Slaapcoupé
“Een vreemde man komt binnen in de trein. Hij nestelt zich in de zetel tegenover mij. Zijn ogen dwalen op en neer, dat vind ik fijn. Niemand heeft het in de gaten, alleen ik en hij.” Zo begint het lied Trein van Sabien Tiels, een hit uit 1996, maar ook het liefdesverhaal van mijn ouders. Het is 1981 en mijn vader gaat op skireis naar Zuid-Tirol. In Brugge stapt hij op de nachttrein naar Innichen. Hij neemt als enige plaats in een coupé met zes bedden en wanneer niemand erbij komt in het station van Gent, verheugt hij zich al op een nachtje lekker doorslapen in alle stilte. Maar in Brussel-Zuid komt een luidruchtige, maar sympathieke bende de rust verstoren. “Hoe heet jij?” vraagt de vrouw die twee jaar later mijn moeder zou worden. Mijn West-Vlaamse vader is zo gecharmeerd door het Vlaams-Brabantse meisje dat hem bij het gesprek betrekt, dat hij ’s nachts vanuit zijn slaapbank nog amper oogcontact durft te maken. Zodra ze in de sneeuw arriveren, wil hij zijn hotel omboeken naar dat van haar. Hij weet het zeker: dit is ze.
Als kind smulden mijn broer, zus en ik van het idee dat wij op de wereld waren dankzij het geweldige boekingssysteem van de NMBS en Wagons-Lits dat hen in die coupé bijeenbracht. Ik denk dat we de vraag over de jaren heen wel honderd keer hebben gesteld: “Vertel nog eens hoe jullie elkaar leerden kennen?”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier