SICILAANSE STIJFKOP

Wie het in Italië wil maken als onafhankelijk modeontwerper moet flink wat uit zijn hoed toveren. Siciliaan Maurizio Pecoraro werd een grote belofte dankzij verbeeldingskracht, ambachtelijkheid en een fikse portie koppigheid.

Maurizio Pecoraro

Wim Denolf

Italië mag dan een van de grote modelanden zijn, het brengt verrassend weinig onafhankelijke ontwerpers voort. Wedijveren met Gucci, Prada en Armani is nu eenmaal niet eenvoudig. Alleen wie een uniek product maakt, kan het proberen, want Italië stelt meesterschap op prijs als geen ander. Of je nu filosoof bent, journalist, schoenmaker of chef-kok, vakkundigheid levert steevast bewondering en notoriteit op. Dat heeft niet alleen te maken met gehechtheid aan traditie en ’s lands rijke kunst- en ambachtengeschiedenis, maar ook met sociale mobiliteit. Italianen die hun vaardigheden weten om te zetten in succes worden niet met afgunst bekeken, maar kunnen op algemene goedkeuring rekenen. Zelfs al is dat talent eigenlijk een ondeugd en je naam SilvioBerlusconi.

Geen wonder dat het land stormloopt voor modeontwerper Maurizio Pecoraro (40). Sinds de Siciliaan uit Palermo zijn wintercollectie voorstelde tijdens de modeweek van Milaan wordt de ontwerper gehypet als een van Italiës weinige ‘grote beloften’ en draagt de halve Italiaanse modepers zijn luxueuze ontwerpen in exotische en artisanaal gedecoreerde stoffen.

Nochtans heeft de Siciliaan een indrukwekkend parcours achter de rug. Na een korte stage bij een lokale kleermaker, trok de twintigjarige Pecoraro naar Milaan om een modeopleiding te volgen aan het befaamde Instituto Marangoni: “Ik was een succesvol kunstrolschaatser, maar kleding ontwerpen was mijn ware roeping. Mijn vader wilde me koste wat het kost aan het werk in zijn autogroothandel, ( lacht) maar dat was voor mij ondenkbaar.”

Als een zelfverklaarde Romeinse leerjongen verkende Pecoraro de volgende vijftien jaar alle uithoeken van de modewereld: hij werkte als assistent bij Thierry Mugler in Parijs, leidde de productie bij Versace in Novara, was freelance ontwerper bij Les Copains en Antonio Fusco en werkte een tijdlang ook als aankoper. Vervolgens had hij vijf jaar lang de creatieve leiding over het Italiaanse modehuis Alma, wiens annalen leerlingen als Karl Lagerfeld en Alessandro Dell’Acqua vermelden.

Tot de zuiderse koppigheid kwam bovendrijven en hij in 1998 zijn eigen weg ging. Hij richtte een bedrijfje op om de productie te coördineren en stopte zowat zijn hele spaargeld in een eerste damescollectie. “Ik wilde mezelf uitdrukken zonder enige beperking”, verduidelijkt Pecoraro, die rond zijn twaalfde moeders naaimachine ontdekte en korte tijd later zijn vriendenkring van broeken voorzag. “Het was leerzaam om alle aspecten van de modewereld te leren kennen, maar als je in opdracht van een ander werkt, zijn er altijd grenzen aan je creatieve vrijheid. Je ideeën kosten te veel, de klanten stellen eisen, het verhaal achter je collectie is te ingewikkeld – het is altijd iets. Dat was frustrerend en dus doe ik het sindsdien alleen nog zoals ik het wil: volgens mijn visie, in mijn tempo, zonder toegevingen, van begin tot einde.”

Die eigenzinnigheid levert hoogst originele en vaak delicaat versierde kleding op: geparelde mantels van kameelhaar, handgeschilderde vilten jurken, tulen hemden met schelpjes, Pecoraro’s inventieve creaties zijn even herkenbaar als onvoorspelbaar. Een stijl die openbloeide met de hulp van Gianni Versace: “Gianni heeft me geleerd wat ontwerpen is”, zegt Pecoraro zacht, alsof de doden meeluisteren. “Hij had oog voor detail. Hij hoefde een kledingstuk maar even aan te raken en het werd helemaal van hem. Hij toonde me het belang van persoonlijkheid. Weet je, iedereen maakt kleding, op zich is dat niet bijzonder. Het komt erop aan een eigen, herkenbare stijl te ontwikkelen en je ontwerpen te individualiseren. Gianni heeft me geleerd te focussen. Ik doe mijn ding, zonder me te verliezen op zijwegen en mee te drijven op trends. Zulke uitstapjes karakteriseren niemand. Uiteindelijk is dat het beste advies dat je een jonge ontwerper kunt geven: weet duidelijk wat je wilt, zet door, twijfel niet en verander nooit van richting.”

Met vluchtige etnische trends of hippienostalgie heeft Pecoraro dan ook weinig te maken. Hij is veeleer een ontdekkingsreiziger die uitheemse technieken en gespecialiseerde ambachtslui vindt in India en Nepal, vintagestoffen koopt op Londense tweedehandsmarkten en organische stoffen als alpacawol uitzoekt in Zuid-Amerika. Hij is een vakman die handgesneden leren of zilveren lovertjes en ander borduurwerk bestelt bij oude Siciliaanse vrouwen, in zijn laboratorium in Milaan vegetatieve pashmina ontwikkelt van zeewier en experimenteert met uiteenlopende materialen als hout, balein, hoorn, ivoor en Swarovski-kristal.

Mocht het allemaal nogal exotisch en beladen klinken, Pecoraro giet al dat moois in hedendaagse, elegante silhouetten, wars van folklorisme en extravagantie. Zelfs koningin Rania van Jordanië is kind aan huis bij de Siciliaan. De huidige wintercollectie, beïnvloed door de jaren twintig, heeft zilverdraden, veren en welgevormde bloemendecoraties als blikvangers, maar het geheel is tijdloos en universeel. “Ik heb geen ideaal vrouwenbeeld”, zegt Pecoraro. “Ik zou vrouwen graag de totale vrijheid geven om zichzelf op een heel persoonlijke manier te kleden, niet volgens de Pecoraro-look, maar volgens hun eigen smaak. Als ik op straat rondkijk, zijn het niet de volledig in Prada of Armani gehulde vrouwen die me opvallen, dat is saai. Maar als ik een vrouw zie die apart gekleed is, met eigenzinnige combinaties, dan is mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Uiteindelijk moet elke vrouw, en elke man, maar een eigen stijl uitdragen.”

Maar al is het resultaat ontspannen prêt-à-porter, de aanpak heeft vaak haute-coutureallures. “Tachtig procent van mijn collectie is hand- en ambachtswerk”, benadrukt Pecoraro, “van het kleuren van de stoffen tot hun versiering. De ambachten hebben me altijd gefascineerd, misschien omdat ik er in Sicilië altijd mee geconfronteerd word. Zolang die kostbare vaardigheden beschikbaar zijn, wil ik er gebruik van maken. Mijn dada is dan ook niet zozeer de structuur of belijning van een kledingstuk, maar het decoratieve. Baanbrekende kledingstukken ontwerpen zegt me niets, in de mode is alles al uitgevonden: een rok is een rok, een hemd een hemd. Het enige wat vernieuwend of modern kan zijn, is de manier waarop je zaken combineert of versiert. Dat is telkens de uitdaging.”

De luxueuze juweeltjes van Pecoraro mogen trends dan overstijgen, een kunstenaar als hij past moeilijk in het fashion system. Het technische werk achter de creaties beperkt immers de productieaantallen, terwijl ook tijd een kritiek gegeven is. Voor modeontwerpers duurt een seizoen immers geen zes maanden: wie eerst in de winkel ligt, verkoopt het best. Veel vrouwen kopen immers bij aanvang van het seizoen. “Het is dus een kwestie van zo snel mogelijk bestellingen te vergaren en die op tijd af te werken. Dat is met een collectie als de mijne geen sinecure.” De gebruinde, in een strak ecru hemd gehulde Italiaan vertelt me glimlachend hoe zijn eerste, zelf gefinancierde collectie bijna in het water viel. Kort voor de start van de verkoop zegt de wereldwijde distributeur het akkoord op. Pecoraro begon als een gek rond te bellen en hing een vijftigtal stukken op in een geïmproviseerde showroom in een godvergeten buurt, buiten het Milanese modeparcours. “Zodat de eerste dagen niemand opdaagde en ik een zenuwinzinking nabij was ( lacht). Tot een belangrijke Italiaanse klant uit Brescia aarzelend enkele stukken kocht. De dagen daarop stond plotseling de hele wereld voor de deur, tot er geen stoel of glas nog overbleef. De dame in kwestie had zoveel collega’s en kennissen opgebeld dat ik meteen zeventig klanten had.”

Inmiddels is Pecoraro kind aan huis bij prestigieuze namen als Colette in Parijs, Corso Como in Milaan en Bergdorf Goodman in New York. In Antwerpen wordt zijn collectie aangekocht door Fragma. Een aanzienlijk obstakel voor einzelgängers als Pecoraro is echter de merkenstrategie van de grote modehuizen, hun bijbehorende marketinginspanningen en de toegenomen afhankelijkheid van media-aandacht. Vroeg of laat moet je wel mee in die mallemolen, meent Pecoraro: “In het begin verkochten de collecties noodgedwongen zichzelf, ik had gewoon geen geld voor publiciteit of defilés. Maar dat kun je niet volhouden, zeker niet in Italië. Als je wilt dat verkopers de moeite doen om een moeilijk en kostelijk product als het mijne te verduidelijken, moet je immers ook aan de bekendheid van je naam werken. Want waarom zou een nobody zoveel geld kosten?”

Het probleem is bekend: ontwerpers die geen grote groep of sponsor achter zich hebben, krijgen het almaar moeilijker. Volgens Pecoraro, zelf al halverwege de dertig toen hij het nodige spaarpotje bij elkaar had, zijn er in Italië vele jonge getalenteerde designers waar we nooit van zullen horen. Financiers spelen immers graag op veilig, en investeren dan ook liever in bekende namen dan jongeren die zich nog moeten bewijzen.

Geld is echter slechts één reden waarom Italiaanse beloften schaars zijn. “De Italiaanse aanpak is heel anders dan die in Noord-Europa en vaak pretentieus: de Belgen werken langzaam en met een zekere bescheidenheid aan hun toekomst, hier willen ontwerpers meteen een gigantische showroom, een spectaculair defilé, bekende topmodellen – het kan niet op. Bij mij is het omgekeerd gegaan. Ik wilde geen defilé organiseren, dat was geen doel op zich. Ik heb het pas gedaan toen het echt nodig was, ter ondersteuning van alle betrokkenen. Dat is de fout die velen maken: ze blijven zichzelf niet en proberen mee te draaien in een systeem waar ze eigenlijk niet thuishoren.”

Uitbreiden, en bijvoorbeeld een mannencollectie lanceren, is dan ook het laatste aan Pecoraro’s hoofd. Een grote naam worden hoeft niet. “Als we op dit niveau kunnen voortdoen, ben ik meer dan gelukkig. Het enige wat me interesseert is mijn zin doen, zonder beperkingen, commerciële toegevingen en verkoopcijfers in mijn nek. Ik krijg vaak voorstellen, maar ik wil trouw blijven aan mijn filosofie van vrijheid en ongebondenheid. Wie slechts vier of vijf medewerkers heeft, behoudt trouwens het overzicht, alsook vertrouwen en vriendschap. Mensen zijn hier niet om geld te verdienen, maar uit liefde voor het vak, omwille van de passie vanbinnen. Voor nevenprojecten is het trouwens veel te vroeg. We bestaan amper vijf jaar, er valt nog genoeg bij te regelen. We moeten stap voor stap gaan. Wie rent, struikelt – en de draad weer oppakken kost veel moeite. Er is voor alles een moment, piccolo mi va bene.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content