Toerskiën betekent dat je op eigen kracht bergen beklimt en vervolgens door de diepsneeuw weer naar beneden skiet. Berg na berg, vallei na vallei. Gedreven door de nieuwsgierigheid naar wat de volgende bocht te bieden heeft, naar wat achter die machtige flanken verborgen ligt.

Je kunt uren of zelfs dagen onderweg zijn, zonder ook maar één levende ziel tegen te komen. Tenzij misschien een sneeuwhaas die toevallig uit zijn leger kruipt. Maar vermits hij de schutkleur wit aanneemt, is de kans klein dat je hem in de sneeuw opmerkt.

Vanuit Serfaus bestaan er tochten van berghut naar berghut, maar je kunt ook een daguitstap maken. Een ervan volgt de historische smokkelroute naar Samnaun. “Een Schnuppertour“, grijnst Gerard. Een proevertje, dus. Klein bier voor de skileraar die vertrouwd is met het grote werk: dagen achtereen door de bergen trekken. ’s Winters loodst hij er toeristen op latten overheen, ’s zomers zie je hem als een berggeit de hellingen bedwingen. Zijn gezicht is getaand en doorgroefd, gemodelleerd door weer en wind.

In Madden nemen we het sleepliftje naar Hexenkopf, het hoogste punt van het skigebied. Vanaf daar moeten we het zelf doen: zonder liften, radio-ontvangst of hulpdiensten. “Gooi je gsm maar weg”, zegt hij, “hier is hij waardeloos.” Maar hij bindt wel een detectie-apparaat om mijn middel, ein Lawinensuchgerät. Wie de veilige, gecontroleerde pistes verlaat moet weten wat hij doet. Hij moet de risico’s kunnen inschatten en anticiperen op bijvoorbeeld lawines.

Lawinegevaar is het grootst bij hellingen tussen 25 en 45 graden, en dan vooral op een ‘vensterdag’, de eerste zonnige dag na een periode van slecht weer, als iedereen de latten aanbindt en het grote aantal skiërs de sneeuw sneller in beweging zet. Het apparaat werkt prima, het zendt en ontvangt signalen, maar ik hoop vooral dat ik er geen beroep op hoef te doen. “Wie in een lawine terechtkomt, heeft het eerste kwartier nog 90 procent overlevingskans. Daarna? Tja.”

We halen vellen en latten te voorschijn en bereiden ons voor op de tocht. Tussen Serfaus en Samnaun zullen we vier passen ronden. De eerste, de Ochsenscharle, ligt op 2800 meter. Onhandig balanceer ik op de smalle latten met eigenaardige bindingen. IJzeren hakken, verstelbaar onder de hiel. Hoe steiler de klim, hoe hoger je ze instelt. Alsof er een trapje onder mijn hielen werd geschoven. Onder de latten kleven we vellen, waardoor we bij het klimmen minder snel achteruitschuiven. Gaat het naar beneden, dan halen we die vellen eraf. Nu bestaan die uit synthetisch materiaal, maar de eerste toerskiërs gebruikten nog echte dierenhuiden.

Langzaam klauteren we tegen de flanken van de Ochsen omhoog. Hier zak je kniediep weg in smetteloos wit. We vergapen ons aan het subtiele spel van licht en schaduw. Van zonlicht op sneeuwkristallen. Van ronde glooiingen onder een donzen tapijt, zacht en sensueel. Af en toe kijken we voldaan achterom. Om thee te drinken en om vast te stellen dat de enige sporen in de sneeuw de onze zijn: onze handtekening. Zo moet God zich ook hebben gevoeld, toen hij de wereld schiep.

Het dorp zinkt steeds verder en dieper weg, de geluiden klinken vager. Alleen mijn gehijg is nog hoorbaar, het zachte zuchten van de sneeuw onder mijn latten en het gedempte geluid van skistokken. De vraagtekens in mijn hoofd maken nog het meest lawaai. Hoe stiller de omgeving, hoe hoorbaarder je eigen gedachten. We zigzaggen omhoog, steeds verder, steeds steiler, tot we hijgend de Ochsenscharle bestijgen. Daar wacht ons de beloning: een prachtig uitzicht – witte pieken in blauwe nevels – en het gevoel van de zege.

Helaas duurt dat maar even. Het maakt snel plaats voor de gedachte aan wat je nog te wachten staat. Met knikkende knieën kijk ik de afgrond in. Daar moet ik heen. Door dikke pakken poedersneeuw, langs ongetemde hellingen naar beneden.

Gerard glijdt langs de bergwand omlaag, alsof hij zijn hele leven nooit iets anders deed. “Heja hoja, op en neer”, roept hij, terwijl hij sierlijk als een balletdanser korte, gelijkmatige bochten maakt. Mijn spoor lijkt meer op het onhandige gekrabbel van een kleuter die zijn naam leert schrijven. Vlekken overal: de valpartijen. Ik zie sneeuw, voel sneeuw, eet sneeuw. Witte kristallen dwarrelen uit mijn mouwen, broekspijpen, muts en handschoenen.

Naar beneden gaat verrassend snel. Ik glijd en rol en voor ik het weet, kijk ik aan tegen alweer een bergwand en kan ik de klim aanvatten naar de volgende piek: de Berglscharle (2700 meter). Ruim een uur later staan we opnieuw als helden op een top, ervaren we nog eens de euforie van de overwinning en weer is die van zeer korte duur. Ditmaal lijkt het dal voor ons eindeloos diep, de weg erheen akelig steil.

De moed zakt mij in de schoenen. Net nu mijn benen beginnen aan te voelen als lood, komt er mist opzetten. Dikke pakken ondoordringbare watten. Ik verlies prompt mijn evenwichtsgevoel. Waar is de aarde? Waar is de hemel? Angstzweet breekt me uit. Ik overweeg de aftocht te blazen, laaghartig rechtsomkeert te maken. Maar dat is buiten mijn skileraar gerekend. “Fantastisch”, zegt hij, “je voelt iets.” Maar ik ken leukere gevoelens, bedenk ik nijdig.

Avontuur heeft een prijs. Hier loopt niemand me voor de voeten, maar hier bestaat ook geen hulp. Hier schud niet ik de kaarten, maar de wind, de bergen, de sneeuw, het weer. Hier dwingen de elementen je tot bescheidenheid. Talrijke legenden herinneren eraan, zoals die over het mos misère. Tegenwoordig groeit het alleen op grote hoogten, maar ooit tierde het mos welig in de alpenweiden. Daar deden de koeien zich te goed aan en gaven daardoor overvloedig veel melk. De boerinnen werden overmoedig en baadden zich in de melk in plaats van in water. Dat beviel God niet, hij verbande de misère naar de toppen van de bergen waar de koeien niet komen. Met overmoed komt de mens niet ver in de bergen.

Ik denk terug aan Erwin, die mij bij een borrel in Serfaus over zijn leven als smokkelaar vertelde. Dit pad nam hij tijdens en na de Tweede Wereldoorlog ontelbare keren. Zestien was hij toen hij voor het eerst over de bergen naar Zwitserland trok, bij nacht en ontij, hartje winter. Aardedonker was het en zo moest het ook, anders konden de douaniers hem betrappen. Erwin skiede op het gevoel. Balen tabak sleurde hij mee, koffie en nylonkousen, dertig kilo tegelijk. “Weet je wat het allermooiste was?” zei hij. “De winter! Dikke mist en hevige sneeuw, dat hadden we het liefst, want dan kwamen die douaniers hun hol niet uit.” Er verschenen warempel pretlichtjes in zijn ogen. Erwin staakte zijn smokkelactiviteiten in 1954, toen de douaniers honden inschakelden. Die vond hij gevaarlijker dan stormen en lawines.

Maar ik, die de mist dreigend over de bergen zie trekken en nauwelijks nog verder durf, vind dit van onwaarschijnlijke heldhaftigheid getuigen. Dat hij dit ooit heeft gedurfd! Als Erwin het kon in het donker, met zo’n vracht op de rug, dan moet het mij overdag en zonder bagage toch ook lukken, praat ik mezelf in.

En zo sukkel ik voort, voetje voor voetje, als een kuiken achter Gerard aan. De klim naar de Malfraqscharle (2700 meter) is hels. Ontelbare keren glijd ik uit, stoot ik me aan uitstekende stenen, komen de bindingen van mijn ski’s los te zitten. En telkens vraag ik me af waarom ik per se deze krachtmeting met de natuur heb gezocht en wat me nog te wachten staat.

Even plots als hij gekomen is, verdwijnt de mist. De zon breekt door de wolken, eerst schuchter, dan uitbundig. De laatste top beklimmen we onder een stralend blauwe hemel. Voor ons ligt Samnaun: een belastingparadijs dat baadt in zonlicht. Wat een uur geleden nog een helse marteling leek, blijkt nu een fluitje van een cent. “Zie je wel”, zegt Gerard, “in de bergen is het net als in het leven: je weet alleen maar wat achter je ligt, nooit wat er komen zal.”

’s Avonds, als ik met lemen voeten in een heubad lig (hooibad met de kruiden van de alm), echoën Gerards woorden nog in mijn hoofd. Maar ik weet: de avontuurlijke ziel heeft aan het verleden niet genoeg, ze kan niet anders dan vooruitzien.

Tekst en foto’s Ann Lepère

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content