Appelen, peren, kersen en fruit plukkende sikhs, dat kennen we van Sint-Truiden. En met een voetbalploeg die zichzelf onlangs schromelijk overschatte, haalt de stad ook het nieuws. Helaas zelden of nooit met al het fraais dat er voorhanden is.

Op de Grote Markt zijn veruit de meeste gevels nog getooid met de geel-blauwe vlaggen van STVV, de voetbalploeg die een paar dagen voor mijn bezoek totaal onverwacht de bekerfinale verloor (drie-één !) van La Louvière. “Maar feesten deden we toch. De Truienaren waren er al drie weken van tevoren mee bezig, dat stop je niet zomaar”, zegt Roger Haubrechts, vers gepensioneerd onderwijzer en een van de 23 stadsgidsen. Wie niet van harte mee vierden, waren de fruittelers, want vorige week heeft het hevig geonweerd. Alweer een ramp : na de laattijdige vorst die een gedeelte van de bloesems bevroor, hagelde de storm frêle vruchtjes van de bomen. “Ach wat”, relativeert Roger. “Zoals een Hollandse toerist ooit zei : fruittelers zijn als boeren en varkens : ze worden knorrend vet.”

Roger heeft het druk, dezer dagen. Drie, vier keer per week rukt hij uit om mensen te gidsen door de stad die hij kent als zijn broekzak. Vanochtend nog leidde hij vier pastoors rond, dertig jaar geleden studeerden ze af aan het seminarie van Sint-Truiden en sindsdien hadden ze er geen voet meer gezet. “De Kruisafneming in de hal van het vroegere seminarie, een werk van een leerling van Rubens en een perfecte spiegeling van diens Kruisafneming, herinnerden ze zich nog. Maar die pastoors stonden nogal te kijken naar het plafond van de Keizerszaal. Jozef als onderkoning van Egypte, die zijn vader en broers ontvangt, eeuwen geleden geschilderd door de Italiaan Caldelli : dat hadden die oude mannen nooit opgemerkt. Als ijverige seminaristen hadden ze nooit op het plafond gelet, ze hadden enkel oog voor de spreker op het gestoelte.”

Pastoors, seminarie… Ja, Sint-Truiden heeft nauwe banden met de hemel en zijn bewoners. De stad telt nauwelijks 37.500 inwoners, maar wel achttien of negentien kloosters, die de laatste jaren meestal een andere bestemming kregen. Kapucijnen en kapucinessen, broeders van liefde, benedictijnen, clarissen, ursulinen, cellenbroeders of alexianen… Ik vraag me af of er een broeder- of zustersoort niet vertegenwoordigd was. En er waren ook vluchthuizen voor paters en nonnen : een refugehuis van de abdij van Averbode, voor het geval dat de grond daar te heet werd onder de voeten van de norbertijnen, en een van de abdij van Herkenrode. De stad heeft zelfs heiligen van wie de rest van Vlaanderen nog nooit gehoord heeft. Sint-Gangulfus, bijvoorbeeld, wiens kerk gebouwd werd in de elfde eeuw. Kortom : in Sint-Truiden is het alles heiligen en sinten, kloosters en abdijen wat de klok slaat. Afgezien van de beiaard in de Hallentoren uit 1366, waarvan de 48 klokken op tijd en stond hun deuntjes over het tweede grootste marktplein van Vlaanderen tingelen.

De stad smeedt zelfs plannen om van de Grote Markt het grootste terras van het land te maken. Tijdens de weekends moet het plein autovrij blijven, zodat de cafés en hun terrassen welig kunnen woekeren, tot bij het stadhuis dat plompverloren midden op de markt staat.

Lourdes avant la lettre

Het begon allemaal met Trudo, aan wie de stad haar ontstaan, haar patroonheilige, haar naam en die van appelsap te danken heeft. Het adellijke kind werd geboren in 628 in Sarchinium, niet ver hier vandaan. Als kleine jongen verzamelde hij stenen en bouwde van alles, onder andere een kerkje. Op een dag stootte een vileine en jaloerse buurvrouw het kerkje om en God sloeg haar meteen met blindheid. De kleine Trudo, toen al een beetje heilig, verrichtte zijn eerste wonder : hij bad tot God om haar genezing, en ziet : ze zag weer. Maar het bleef niet bij dat ene mirakel. Toen Trudo, wiens droom het was om priester te worden, naar het seminarie van Metz in Frankrijk trok, werd hij het mikpunt van spot. Een kwaadaardige kerkbewaarder zwoer dat hij ten eeuwigen dage tandpijn zou hebben als dat ‘stom Limburgs boerke’ ooit de psalmen zou leren in de goede volgorde. “Tja”, zegt Roger. “Ge hoort me al komen… Na amper één jaar was het zover, en zat zijn belager met tandpijn. Maar brave Trudo verloste hem ervan.”

Hij werd priester en bouwde een échte kerk, op de rechteroever van de Cicindria, een beek uit het Getebekken. En die kerk werd een abdij en later een abdijstad, waar meer dan duizend jaar aan werd gesleuteld en getimmerd. In alle mogelijke stijlen, van Romaans tot classicistisch, werd er ter ere van al die heiligen (Trudo kreeg gezelschap) gebouwd. “Sint-Truiden was een Lourdes avant la lettre. Van heinde en verre stroomden bedevaartgangers toe”, zegt Roger. Maar de aanwezigheid van al die pelgrims en sinten ten spijt, bleef de stad niet van onheil bespaard. En zeker niet van bommen en granaten. Lodewijk XIV liet einde zeventiende eeuw dynamiet onder de stadswallen leggen. Tijdens de Franse bezetting werd de stad vrijwel geheel geplunderd. In 1940 viel een bom, die bedoeld was voor de luchtmachtbasis in Brustem, per ongeluk op de Minderbroederskerk en het bijbehorende klooster, een complex dat in 1731 al vernieuwd was.

Zelfs de Cicindriabeek ontkwam niet aan ellende : die is in 1992 ontploft ! Een beek ! Ontploft ! De molen is dus verdwenen, maar de meeste andere verwoestingen zijn hersteld en gerestaureerd. De abdij, het klooster, de kerk… Maar de stadswallen niet. Wat nog heel was, bleef staan, maar in de plaats van de neergehaalde muren kwam er een mooi stadspark, waarin de kraters van de dynamietinslagen vijvers werden. Het is zo’n romantische plek, dat bruidsparen er naartoe komen voor een fotosessie. “Wij ook”, zegt Roger. “Wij hebben ook nog een huwelijksfoto van vlak voor de waterval, met op de achtergrond een kiosk die op het roemrijk verleden van België wijst : een negerhut”, lacht hij.

Suske de Poep

Bij de Minderbroederskerk houdt Roger een lange uiteenzetting. “De minderbroeders arriveerden in Sint-Truiden in 1226. De huidige kerk, opgetrokken in sobere barok zoals je ziet, is begin-achttiende-eeuws. In de tuin van het klooster staat nog een deel van de middeleeuwse stadswal overeind. Ha, daar is pater Hansen, zie.” Zowel Roger als pater Hansen steken joviaal de hand op. “Wij hebben dezelfde kledingmaat, ik kan makkelijk zijn pij lenen voor rondleidingen.”

Want dat doet Roger af en toe. Dan kruipt hij in de pij van pater Hansen en het personage van pater Ludovicus die in 1735 intrad bij de Vlaamse minderbroeders. Er zijn nog andere gidsen in Sint-Truiden die in de kleren, maar vooral in het hoofd en het hart van historische figuren, theatrale monumentenwandelingen houden. Trudo vertelt zijn levensverhaal, net als zijn moeder Adela. En ene adellijke Régine, de laatste benedictines van het klooster van Nonnemielen. En dan is er nog Fin, de volksvrouw die onder andere van naadje tot draadje het mysterieuze verhaal van Suske de Poep en het Voorvelleke uit de doeken doet, die in 1784 levendig werden verbrand.

De minderbroeders waren altijd belangrijk voor de stad. “Ik hoor het mijn grootmoeder nog vertellen : als in het klooster hongersnood dreigde, klepte men het klokje. Dan liet iedereen alles vallen en de mensen grabbelden al wat eetbaar was bijeen voor de paters en broeders. En dat is geen honderd jaar geleden, zulle.”

Vandaag wonen er in het klooster behalve pater Hansen nog een 25-tal paters en broeders en twee zusters die de lange, brede gangen boenen alsof ze zich daarmee hun plekje in de hemel verzekeren. En bovendien is er het Museum van de Vlaamse Minderbroeders ondergebracht met allerlei wetenswaardigheden over de Heilige Franciscus en zijn volgelingen. Er hangen schilderijen uit de zestiende eeuw, er staat liturgisch vaatwerk tot een met een reisaltaar en toebehoren in een soort picknickkoffer. Bij een merkwaardig kleinood houdt Roger halt : “Een kom van de dertiende eeuw, dat is wetenschappelijk vastgesteld. Vanwege de zorg waarmee deze uitgeholde kalebas eeuwenlang verzorgd en hersteld is, zou het de eetkom van onze goede vriend Franciscus kunnen zijn. Let wel, ik zeg : zou kunnen zijn.”

Ook in de schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwekerk bevinden zich tal van relieken en andere religieuze voorwerpen. Het paradepaardje is ongetwijfeld de vergulde monstrans van 106 centimeter hoog, bezet met edelstenen. “Dit is de stad van de relieken”, zegt Roger. “Er zijn er wel 138 in Sint-Truiden. Dat waren vroeger relatiegeschenken. Zoals je nu een balpen krijgt, kreeg je toen een reliek. Het liefst eentje van de 11.000 maagden, die zijn in deze streek enorm populair.”

Mannelijke begijnen

De musea in Sint-Truiden zijn gratis toegankelijk. Gaan ze Steve Stunt achterna met die gratis-politiek ? “Ach nee, wij doen dat al veel langer. En het blijkt nog meer op te leveren ook. Het systeem trekt meer bezoekers aan, en die zijn vrijgeviger. Ze kopen makkelijker de catalogus, doen vrij giften”, volgens Roger. Maar eigenlijk is de hele stad één groot openluchtmuseum. Niet meteen een openbaring van hedendaagse vormentaal, maar een bonte schakering van een unieke opsomming van een rijke, oude architectuurgeschiedenis. “Sint-Truiden is de zesde Vlaamse monumentenstad, na Brugge, Gent, Antwerpen, Leuven en Mechelen, met meer dan 190 beschermde monumenten. Het traject tussen de Minderbroederskerk en het Begijnhof is amper anderhalve kilometer lang, maar ligt bezaaid met architecturale pareltjes. Ik geef het toe,” zegt Roger, “ons Sint-Agnesbegijnhof, dat samen met twaalf andere Vlaamse begijnhoven op de Wereldlijst van Cultureel Erfgoed is opgenomen, is niet zo fraai als dat van Lier bijvoorbeeld, maar onze begijnhofkerk stelt de andere in de schaduw. Vooral het inte- rieur ervan siert de omslag van veel kunstboeken. De 38 muurschilderingen zijn aangebracht tussen 1300 en de zeventiende eeuw. Ze stellen scènes voor uit het leven van heilige vrouwen.”

Een andere merkwaardigheid is het Sint-Mathiasklooster, een optrekje voor begarden of bogarden, de (arme) mannelijke tegenhangers van begijnen, dat gesticht werd in de dertiende eeuw. Later werd de plek (nog) een seminarie, dan een school waaraan de huidige naam nog herinnert : Co-Moyenne, een verbastering van école moyenne. Nu is het een winkelcentrum met een binnenspeeltuin.

Wereldtentoonstelling

Heel wat aardser dan de binnenstad is het Stationskwartier, dat begin twintigste eeuw werd opgetrokken. Vóór die tijd bevond die wijk zich buiten de stad. De lemen huizen die er stonden, gaven het de naam ‘het lemen dorp’. In 1907 besloot de stad om de wijk te saneren, met andere woorden : alles met de grond gelijk te maken, om er de Provinciale Tentoonstelling te organiseren. “Truienaars spreken nog altijd over de Wereldtentoonstelling“, zegt Roger. Toen die was afgelopen, kocht een plaatselijke aannemer de terreinen op en pootte er in één keer een gloednieuwe wijk neer. Dat het in één adem gebeurde, is te merken aan de gelijkvormigheid van de huizen : allemaal gebouwd volgens hetzelfde plan, in een eclectische stijl, een samenraapsel van art nouveau, met veel smeedwerk, zuiltjes, frontons, glazuurtegels en erkers die de Truienaars ‘garderobes’ noemen omdat ze op kleerkasten lijken. ” Ainsi soit-il“, besluit Roger, out of the blue. n

Griet Schrauwen / Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content