Rügen

Duitslands grootste eiland, onberoerde natuur met vuurtorens en krijtrotsen, wordt beschermd door wachtposten uit een rijk Hanzeverleden.

Verscholen tussen de bossen aan de Oostzee liggen de huisjes van de kunstenaarskolonie van Ahrenshoop, landschapsschilders die eind vorige eeuw de rieten daken, het water en de weidse horizonten schilderden. Met de fiets wil ik naar waar iedereen wil: de vuurtoren van Darsser Ort, het baken ver weg op de punt van het schiereiland. Open zee, het licht van de hemel, lege stranden. Een visser haalt een wijting boven. Als ik vraag hoe die vis in het Duits heet, zegt hij: “Hornfisch. Maar toen, ten tijde van Honecker, noemden we dat de paling voor de arbeiders.” Die tijd van toen is niet meer: Mecklenburg-Vorpommern is een van de nieuwe deelstaten waar de toeristische infrastructuur in volle bloei is. Een kust van beukenwouden, zandstranden en krijtrotsen, met gigantische natuurgebieden en Duitslands grootste eiland Rügen. Een vreemd en onbekend laagland, met dorpsnamen die Duits en Slavisch klinken. Vorpommern is afgeleid van het Slavische pomorje, het land aan de zee.

Als in een flits de kerktorens van Stralsund boven het water opdoemen, herken ik een van die vreemde schilderijen van Caspar David Friedrich, de grootmeester van de Duitse romantiek: twee geliefden op een boot, aan de einder het silhouet van een Hanzestad. Als een gotische schildwacht waakt Stralsund over de Baltische kust. Samen met steden als Lübeck en Wismar, Rostock en Greifswald, allemaal volgestouwd met baksteenrode kerken, stapelhuizen en patriciërswoningen, is ze de massieve trots van de Hanze, waarin zowel Duitse bonkigheid als Teutoonse kracht zijn bewaard. Het zijn rode reuzen, middeleeuwse skylines van ondernemingslust, een snoer van handelsnederzettingen die aan het eind van de waterspiegel oprijzen als de met vlaggen besmukte masten van een oorlogsvloot.

In Stralsund klimmen de trapgevels als kantelen van handelsburchten naar de wolken. Op de oude markt kijk ik naar de mercantiele rijkdom van het stadhuis en z’n pronkfaçade, die is versierd met stadswapens en twaalf sterren. “Dat is bijna de Europese vlag”, zegt mijn gids met enige overdrijving: “De Hanze is toch zowat de allereerste Europese Gemeenschap.” Even monumentaal zijn de Nikolaikirche, de Jakobi- en de Mariakirche: “Norddeutsche Baksteingotik”, verduidelijkt ze traag, op een toon die klinkt zoals de kerken zijn gebouwd, zwaar en massief als vestingen, even oninneembaar als de Duitse taal. Zelfs Albrecht von Wallenstein moest de belegering van de stad tijdens de Dertigjarige Oorlog opgeven. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Stralsund zwaar beschadigd, en veertig jaar DDR-onverschilligheid hebben het verval enkel versneld. Maar de stad is opnieuw ontwaakt, restaureert haar verleden en is klaar om door de Unesco als erfgoed van de mensheid erkend te worden. “Als Lübeck de kroon is,” zegt mijn gids bij het afscheid, “dan is Stralsund de parel van de Hanze.”

Onder de gewelven van het voormalige Katharinaklooster is het Meereskundemuseum ondergebracht: tussen zuilen en rode muren vertelt het huis over het leven langs de kust, over visserij, ecologie en klimaat. Er zijn fascinerende aquaria en koraalriffen, in het koor van de kapel hangt het skelet van een vinvis, achter glas schitteren de gouden sieraden van een vikingschat die op het strand is blootgespoeld. “Dit landschap is uniek”, staat er bij een kaart van het Nationalpark Vorpommersche Boddenlandschaft. Dat zal ik vlug merken als ik over de lange brug naar Rügen rijd: het golvende eiland bestaat uit landtongen en eilandjes, uit inhammen, meertjes en idyllische schiereilanden als Mönchgut en het winderige Wittow, uit landengten en witte stranden tussen water en water, overal water. Bodden heten ze in het Duits, die ingesloten baaien tussen wad en lagune, met zout water zonder getijden. Het is een landschap van zuivere luchten en een ongerepte natuur. Op het water dobberen zaagbekken, in de lucht zweeft een zeearend, en boven de bomen zie ik vier prachtige kraanvogels met hun trompettende roep. Het is het geluid van zomerse weemoed.

Ongerept? Tot voor kort brachten op het kleine eiland Vilm de DDR-bonzen afgeschermd hun luxueuze vakanties door. Maar op Rügen hebben de Ostseebäder Binz, Baabe, Sellin en Göhren hun honderd jaar oude façades terug opgepoetst. In een historistische mengelmoes rijgen villa’s en hotels zich langs de met knalrode strandzetels bevolkte kustlijn. Klassicisme staat er naast Jugendstil, barok naast gotiek. Alles is wit, de villa’s met balkons of veranda’s, het kuurhuis en de Zwitserse huizen. Zuilen, torentjes en gevels citeren de grillen van de geschiedenis. Een paar honderd meter priemt een Seebrücke in zee, de pier waarop het mondaine gezelschap van toen en nu heen en weer flaneert. Binz is een promenade tussen het strand en de voorbije eeuw. In een gasthof wil ik een hapje eten: eerst Mecklenburger Käsesuppe, dan is het kiezen tussen een Zanderfilet of Sauerfleisch mit Bratkartoffeln. Het klinkt minder verfijnd dan Franse gerechten, maar het is lekker en het maakt deel uit van een ontdekkingstocht door een land dat ons te weinig bekend blijft.

Vanuit Binz liggen alle uithoeken van Rügen binnen fietsbereik. Nergens anders zijn de eindeloze beukendreven zo harmonisch in het land gekerfd. Tunnels van lover zijn het, kaarsrecht of bochtenrijk, met achter iedere kromming een belofte. De zon dwarrelt op het asfalt. Die bomenrijen zijn het waarmerk van Mecklenburg-Vorpommern. Niet toevallig begint in Sellin de Deutsche Alleenstrasse, die pas eindigt aan de oevers van de Bodensee in het zuiden van Duitsland. Wie zoekt, vindt orchideeën. Bij Granitz bloeien witte tapijten van bosanemonen. Op het strand vind ik vuurstenen, in de velden staan hunnebedden. En tussen de waterlanden groeien wouden met beuken en eiken, vierhonderd jaar oude oerkrachten die de zee nooit heeft getemd. In het vissersdorp Vitt, met z’n witte kapel ingebed in een nauwe vallei aan zee, geurt het naar gerookte paling. Sappig en zacht, de lokale jenever is een opkikker. Op de noordpunt van het eiland waait de wind langs beide kanten. Langzaam draaien de twee vuurtorens, walsend in groen en rood, om elkaar heen. Kap Arkona, de Duitse Noordkaap, was ooit een Slavische cultusplaats. Ik wandel over de wallen van de Jaromarsburcht en kijk in de talrijke ogen van een houten beeld, van Svantevit, de vierhoofdige lichtgod en god der goden van de Slaven. Een bord leert me ook hun andere godheden kennen: Borevit met vijf gezichten, Baba, de enige vrouwelijke godheid die het heelal baart, en de oorlogsgod Rugievit.

De randen van het beukenwoud zijn wit. Waar de kustlijn van het Nationalpark Jasmund en de branding van de Oostzee elkaar nu al miljoenen jaren schuren, rijzen hier en daar blanke krijtrotsen steil uit het water omhoog: de Stubbenkammer torent 118 meter boven de zeespiegel uit, met kliffen als de Königsstuhl, die jaarlijks meer dan een miljoen bezoekers lokken. Natuurlijk kom ik voor dat ene beroemde schilderij van Caspar David Friedrich, waarvoor hij hier ergens inspiratie heeft opgedaan: Krijtrotsen op Rügen, met z’n drieën staan en liggen ze daar aan de rand van de grillige falaises. Het is romantiek op de rand van de kitsch. Was het de Königsstuhl of waren het de Wissower Klinken die model stonden? Het maakt niet uit, het is prachtig. Boven de afgrond ligt de schilder op z’n buik, z’n vrouw en broer turen dromerig naar de oneindig verre zee. Ook ik sta in dat schilderij en kijk mee, leg me neer zoals de schilder en kijk diep onder me naar de branding. Domweg lig ik hier romantiekertje te spelen en ik schaam me niet eens.

Hij schilderde rotsen en dode eiken, ruïnes en horizonten van Duitse steden. Ik wandel tussen de vervallen gewelven van Eldena, een monumentale kloosterruïne uit 1199: dat was de inspiratiebron voor zijn winterlandschappen, vlak bij Greifswald, waar de schilder is geboren. Dat is nog zo’n gotische wachter op het vasteland, ook een Hanzestad die is opengebloeid rond de kloosters van cisterciënzers, franciscanen en dominicanen. Bij haar stichting lag de stad aan de rand van de bekende wereld, daarachter lag Drakenland: niet voor niets staat de griffioen in het wapenschild van de Pommersche vorsten.

Greifswald, dat de tweede oudste universiteit van Noord-Europa bezit, bleef in de oorlog gespaard, maar de socialistische verwaarlozing heeft haar sporen nagelaten: het marktplein, rijkelijk versierd met burgerhuizen in gotiek, renaissance en barok, met gevels van geglazuurde tegels in rood, bruin en zwart, staat in de stellingen. Nog even en het gotisch zelfbewustzijn is ook hier opnieuw opgekalefaterd. Als ik naar de façades en torens van de Nikolai- en de Mariakirche omhoogkijk, worden de kerken op de schilderijen plots minder romantisch: massieve bouwwerken, ranke lijnen die naar de hemel klimmen, een eerbetoon aan de Middeleeuwen. De interieurs, baksteen in wit en rood, zijn versierd met elegante kleuren en krullen. Op de renaissancepreekstoel staan Luther en Melanchton gebeiteld, de strenge verkondigers van het woord gods.

Terug op Rügen vaar ik met de veerboot over woelige wateren naar Hiddensee, een zustereiland dat ze hier het söte Länneken noemen. Dit zoete landje, lang en smal en plat, maakt ook deel uit van het nationale park. Het is autovrij: hier wandel of fiets je door heide en duinen, langs strandjes en weiden, de haren wapperend in de wind. Aan de ene oever de zee, aan de andere kant een Bodden. Op het noordelijke schiereiland Dornbusch, tussen stuifduinen, rozenhagen en nog maar eens een vuurtoren, ligt in Kloster het huis Seedorn. De deuren staan open, het is een gedenkplaats voor Gerhardt Hauptmann, dramaturg en schrijver die hier jaren heeft gewoond. In de werkkamer, waar de oorkonde van de Nobelprijs is uitgestald, luister ik naar zijn stem. Op tafel ligt een bloemenkrans en het gedicht Die Insel. Zijn laatste wens was bij zonsopgang op het eilandkerkhof begraven te worden. Hauptmann slaapt er onder een immense zwerfkei. Ooit schreef hij in zijn dagboek: “Hiddensee is een van de lieflijkste eilanden, maar wees stil, stil, opdat het geen wereldbadplaats zou worden.” Gewis, dat het hier rustig en stil en vredig mag blijven voor de rest der tijden.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content