Als moderedactrices van Vogue, Harper’s Bazaar en Elle een zonnebril of strandtas “very Saint-Tropez” noemen, dan kun je er niet omheen: het charmante vissershaventje aan de Franse Riviera is opnieuw superchic.

Heb je Fergie al gezien? Ze moet in de buurt zijn, gisteravond zat ze met David Hamilton in Les Caves du Roy.” De twee vrouwen van rijpere leeftijd op het terras van Club 55 zijn duidelijk ten prooi aan logomania: hun gelooide, cellulitisvrije lichamen vormen het bevoorrechte canvas voor een collectie dure initialen: een zonnebril van V(ersace), een tas van H(ermes) of L(ouis)V(uitton), een horloge van C(artier), een sjaal van C(hanel), delicate muiltjes van G(ucci)Social X-rays noemde Tom Wolfe dit soort vrouwen in The Bonfire of the Vanities: als je ze voor een lamp zet, kijk je dwars door hun strakgetrokken vel tot op het skelet…

In de haven, op het terras van het Tropeziaanse instituut Le Sénéquier, tuurt de jonge garde in de door Sonia Rykiel geïllustreerde cocktailkaart. Stuk voor stuk zien ze eruit alsof ze net van een fotoset van MarioTestino zijn weggelopen, en ze hoeven zelfs niet hard hun best te doen om hun Engels een tikkeltje ijzig te doen klinken, zoals Gwyneth, Jude en Matt dat deden in The Talented Mr. Ripley. Om het met de woorden van DJ Jackie van Les Caves te zeggen: “Ladies and Gentlemen, welcome to Saint-Tropez!”

In het begin van de jaren ’90 vertoonde de glamour van Saint-Tropez alle symptomen van een midlifecrisis. Op de Quai Frédéric Mistral maakten stijlvolle restaurants plaats voor pizzeria’s, Bretonse crêperies en lelijke T-shirtwinkels. De paparazzi foeterden dat de echte sterren zich niet meer lieten zien. En niemand was geïnteresseerd in foto’s van wie zich wél liet zien: klaplopers van de showbizz, net-niet-mooie meisjes die per se een ster wilden worden, overjaarse playboys op weg naar het olifantenkerkhof. En de onvermijdelijke Ivana Trump op een megalomaan, naar haarzelf genoemd jacht.

Zelfs Brigitte Bardot hield het voor bekeken. “Saint-Tropez is niet langer Saint-Tropez”, verklaarde ze in december ’94. “Alles is veranderd.” Officieel verkocht ze haar legendarische villa La Madrague in de Baie des Canebiers omdat ze te vaak in Parijs moest zijn voor haar stichting voor dierenrechten. Maar haar ruzie met burgemeester Jean-Michel Couve zal er ook wel voor iets tussengezeten hebben. Toen de burgervader een zaal verhuurde voor een conventie van jachtverenigingen, zwoer BB nooit meer een voet in Saint-Tropez te zetten zolang Couve de burgemeesterssjerp droeg.

Tussen ’93 en ’96 zagen immobiliënmakelaars zich genoodzaakt om de prijzen van de riante eigendommen op het schiereiland in de Méditerrannée gevoelig te doen dalen. Net zoals Juan-les-Pins en Cap Ferrat leek Saint-Tropez het slachtoffer van zijn eigen succes te worden, en alleen nog als magneet te werken op low budget toeristen die zich kwamen vergapen aan vergane gloriën in een pittoreske haven met meer kladschilders en levende standbeelden dan luxueuze jachten.

Maar kijk, een paar jaar geleden keerde het tij. Als Jack Nicholson zijn bejaarde knieën showt op de Quai Suffren, Elton John winkelt bij Paul & Joe in de Rue de la Ponche, John Galliano in pseudo-combatdress op een aanlegsteiger gesignaleerd wordt en een legertje paparazzi dagenlang op de Plage de Pampelonne kampeert om de blote borsten van Elle McPherson te kunnen vereeuwigen, dan kun je er donder op zeggen dat het oude piratenstadje opnieuw hotter dan hot is. Zelfs Roger Vadim, een van de stichters van het moderne Saint-Tropez, keerde terug, zij het postuum, om zijn laatste rustplaats te vinden op het lieflijke kerkhof vlakbij de Plage desGraniers. Een graf met zeezicht, als ultieme luxe kan het tellen.

Waarom de jetset Saint-Tropez opnieuw aan de boezem drukt, valt moeilijk te zeggen. De meest voor de hand liggende verklaring is dat het er mooi is. Probeer maar eens over een plek te schrijven zonder in clichés te vervallen als alle clichés kloppen: er is de architecturale eenheid van de pastelkleurige huisjes rond het Provençaalse haventje, de bijzondere lichtinval die op het einde van de 19de eeuw een aantal schilders daarheen lokte, en de schitterende ligging op de punt van een schiereiland, omringd met blonde stranden, wijngaarden en parasoldennen.

Maar mooi is niet genoeg, want Villefranche en Sanary-sur-Mer zijn ook mooi, maar de kans dat je er Giorgio Armani op een terras zult aantreffen is gering. Nee, wat Saint-Tropez zo aantrekkelijk maakt voor schoon volk is een geruststellend ons-kent-ons-gevoel. Want wat heb je eraan dat je mooi en rijk en machtig bent als je het niet kunt tonen aan lui die daar verstand van hebben. Mensen die ook mooi, rijk en machtig zijn dus. In dat opzicht is Saint-Tropez ideaal: het stadje is niet groter dan de Place de la Concorde en telt een handvol hotspots waar de happy few (gekroonde hoofden, grootindustriëlen, oude adel en jonge sterren) kunnen rekenen op het gezelschap van voldoende gelijkgezinden om zich behaaglijk tegenaan te schurken. Amerikanen vonden de Riviera altijd al olala – op de achtergrond begint een accordeon te spelen – en nieuwe rijkdom smacht naar oude glamour: ziedaar het geheim van Saint-Tropez.

Want geschiedenis en nostalgie heeft het stadje in overvloed. De traditie wil dat wie écht iets te betekenen heeft, Saint-Tropez vanuit de zee bereikt. Dat deed ook de beschermheilige van de stad, zij het in minder fortuinlijke omstandigheden. De legende wil dat Torpès oorspronkelijk een vertrouweling van de Romeinse keizer Nero was. Maar toen hij weigerde het christendom af te zweren, liet Nero hem folteren en onthoofden, waarna het lijk samen met een hongerige hond en een haan in een schuit gedeponeerd werd en de Arno afdobberde, tot het in 68 AD aan de Middellandse kust aanspoelde. Vroege christenen begroeven het lichaam van de martelaar en bouwden er een kapel op. Torpès verbasterde mettertijd tot Tropez en gaf zijn naam aan de plek waar hij gevonden werd. Een buste van de heilige Torpès is te bewonderen in de 19de-eeuwse kerk van Saint-Tropez, en wordt op 16 mei tijdens de jaarlijkse Bravade (een Provençaals feest) door de stad gedragen.

De eerste “vakantieganger” die bezweek voor de charmes van Saint-Tropez was een minister van Napoleon III; hij kocht er een kasteel. In 1887 dook de schrijver Guy de Maupassant er op. Die was helemaal weg van “die charmante en ongecompliceerde dochter van de zee… Het ruikt er naar vis, pekel en gesmolten teer. De schubben van sardines blinken op de straatstenen als parels.” In het kielzog van De Maupassant nam een aantal schilders tijdelijk hun intrek in Saint-Tropez: Paul Signac, de grondlegger van het pointillisme en les paintres lumières Bonnard, Vuillard, Derain en Vallaton. Matisse schilderde er zijn Luxe, Calme et Volupté, een titel die later gretig gebruikt zou worden als toeristische slogan voor de Côte-d’Azur. Werk van deze schilders is te bewonderen in het Musée de l’Annonciade, ondergebracht in een voormalige kapel en een van de meest representatieve verzamelingen van vroeg-20ste-eeuwse Franse schilderkunst.

In 1926 kocht de excentrieke schrijfster Colette haar zomerhuis La Treille Muscade. “Geen enkele weg doorkruist Saint-Tropez”, schreef ze. “Wie hier weg wil, moet op zijn stappen terugkeren. Maar wie zou hier weg willen?” Die mening deelde ze met haar vrienden Jean Cocteau en Saint-Exupéry, die op hun beurt vedetten als Mistinguett en Maurice Chevalier aantrokken. De flamboyante mantel- en degenheld ErrolFlynn gaf er legendarische feesten, verre voorlopers van de fameuze nuits blanches van platenbaas Eddie Barclay. Toen al vond je in Saint-Tropez “nepdokwerkerskroegen voor artiesten en rijke toeristen”. Anaïs Nin en Picabia waren er vaste klanten.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de platgebombardeerde haven volledig heropgebouwd, maar dan met cafés en winkels in plaats van loodsen. Juliette Gréco en de existentialisten van Saint-Germain-des-Prés maakten van Saint-Tropez hun zomerresidentie: over de zin van het bestaan piekeren kun je net zo goed onder een schaduwrijke palmboom. Maar het was het trio Vadim-Sagan-Bardot dat de mythe van het decadente Saint-Tropez onsterfelijk zou maken. Met Et Dieu créa la femme (1956), grotendeels gedraaid op de Plage de Pampelonne, lanceerde Roger Vadim niet alleen het Franse antwoord op Marilyn, maar ook een levensstijl. En in de slipstream van het wonderkind Sagan in haar Triumph R3 haastte blauw bloed ( Aly Khan, Soraya, Ira von Fürstemberg, de Windsors), miljardairs ( Günther Sachs en Ari Onassis), glamoureuze sterren ( Rita Hayworth, Romy Schneider) en zelfs heuse genieën ( Picasso en Orson Welles) zich naar dat kleine, geïsoleerde vissersplaatsje achter het Massive des Maures.

In Saint-Tropez werden de nieuwste modetrends gelanceerd: minuscule bikini’s in een onschuldig vichyruitje, goudkleurige riempjessandalen (de zogenaamde tropeziennes), golfoutfits in madrasruiten, sahariennes in de stof waarin de fameuze blauwe mannen van Noord-Afrika zich hulden. Als Bardot in een patchworkjurk made in Saint-Tropez verscheen, volgde heel Frankrijk.

Sindsdien is er veel veranderd. En niet alleen dat BB nu oud en rimpelig is en Claudia Schiffer en Naomi CampbellRomy en Bianca naspelen. Of George Clooney de nieuwe Errol Flynn is. Nee, het grote verschil is dat de echt invloedrijke residenten van Saint-Tropez niet langer fuifnummers als Eddie Barclay en Johnny Hallyday zijn, maar de grote patrons van het bedrijfsleven: Bernard Arnauld (LVMH), François Pinault ( Pinault-Printemps-Redoute), de invloedrijke Bretonse zakenman Vincent Bollore, en de Belgische financier Albert Frère. Ook jongere ondernemers die hun fortuin via het internet en de beurs vergaarden, vonden de weg naar Saint-Tropez.

De gevolgen bleven niet uit: villa’s die tot voor kort voor 20 miljoen van de hand gingen, halen volgens makelaar Olivier Le Quellec nu vlot 30, 40, 50 miljoen Franse frank. Naast gevestigde waarden als de Strelli-boetiek en het Atelier Rondini openden nieuwe winkels van Louis Vuitton en Tod’s de deuren. En er wordt opnieuw gefeest in hotel Byblos, Les Mouscardins (de nieuwe Michelinster), Le V.I.P. en de Bodega du Papagayo.

Maar het nieuwe codewoord is discretie. De nieuwe patrons komen vaak naar la Côte, maar voor kortere periodes. Ze genieten er van de zachte winters en in de zomer sluiten ze de gelederen tegen de 80.000 toeristen die het haventje overdag in een soort Mont-Saint-Michel transformeren. Pas na 23 uur barst het feest goed los en wannabees komen meestal van een kale reis terug: hoe duurder het gelag, hoe exclusiever de VIP-corners. Saint-Tropez wordt meer en meer een stad die leeft volgens twee snelheden: de geïnitieerden die weten wanneer je Au Gorille gaat ontbijten, en de anderen. En heb het vooral niet meer over Saint-Trop, dat is hopeloos vulgair, maar over le village

En boven dit alles zoeven dag en nacht de helikopters die ongeduldige vakantievierders naar hun dure villa’s brengen, waar prompt de airconditioning in gang wordt gezet, het tennisterrein verlicht, de jacuzzi verwarmd. In Saint-Tropez bewegen de dépanneurs van de EDF (het elektriciteitsbedrijf) zich van villa tot villa op een autoped. Een geëlektriseerde welteverstaan. En eenmaal ter plekke krijgen ze weleens de klacht te horen dat de elektriciteitsmeter in de kelder vloekt met de kleur van de muren…

Heeft een gewone sloeber dan helemaal niets te zoeken in Saint-Tropez? O jawel. Tussen begin oktober en eind mei is het heerlijk rustig op de Quai Jean Jaurès, dan vind je zelfs een plaatsje in “het paradijs”, de paar tafeltjes helemaal links op het terras van Le Sénéquier. Je moet het dan wel zonder het gezelschap van Giorgio Armani stellen en de witte wijn kost er hoe dan ook 40 Franse frank per glas, maar het paradijs, dat moet je nu eenmaal verdienen…

En als je geluk hebt, blaast de mistral niet en dan kun je langs het kustpad voorbij de Tour Veille tot aan de Plage Tahiti wandelen. Of de heuvel achter het havenstadje beklimmen tot aan de Citadel en het fraai gerestaureerde Château Borelli, vanwaar je een schitterende uitzicht hebt over het patchwork van terracotta daken. In de Rue de la Miséricorde leunt Marguerite met haar armen op de vensterbank: ze heeft ze allemaal zien voorbijparaderen, BB met haar vele aanbidders, Johnny op zijn knetterende Harley, maar ze was er niet echt van onder de indruk. Meer nog, in de zomer vertrekt ze tegenwoordig naar Piemont, waar haar familie vandaan komt. Haar huisje verhuurt ze dan aan een koppel uit Parijs, “voor een aardig prijsje”, snuift ze met voldoening.

Als hun hoofd er naar staat, bereiden les soeurs van Chez Fuchs op donderdag in hun gelijknamige restaurant des petits farcis. Daarvoor moet je een smalle trap op, door de keuken en voorbij de stuurse patronne met haar eeuwige sigaret in de mondhoek. Je eet er elleboog aan elleboog met vissers en bankiers, kladschilders en renteniers, maar de sardines farcies aux épinards et fromage en de artichauts à la barigoule smaken voortreffelijk.

En onder de majestueuze platanen op de Place des Lices klikken als vanouds de petanqueballen. In het door Gitanes-rook gepatineerde Café des Arts (oude zinken toog, koffiemachine uit de vroege Renaissance) zijn de muren halfhoog bedekt met kastjes waarin les saintes boules bewaard worden. Van de rockzanger Eddy Mitchell en televisiepresentator Michel Drucker, maar ook van Marius, gepensioneerd visser en secretaris van de club. En onder het genot van een glaasje pastis stel je met een intens genoegen vast dat Saint-Tropez buiten het seizoen nog altijd “luxe, calme et volupté” biedt, ook voor wie niet rijk, machtig en geheel cellulitisvrij is.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content