SLAPEN MAAKT ONS MENSELIJK

?De slaap is een ziekte?, zegt een van de hoofdpersonages in zijn boek. ?Slapen maakt ons zo humaan?, zegt Jonathan Coe. ?Ik wil wat menselijkheid te boek stellen.?

Anna Luyten / Foto Lieve Blancquaert

E n hoe durfde ze over zijn moeder te beginnen zijn moeder nota bene en hem ervan te beschuldigen dat hij te vaak bij haar langsging ? Alsof het een soort kritiek was op zijn volwassenheid ; of zelfs op zijn mannelijkheid…

Hij staarde nietsziend voor zich uit, zich niet van zijn omgeving of de andere voetgangers bewust.

‘Teef’, dacht hij bij zichzelf, bij de herinnering aan haar woorden.

En toen riep hij hardop tussen opeengeklemde tanden : ‘Tééf ! ‘

Daarna voelde hij zich iets beter.

(Jonathan Coe, Het huis van de slaap, hoofdstuk 1.)

Het zijn de beginakkoorden van zijn nieuwe roman. Van dan af kan het niet meer stuk.

De auteur : ?Na een hevige ruzie met mijn vrouw liep ik boos de straat op. Scheldtirades tolden door mijn hoofd. Ik moet er heel boosaardig uitgezien hebben. Een vrouw die mij op straat voorbijliep, keek mij doodsbang aan. Ik dacht : ?Tiens, ik moet toch effect hebben op mensen.?

De 36-jarige succesauteur Jonathan Coe schreef met Het huis van de slaap een nieuw meesterwerk. Zijn vakmanschap toonde hij al in zijn vorige roman Het moordende testament (What a carve up !) uit 1994.

In Het moordende testament ging het om de intriges, perfiditeit, hypocrisie en charlatanerie van de leden van de Britse familie Winshaw. In deze schitterende familieroman hekelt Coe het politieke bestel ten tijde van het Thatcherisme. In Het huis van de slaap vertelt hij het verhaal van enkele mensen, zwalpend tussen hun hang naar herinnering en vergeten momenten van zelfkennis en zelfverloochening. Het is een schitterend soort komedie.

Ashdown is een oud huis, gebouwd op een rots aan de Engelse kust. Begin jaren tachtig is het nog een studentenhuis. In 1996 is het een kliniek geworden die mensen opvangt met slaapstoornissen. Hoofdpersonages in het boek zijn Sarah, een vrouw die aan narcolepsie lijdt, Robert, de man die zo hopeloos verliefd op haar wordt én blijft dat hij een sekseverandering ondergaat, Terry, eerst een bevlogen student film, maar tien jaar later een misnoegd en slapeloos filmcriticus, en Gregory, de manager van de slaapkliniek en een vroegere minnaar van Sarah.

Via de verschillende hoofdstukken springt het boek van de ene tijdsperiode naar de andere. Coe weeft een schitterend net rond hun levens die dooreen blijven lopen. Hij doet dat met alle stijlelementen die hij meesterlijk beheerst. Hij gebruikt slapstick, doorvlochten structuren, zwarte humor en veel meer. Onlangs was Jonathan Coe te gast in Amsterdam, ter gelegenheid van een debat over Brits schrijverschap.

Men noemt je een van de belangrijkste stemmen van de jonge garde in de Britse literatuur, maar je weigert je op die manier te profileren. Waarom ?

Jonathan Coe : Ik weet niet of wat ik schrijf een succes kan worden genoemd. Ik doe gewoon mijn best. Ik weet ook niet of ik nog tot die ?jonge garde? behoor. Ik begon te schrijven toen ik negen was. Vanaf mijn vijftiende stuurde ik manuscripten naar uitgevers. Pas toen ik 26 was, kwam mijn eerste roman uit. Sinds dat eerste postpakketje naar een uitgever zijn we twintig jaar verder. Ik heb het gevoel dat ik al een leven lang aan het schrijven ben. Ik voel me niet zo’n jonge schrijver meer. Ik denk dat er nu trouwens een nieuwe, jongere generatie Britse schrijvers aan het opstaan is die een zeer eigen identiteit heeft. De Schot Alan Warner is daar een voorbeeld van. Tegenover hem voel ik me al een schrijver van middelbare leeftijd die met een pijp in de mond in slaap valt voor het haardvuur.

In je romans speel je met vormelementen. Je gebruikt filmtechnieken om je personages vorm te geven. Het huis van de slaap blinkt uit in zijn magistrale opbouw. Je geeft langzaam fragmenten bloot uit het leven van je personages, je speelt met de tijd, de verschillende hoofdstukken die in elkaar overlopen deel je op volgens de fases van de slaap. Hoe nieuw is je manier van schrijven ?

Zelfs de zogenaamde postmoderne roman, waaronder men ook mijn werk rekent, is niet nieuw. In de achttiende eeuw werd wat wij als erg hedendaags beschouwen al gedaan door schrijvers als Tristam Shandy en Henry Fielding. De problematiek van het verdwijnen van het paradigma, het verlies van het geloof in zichzelf, dat kon je twee eeuwen geleden al lezen. Ik heb een doctoraat geschreven over Henry Fielding en Stern. Maar ik heb ook gewerkt rond twintigste-eeuwse schrijvers als Beckett. En ik ben zeker zo erg beïnvloed door het televisiewerk van Monty Python.

Als ik zoals in Het huis van de slaap een gedicht en voetnoten inlas of als ik een hoofdstuk afsluit in het midden van een zin en het volgende hoofdstuk met de rest van de zin begin, is dat niet omdat ik zo nodig origineel wil zijn. Het lijkt mij de meest natuurlijke manier om een verhaal te vertellen. Mijn waarneming van de werkelijkheid gebeurt niet op een rechtlijnige manier. Ik denk niet in termen van begin en einde. Mijn perceptie is sterk beïnvloed door de cinema. Ik denk en ervaar in termen van editen, van montage, van het verspringen van de ene scène naar de andere, van flashbacks en flashforwards. Ons geheugen en onze verbeelding zijn afhankelijk van willekeurige selectie. Dat is de soort beweging die ik in mijn schrijven wil leggen. Ik wil geen artificieel opgeruimde versie van de gebeurtenissen geven.

Je hebt voor de krant over film geschreven. Een van je personages, Terry, de man die in jaren niet meer echt geslapen heeft, is ook filmrecensent. Via hem ventileer je heel wat kritiek op het recensentendom.

Het is gevaarlijk om dit als schrijver te zeggen, maar ik hou niet meer van dit soort journaille. Ik heb vroeger ook kritieken geschreven, ik weet wat het is. Een journalist die alleen maar het werk van anderen recenseert, ontwikkelt slechte gewoonten. Je komt er snel achter dat het onbelangrijk is te zeggen wat je echt van iets vindt, maar des te belangrijker om iets ?slims? te zeggen. Het schrijven zelf moet imponeren en wordt belangrijker dan de film of het boek die je aan het bespreken bent. Dat gebeurde er met Terry. Ik voelde dat dat met mij ook aan het gebeuren was. Als student, in het begin van het boek, houdt Terry nog echt van cinema. Hij heeft zijn helden en houdt vast aan zijn grote artiesten. Later in zijn leven zijn alle films voor hem hetzelfde geworden. Of het gaat om een Disney-tekenfilm of een film van Ingmar Bergman, het doet er niet meer toe. Hij lult over beide op dezelfde hoogdravende manier.

Die neiging tot het uiten van een nietszeggende, intelligentklinkende woordenbrij heeft zich vastgeankerd op het recensentendom. Ik gebruik Terry om daarover te schrijven. Terry hangt het postmoderne idee aan dat alle kunstwerken in essentie dezelfde zijn. We zouden kunst maar consumeren, geen maatstaf meer hebben. We zouden ons geen zorgen meer maken over ?waarden?. Hij bekommert zich om de terreur van de nivellering en doet er zelf aan mee. Zijn houding is erg cynisch. Iemand moet toch erkennen welke films belangrijk zijn en welke niet. Critici doen dat nog nauwelijks voor ons. Zo verliezen we onze weg.

Over postmodernisme en critici gesproken. Heel wat critici noemen jouw werk postmodern.

Ik geloof niet dat ze juist zitten. Ik weet wel wat ze bedoelen : het parodiëren van stijlen en het spelletjes spelen met de vorm. Maar ik ben geen postmodernist.

De levenstwijfel en het uiteenvallen van het ik in verschillende, twijfelende personages is lang niet zo ?postmodernistisch? als men wil laten geloven. Zullen we je een neohumanist noemen ?

Dat is het, ja. Dat is de term die we moeten gebruiken voor dit boek.

Geef er dan jouw definitie van.

Ik bedoel daarmee dat het zeer belangrijk is om een moreel systeem te hebben. Ik geloof dat het mogelijk is om dat idee via een boek over te brengen zonder dat het een sermoen of een prekerige toestand wordt. Neem nu de grote romans van Dickens. Hij is niet alleen een groot verteller maar ook een prachtige entertainer, én hij stopt een waardesysteem in zijn verhalen. Ik hoop dat dat bij mij ook zo het geval is. Ik wil wat menselijkheid te boek stellen.

Welke waarden wil jij verkondigen ?

Niet eens zo’n originele : waarden als rechtvaardigheid en verdraagzaamheid. Ik wil het belang benadrukken van het vertrouwen van de ene mens in de andere. Het zijn fundamentele dingen waar mensen al heel lang over schrijven. Omdat we in zo’n ironisch tijdperk leven, probeer ik een gesprek op te bouwen met de lezer die houdt van ironie en zich verbonden voelt met dit soort teksten. Tegelijkertijd smokkel ik in die tekst zo’n heerlijk ouderwetse waardesystemen, en hoop ik dat ze de lezer bereiken voor hij beseft wat er aan de hand is.

De Engelse titel van Het moordende testament luidde What a carve up !, naar een film die gebaseerd was op The Goul, een werk van de onbekende schrijver Frank King. Je citeerde zelfs passages uit dat boek dat dateert van 1928. Het huis van de slaap is ook een titel van een boekje van die Frank King. Een deel van het verhaal draait zelfs rond dat boek. Wat heb je met die man ?

Ik denk dat het een soort grapje doorheen al mijn boeken wordt. Ik wist niets over die schrijver. Ik ontdekte hem via de film What a carve up !. In de British Library zag ik dat hij een boek geschreven had met de titel The house of sleep. Het is gewoon een slechte thriller, maar met een mooie openingszin. Ik wilde het boekje een medium laten zijn in deze roman. Vroeg of laat zal wel iemand een doctoraat schrijven over de invloed van Frank King op mijn werk.

In je boek hebben verschillende mensen problemen met hun slaap. Gebruikte je je eigen slaapproblemen als inspiratiebron ?

Indirect. Ik had de gewoonte te slaapwandelen. Ik doe het nog af en toe. Een van de laatste keren wilde ik uit het venster springen. Iemand heeft me bij het raam vandaan gehaald. Ik heb ooit tijdens het slaapwandelen mijn oor ernstig verwond. De hele kamer zat ’s ochtends onder het bloed. Toen ik in het huis van een vriend logeerde, ben ik al slaapwandelend op de gang terechtgekomen en wilde ik in het bed van een van zijn buurvrouwen kruipen. Ze heeft me wakker gemaakt.

Aanvankelijk wilde ik een grappig boekje schrijven over slaapwandelen en wat mensen nog zoal doen in hun slaap. Toen ik met de research begon, kwam ik bij al die interessante afwijkingen uit als narcolepsie. Mij obsedeerde het dat slaapproblemen zo’n duidelijke indicatoren zijn van emotionele moeilijkheden. Via de slaap kon ik die gebieden exploreren. Het boek moest wel ernstiger worden.

Zelfs slaapwandelen moet iets te maken hebben met emotionele verwarring. Ik kreeg het zoals de meeste mensen toen mijn adolescentenjaren aanbraken, een op gevoelsvlak erg verwarrende periode.

Heb je ooit zelf een slaapkliniek bezocht ?

Als toeschouwer. Meer niet. Na die verwonding aan mijn oor vroeg ik een bevriend psychiater of ik niet best zo’n slaaponderzoek zou ondergaan. Hij verzekerde me dat zo’n kliniek me niet beter zou maken. Alleen de dokters hebben baat bij hun patiënten. Weer een researchobject. Dat gaf me het idee voor het personage van dokter Dudden in mijn boek. Hij is een krankzinnige arts die geen interesse heeft voor het verzorgen van zijn patiënten. Hij beschouwt ze als onderzoeksmateriaal.

Ik geef toe dat ik als schrijver ook soms mensen als onderzoeksmateriaal gebruik. Schrijvers bestelen hun vrienden van hun intiem en persoonlijk leven. Maar het grote verschil met de arts is dat ik niet pretendeer dat ik de mensen beter ga maken.

Heb je voor dit boek veel vrienden uit je studententijd en je universiteitsperiode bestolen ?

Ik heb het in liederlijke mate gedaan in een van mijn voorgaande romans die A touch of Love heette, een zeer autobiografische novelle over de academische wereld. Ik zat er aanvankelijk erg verveeld mee. Maar dat gevoel smolt weg voor de verwondering toen ik zag hoe gretig mensen naar zichzelf gingen zoeken in dat boek. Alsof ze de behoefte hadden zichzelf te herkennen in mijn novelle. Sommigen waren ervan overtuigd dat sommige karakters gebaseerd waren op hun leven. Het was ontstellend hun gedesillusioneerd gezicht te zien toen ik zei dat het niet zo was. Sommige mensen beschouwen het als een blamage, alsof ze voor jou niet belangrijk genoeg zijn om te fungeren als een personage in een van je boeken.

Een van de centrale figuren in je boek is Sarah. Ze heeft er moeite mee zichzelf te begrijpen, weet niet wat haar seksuele geaardheid is. Daartegenover staat Robert, die zo verliefd is op haar dat hij besluit vrouw te worden. Hoe dicht staan die mensen bij jou ?

Een tiental jaar geleden kende ik iemand als Sarah. Ik had net zoals Robert een vreemde maar hechte vriendschap met haar. Ze was lesbisch. Of ze dacht dat ze lesbisch was. Om die reden is het nooit meer dan een vriendschapsrelatie geworden tussen ons.

Wilde je dat dan ?

Ik denk dat ik het wilde.

Mensen in je boek leven op een soort van grens van zelfkennis en twijfel.

Ik ben beducht voor mensen die zeker zijn van zichzelf. Mensen die het gevoel hebben of de indruk willen geven dat zij controle hebben over hun leven en die pretenderen heel goed te weten welke richting zij uitwillen, beangstigen mij. Het is een paradox omdat de meeste romans over die rechtlijnige helden gaan. Het is makkelijker een roman te schrijven over een held of een heldin die de actie voortduwt als een zeer dynamische figuur. Ik hou het meest van de karakters die passief zijn en die openstaan voor dingen die hen overkomen. Ik hou van mensen die durven verward te zijn over zichzelf en over hun identiteit omdat ik denk dat de meesten onder ons zo zijn. Het is interessant om zo’n karakter centraal te plaatsen in een boek. Lezers worden vaak ongeduldig van zo’n personages. Lezers willen dat Sarah een beslissing neemt over haar seksuele geaardheid. Iemand zei me : ?Ik zou die Sarah dooreen willen schudden en het uitroepen : doe nu iets ! Neem een beslissing ! Los het probleem op !? Maar zo gaat het in het echte leven ook niet. Waarom zou het in een boek dan wel moeten gaan ?

Heb je veel gemeen met de twijfelende Sarah ?

Ja. Zoals iedereen denk ik. Ik heb soms ook verkeerde beslissingen genomen in verband met mensen en belangrijke dingen in mijn leven. Jaren later realiseer je je wat je toen had moeten doen.

Daartegenover staat de controledrift van een man als dokter Dudden. Dudden, de waakzaamheid.

In de slaap en de droom ben je onderworpen aan het feit dat alles willekeurig en in het wilde weg wordt gecreëerd. De slaap is het moment waarop je controle verliest. Daar gaat voor mij dan ook dit boek over. Het is belangrijk als mens een passieve rol op je te nemen en toe te laten dat dingen je overkomen. Het is belangrijk te weten dat je niet het recht hebt om mensen te controleren. Vele artsen, therapeuten en politici denken dat ze dat wel kunnen.

De dromer leunt achterover en laat de andere realiteit toe om vorm aan te nemen in zijn geest. Als we Terry voor het eerst ontmoeten, heeft hij al jaren niet meer echt geslapen. Hij is een opgedroogde, cynische persoon geworden. Hij heeft zijn menselijkheid verloren. Naarmate zijn slaappatroon verbetert, van stadium één tot uiteindelijk de REM-fase, groeit ook zijn menselijkheid. Hij herontdekt zijn verbeelding, herontdekt zijn humaniteit.

Dit is het tegendeel van wat dokter Dudden in uw boek zegt : ?Slaap is een ziekte.?

Het is een soort van monstrueuze theorie. Slaap betekent alles. Slaap is een van de dingen die ons humaan maakt. Mensen die het zonder willen doen of die de slaap bevechten zoals Thatcher deed, zijn gevaarlijk. Het is toch niet verantwoord te beweren dat je maar drie uur slaap per nacht nodig hebt.

Het is nochtans een gebruikelijk strategisch middel in de politiek. Hitler verbood alle foto’s waar hij duttend opstond. Nachtelijke vergaderingen worden als heldenavonturen beschouwd. Wie het langst zonder slaap kan, is de beslechter van de discussie. Het volk wordt geregeerd terwijl het ligt te snurken. De herders waken. Dat is toch het impliciete politieke statement dat al eeuwen geldt.

Het is mensonterend. Om een succesvol politicus te worden, moet je zoveel van jezelf achterlaten. Je verliest zoveel van je menselijkheid, je verliest je twijfel, je verliest je gevoel voor humor en zelfrelativering, je onafhankelijke geest. Je moet zeggen wat anderen zeggen of wat anderen willen dat je zegt. Daar komt nog eens bij dat deze mensen zeggen dat hun slaap een soort van zwakheid is. Ze zijn bang voor hun menselijkheid.

In de oneven hoofdstukken van je boek, die zich afspelen in de jaren 1983-1984, zijn je personages studenten. Ze zitten nog vol goede bedoelingen en geëngageerde plannen. Hoe bepalend is de studententijd in een mensenleven ?

Ik was 25 toen ik de universiteit verliet. Ik was graag een eeuwige student gebleven. Hoewel. Iedere mens is een eeuwige student. Het idee dat je alleen op school of de universiteit leert en dat je daarna de wereld moet intrekken en het échte leven moet beginnen, is nonsens. Je trekt de hele tijd lessen uit het leven. Met het ouder worden versnelt dat leerproces zelfs.

Die studententijd is ook een verwarrende periode. Je verlaat voor het eerst de geborgenheid van je thuishaven. Je slaapt ’s nachts niet meer in het huis van je ouders. Eindelijk doe je ’s nachts wat je wil. Je leeft voor ’t eerst samen met nieuwe mensen, mensen die geen familie zijn. De universiteitscampus is de buitenwereld in zijn meest intense vorm. Ook op intellectueel gebied is het een zeer actieve periode. Je wordt geconfronteerd met nieuwe ideeën en tracht je eigen weg daarin te vinden. Ik heb nu twee romans geschreven over het studentenleven en dat is genoeg. Mijn volgende roman zal gaan over kinderen van vijftien jaar. Het zijn kinderen die in de jaren zeventig werken aan een schoolkrant. In de jaren negentig zijn ze journalisten geworden en laat ik hen over de politiek vertellen.

Je vorige roman, Het moordende testament, ging over de politiek in de jaren tachtig. Met Het huis van de slaap ging je van het politieke naar het persoonlijke. Is die hang naar politiek er nu weer ?

Ik had het gevoel dat ik in Het moordende testament het persoonlijke leven te veel genegeerd te hebben. Ik besteedde veel aandacht aan het publieke bestaan van de mens. Met mijn volgend boek wilde ik de mensen verrassen. Men verwachtte een nieuwe politieke satire. Ik wilde iets heel intiems en psychologisch schrijven, de emotionele onderstroom van mijn personages exploreren. Een thema als de slaap dicteert die aanpak ook. In een roman zouden beide, politiek/publiek leven en het innerlijk leven aanwezig moeten zijn. Misschien zijn deze twee boeken een oefening in het beheersen van beide terreinen.

De politieke context van de voorbije jaren nodigde misschien ook niet zo uit om over te schrijven. De jaren negentig. Ik heb niet zoveel te zeggen over John Major als eerste-minister. Hij was een rustige, saaie persoonlijkheid. Hij kon mijn verbeelding absoluut niet exciteren. Thatchers’ politieke medewerkers waren makkelijker schrijfvoer. Zij waren schurken. Zoiets is een bron voor mijn zwarte humor.

In mijn volgend verhaal wil ik het politieke landschap schilderen van de jaren zeventig en negentig. Engeland is zo veranderd tijdens die periode. We zijn ons fundamenteel aan het wijzigen. Ik stond versteld van de emoties die oplaaiden toen Lady Di stierf. Of kijk naar de manier waarop het reilen en zeilen van de nannie Woodward werd gevolgd. Het is vreemd. Maar die filistijnse Britten zijn weer heiligen aan het maken.

Jonathan Coe, Het huis van de slaap. Meulenhoff, Amsterdam, 1997, 319 pag.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content