Woensdag is het en ik loop door een ijskoude stad, mij bewust van de raarheid van het woord woensdag. De dag dat er gewoenst wordt. Jaren gebruik je het, zonder erbij stil te staan, en opeens zeg je het honderd keer na elkaar, tot het geen woensdag meer is maar dagwoens wordt, op zich niet eens zoveel eigenaardiger. De woensdag is nog altijd een beetje mijn lievelingsdag, een voorkeur die waarschijnlijk teruggaat tot de lagere school, toen we op woensdagmiddag naar huis mochten. Zo’n halve vrije dag was prettiger dan een hele, al was het maar omdat je er in de voormiddag naar kon zitten verlangen. Het verlangen is, zoals bekend, vaak aangenamer dan de vervulling ervan.

Op deze woensdag ga ik een kerk binnen, wat ik wel vaker doe, om er stilte te vinden en gekuch dat opklautert tegen gewelven. Vandaag is er iets speciaals aan de hand. Tientallen schoolmeisjes repeteren voor het altaar, een koor dat hemels klinkt. ” You’re my only hope“, zingen zij als sijsjes. De magie wordt verstoord door de opmerkingen van een leraar. “Allez komaan, actie”, hoor ik hem krassen. “Ik zie hier en daar nog herkauwers. Wil je wel eens zorgen dat die kauwgum gauw verdwijnt ?”

Herkauwers. Some things will never change. Krek hetzelfde flauwe grapje maakten ze al in mijn eigen schooltijd. Geplaagd door de overtollige aanwezigheid van mensen wijk ik uit naar een zijbeuk, waar Maria smartelijk de ogen ten hemel slaat, met een hart dat door liefst zeven zwaarden is doorboord. In een kapel die oosters aandoet, ligt een plaasteren christus levensgroot uitgestrekt. Bloed vloeit uit de wonde in zijn zijde, uit zijn handen en zijn voeten en zelfs uit zijn ogen, terwijl hij gewassen wordt door vier figuren die ik niet kan plaatsen. Een andere christusfiguur zit, naakt op een lendendoek na, de handen samengebonden en met zijn blote voet op een doodshoofd steunend als was het een voetbal, peinzend voor zich uit te staren. Links en rechts geflankeerd door sanseveria’s.

Een vrouw knielt bij de christus en slaat devoot een kruis. Ik ben niet zo devoot, maar als ik tussen devoot en goddeloos moet kiezen dan ga ik voor devoot. Dat komt wellicht door Oswald, de protestantse voorganger die vroeger bij ons over de vloer kwam en die een dochter had die engelachtig was – vooral met dat geloof erbij, dat haar iets lijdends en ook onbereikbaars gaf.

Ik werp een blik in het boek waarin mensen verzuchtingen en weeklachten schrijven. Epistels in het West-Vlaams en in het Frans, in oude en jonge handschriften, soms beverig, soms kinderlijk versierd met bloemetjes en krullen, een enkele zelfs in het cyrillisch.

“Heer, laat de kinderen in de wereld geen honger lijden.” “Om op een deftige manier van een vriendin af te geraken.” “Bid voor Patricia, opdat ze die nare ziekte overwint.” “Slaap zacht Simba, dierbare kat.” “Van de Joris aan zijn Jezus.”

“O God, laat ons iets horen van ons lief Anneke.”

Ondanks de verwensingen en de beproevingen, ondanks de obstakels op mijn pad, kan ik maar één woord bedenken om in dat boek te zetten :

Dank.

Het is niet gericht aan iets of aan iemand, niet aan een oerkracht of energie. En toch. De behoefte dat te schrijven.

Geroezemoes en geschuifel. Stoelen die kriepen op vloeren van marmer. Tot mijn ongenoegen stroomt de kerk nu razendsnel vol kolkende zestienjarigen. Ze krijgen iets bedreigends als je ze in zulke industriële hoeveelheden samen ziet. Ik word een vage geur gewaar van voeten.

Als een vampier bij dageraad vlucht ik naar buiten, knipperend tegen het onverwacht felle winterlicht. In een stille straat koop ik een kilo peren, waar ik de laatste tijd zo gek op ben dat ik er wel vijf per dag van kan eten.

Onderweg plast een man tegen een muurtje. Hij draagt een Incamuts.

Het is nog steeds woensdag, nu vijftien uur zevenenveertig.

Ik vraag mij af wat er met Anneke zou zijn gebeurd.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content