Marrakech is de tweede grootste stad van het land van muntthee en minaretten. Met het Atlasgebergte op de achtergrond kuier je er door duizend en één smalle straatjes van het schilderachtige middeleeuwse Marokko.

Ik geef het toe, mijn eerste stappen in de Medina, het eeuwenoude stadscentrum van Marrakech, waren er meteen één in een cultuurschok. En hoe graag ik zo onopvallend mogelijk door een nieuwe wereld loop , hier ben ik eraan voor de moeite : westerlingen halen ze er zo uit. Ik steek snel het Djamâa el-Fna-plein, de ‘plaats van de doden’, over. Ooit was dit de plek waar executies werden uitgevoerd, nu is het een bron van iets minder gewelddadig vermaak. Ik laat de slangenbezweerders en de tandentrekkers voor wat ze zijn en haast me naar de eerste de beste toegang tot de soeks. Eén grote doolhof van overdekte stalletjes, meestal ingedeeld in sectoren per verkoopartikel. Je vindt er alle handgemaakte Marokkaanse producten : baboesjes (puntige leren pantoffels, al in 1832 door de Franse schilder Delacroix vereeuwigd), juwelen, tapijten, leren poefs, artisanale potten, kruiken en lampen, berbergeneesmiddelen – van kippenpoten tot gedroogde kameleons.

Ik ben verbaasd als me van links en rechts tegelijkertijd gevraagd wordt hoe het met me gaat, waar ik vandaan kom en wat ik precies zoek. Beleefd beantwoord ik hun vragen en zeg eerlijk dat ik eigenlijk niet goed weet óf ik wel iets zoek… Geleidelijk pas ik mijn tactiek aan : ik loop glimlachend langs de verkopers, knik ze toe maar zet er stevig de pas in. Tot mijn vreugde merk ik dat de ondervragingen zich nu tot een nieuwe lichting toeristen richten. Nadat ik niet veel later de cultuur van aankoop en verkoop begin aan te voelen, ontpop ik me tot een gerespecteerde onderhandelaar. Eén enkele keer wordt me zelfs het predikaat ‘berber’ toegeschreven, de Marokkaanse variant van ‘gierigaard’.

Wie wil weten wat iets écht waard is, noemt best meteen een zeer lage prijs, ondervond ik. In de soeks van Marrakech zijn twee tarieven geldig : prix Marocains en prix Américains. De Amerikanen, dat zijn wij, en dus betalen we zo’n vier tot vijf keer meer. De verkoper van slangenleren baboesjes had me gewaarschuwd dat die niet goedkoop zijn, maar speciaal voor mij zou hij een mooi prijsje maken. Na een dik halfuur palaveren, krijg ik ze voor 170 dirham (17 euro) mee, in plaats van voor de oorspronkelijk gevraagde 800 dirham (80 euro).

Overvliegende ooievaars

Omdat ik een nieuwe stad graag verken zonder een plannetje in de hand, laat ik me door de stroom mensen leiden. In de Medina kan dat zonder te verdwalen, zolang je binnen de stadsmuren blijft. Ik volg het geluid van omliggende minaretten en kom bij de moskee Ben Youssef uit, waar de moslims net naartoe gaan voor het gebed. Een taxichauffeur raadt me vriendelijk aan niet te opzichtig met mijn camera aan de ingang te gaan staan, uit respect voor de privacy van de moskeegangers. Jammer dat ik als niet-moslim deze moskee niet binnen mag.

Om de hoek ligt een religieus gebouw dat ik wel kan bezoeken : de medersa Ben Youssef. Het is een school waar vroeger de koran aangeleerd werd, nu een toeristische trekpleister. Voor 20 dirham mag je je vergapen aan de prachtige portalen, de marmeren vloeren, de binnenplaats met een fontein. Alle muren zijn weelderig versierd met ceramiek en Arabische koranverzen. Ik beeld me in hoe de studenten zich hier in de zestiende eeuw met een ascetische overtuiging aan de studie van koran, recht en retoriek wijdden.

Terug buiten slenter ik achter gesluierde vrouwen en ezelskarretjes aan en kom in het museum Dar Si-Saïd terecht. Daar dwaal ik rond in een wereld van traditionele ceramiek, juwelen, wapens en klederdrachten. Matisse en Delacroix komen me opnieuw voor de geest, omdat ook zij (weliswaar in Tanger) door de kleuren en vormen van de Marokkaanse stoffen en mozaïeken in vervoering raakten. Een tikkeltje overweldigd door al die geornamenteerde muren, vloeren, houten deuren, bogen en zuilen vlucht ik weer de straat op. Daar schrik ik van de laag overvliegende ooievaars. Niemand anders kijkt ervan op, want die zwart-witte zwevers bouwen hier jaarlijks hun nesten op de ruïnes van het zestiende-eeuwse Al-Badii-paleis. Van wat ooit een prachtig paleis vol culturele schatten was, blijven enkel de buitenmuren en een binnenterras over. De ooievaars zijn adembenemend mooi en geven de plek een bijna surreële toets.

Hardhandig aangepakt

Het wordt valavond en ik raak moe gewandeld. Ik keer terug naar Charai, een van de mooiste riyads in de Medina, waar de jonge uitbater me nogmaals welkom heet. Hij zou me een uitstekende lokale hamam aanbevelen. Een van de bedienden neemt me op sleeptouw door allerlei smalle steegjes en loodst me een onopvallend deurtje binnen. In het Arabisch regelt hij mijn massage met de portier. Voor een luttele 7 dirham (70 eurocent !) word ik in deze gezondheidstempel binnengeleid. In Marokko zijn hamams badhuizen, waar mensen zich gaan wassen, geen wellnesswalhala’s zoals bij ons. Dat ik de enige toerist ben, maakt me extra benieuwd.

Beneden in de vochtige kelders wordt mij een masseur toegewezen. Mijn zintuigen staan op scherp, er wordt niet gepraat, mijn masseur wijst mij hardhandig waar ik moet zitten, wanneer en hoe ik moet liggen.

Tijdens de massage gaat hij op mijn rug zitten en trekt aan mijn schouders, daarna aan mijn benen. Even dreig ik buiten adem te raken. Omdat ik het Arabisch niet machtig ben, vind ik er niets beters op dan judo-gewijs af te kloppen, een teken dat hij gelukkig begrijpt.

In de duistere hoeken van de badplaats zitten mannen met elk een emmer warm water voor zich. Af en toe kieperen ze er één over hun hoofden. Ze schrobben hun schouders en nek met plastic sponsjes. Mijn masseur doet dat voor mij en ik heb het gevoel dat hij mijn huid eraf schuurt… Ondanks een lichte twijfel over ’s mans massagetechniek, voel ik me een half uur later fris, licht en opgelucht als ik naar het hotel terugwandel. De armere buitenwijk waarin mijn hotel ligt, biedt een minder aantrekkelijk beeld van de stad. Marrakech is niet overal het toonbeeld van netheid. In de Medina en de armere buurten wordt soms – naar aloude middeleeuwse gewoonte – het afval gewoonweg op straat gedumpt. De meeste straten zijn ook niet verhard, waardoor een regenbui er modderpoelen van maakt.

Tableau vivant

De volgende dag hangt er een onheilspellend motregenlakentje over de stad. Toch besluit ik een bromfiets te huren om wat rond te snorren. Een beetje rijervaring heb je daar wel voor nodig. Het verkeer is chaotisch. Auto’s en vrachtwagens remmen soms bruusk omdat er een ezelskarretje over de weg hobbelt.

Opnieuw is het stervormige stadscentrum een goede leidraad. Langs een zanderige weg staan half afgewerkte flatgebouwen. De gelijkvloerse verdiepingen hebben open portalen waarin mannen zich vooral met metaalbewerking bezighouden. De taferelen doen denken aan sommige wijken in Marseille. Op een braakliggend terrein spelen wel twintig of dertig jongens voetbal. Marokko heeft net de beker verloren, van Tunesië geloof ik. De volgende generatie bereidt zich voor op de revanche.

’s Middags rijd ik langs de grote lanen van de nieuwe wijk Gueliz. Avenue Hassan II, place Abdelmoumen Ben Ali, place du 16 Novembre… In het vale zonlicht vind ik een vrij tafeltje op het terras van een salon de thé, niet verwonderlijk Les Négociants gedoopt. Het ligt op een groot kruispunt waar oude Peugeots (504 !), bromfietsen en voetgangers aanhoudend passeren. Ik denk aan Harvey Keitel : in de film Smoke neemt hij dagelijks één foto van ‘zijn’ kruispunt. Hier gaat het zo : telkens als stoplichten op rood springen, staat er een ander tableau vivant.

De verse muntthee smaakt zoet en ik geniet…

Tot slot rijd ik een rondje om de Medina, op een lange weg richting luchthaven. Daar moet een van de laatste publiekstrekkers liggen, die ik wil bezoeken : Menara, een oud paviljoen aan een groot waterbassin tussen olijfboomgaarden, waar aan de horizon het Atlasgebergte opdoemt. Het is kwart voor zes, de zon is aan haar afdaling begonnen. Uitzonderlijk (en voor enkele dirham) mag ik er toch nog in, hoewel vijf uur, de sluitingstijd, allang voorbij is. Volgens de legende verdronk de sultan hier destijds zijn minnaressen in het water, als hij ze beu was. In de rode gloed van de valavond race ik op mijn 50-cc’tje terug naar de avenue Mohammed V.

Nu mijn citytrip erop zit, zie ik in mijn Brusselse wijk weer dagelijks oude en jonge Marokkanen. Ik probeer in hun ogen te lezen of ze zich die sprookjesachtige stad met vele gezichten herinneren. n

Tekst Guy Van Laere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content