Ze was al in de zestig toen ze met “De Schelpenzoekers” ineens de status van bestsellerauteur verwierf. Zesenzeventig is ze nu, de ongekroonde koningin van de betere dameslectuur, en met haar Brits flegma en milde excentriciteit zou ze een van haar eigen heldinnen kunnen zijn. Zopas verscheen “Midwinter”, haar nieuwste internationale blockbuster.

Toen ik jonger was, fantaseerde ik weleens over het plegen van een roman. Geen literair meesterwerk, zo ambitieus ben ik nu ook weer niet, maar zo’n bestseller à la Judith Krantz of Jacqueline Susann, met een bloedstollend glamoureuze blondine op de cover en de titel in gouden reliëfdruk. Of nog beter, zo’n lekker dik leesboek waarmee een weldenkend mens zonder zich dood te schamen op de trein gesignaleerd kan worden. Het soort boeken dat Rosamunde Pilcher schrijft, bijvoorbeeld. Romantische fictie heet dat in het jargon, en zelf noemt ze het “lichte lectuur voor intelligente dames”.

In het Nederlands taalgebied is het genre vrijwel onbestaand; tussen Kristien Hemmerechts en de Boeketreeks gaapt een literair niemandsland. Maar in de Angelsaksische wereld heeft het altijd al gewemeld van de Catherine Cooksons, Danielle Steels, Belva Plains en Maeve Binchys, auteurs voor wie de literaire critici hun neus ophalen, wat niet wegneemt dat hun boeken gretig verslonden worden door miljoenen trouwe lezers.

Rosamunde Pilcher, geboren in Cornwall maar tegenwoordig thuis in Schotland, schreef al heel lang verhalen en luchtige romans, tot ze zich in ’87 aan een serieuzer boek waagde. De Schelpenzoekers werd een gigantisch succes en uitgebracht in 25 talen, net als haar volgende romans, September en De Thuisreis. In haar laatste, Midwinter, wordt het verhaal hoofdstuk per hoofdstuk vanuit het perspectief van een ander personage verteld. Gepensioneerde tweederangsactrice Elfrida trekt zich samen met recente weduwnaar Oscar terug in een afgelegen dorp in Schotland, waar vervolgens een gevarieerd gezelschap van dolende zielen aanspoelt. De verwaarloosde tiener, de gescheiden zakenman, de jonge vrouw gedumpt door haar getrouwde minnaar, allemaal zullen ze met hun verlies leren leven en troost vinden bij elkaar in het barre, maar inspirerende landschap van Schotland in de kersttijd.

Midwinter vertoont alle vertrouwde kenmerken van een Pilcher-saga: de mannen zijn lang, gedistingeerd en dragen handgeweven tweed, de vrouwen schikken hun haar voor de spiegel en spelen met hun parelsnoer terwijl ze praten. En altijd is er wel een knetterend haardvuur in de buurt en worden er heerlijke kopjes thee gezet. Niet echt míjn kopje thee, dacht ik toen ik aan het boek begon, maar gaandeweg werd ik meegezogen door de charme van Pilchers personages en haar hartverwarmende vertelstijl. Een Booker– of een Whitbread-prijs zal de taaie tante met het kurkdroge gevoel voor humor er wel niet aan overhouden, maar een Booksellers’-prijs is des te waarschijnlijker. Laughing all the way to the bank, heet zoiets in het Engels.

Uw personages zijn intelligente, welopgevoede mensen die in een beschaafd land wonen. Bestaat dit Groot-Brittannië nog wel?

Rosamunde Pilcher: Ik beweer niet dat ik een realistisch beeld van Engeland en Schotland geef, maar het is de wereld zoals ik hem ken. En ja, ik weet ook wel dat jonge, grimmige Schotse schrijvers een beetje op mij neerkijken omdat ik niet over de drugscène en straatgevechten in Glasgow schrijf, maar mijn wereld is net zo echt als de hunne. De mensen die hem in stand houden, zijn bijvoorbeeld vrouwen die zich uitsloven om het anderen naar de zin te maken, die houtblokken voor de open haard aanslepen en zorgen dat er altijd lekker eten in huis is. Daar is niets formidabels of heroïsch aan, maar het is een heel troostende, geruststellende manier van leven.

In uw boeken worden mensen ziek of krijgen ze een ongeluk, maar van verkrachting of kindermishandeling is geen sprake. Hanteert u een soort ethische code voor wat uw personages kan overkomen?

Als ik over dat soort dingen zou schrijven, zou het er met de haren bijgesleurd lijken. Ik ben geen sociaal werker, ik heb weinig ervaring met de rauwere aspecten van de maatschappij. Zelfs het stadsleven is mij redelijk vreemd, ik heb vrijwel altijd op het platteland gewoond. Niet dat ik mij niet bewust ben van de problemen van de huidige samenleving. Ik heb opgroeiende kleinkinderen. De problemen waarmee mijn personages te maken krijgen, zijn zo oud als het leven zelf.

U hebt een heel trouw lezerspubliek. Houdt u rekening met hun verwachtingen?

Nee, absoluut niet. Ik schrijf wat ik zelf leuk vind en als iemand anders er ook van geniet, zoveel te beter. Natuurlijk weet ik heel goed wie mijn lezers zijn. In de tijd dat ik nog luchtige niemendalletjes schreef, had ik een Britse uitgever die die boeken op een vreselijke manier op de markt bracht, met van die suikerzoete covers en bijna in het geniep, zoals pornografie. “Als je denkt dat je je verlaagt door mijn boeken uit te geven, doe het dan niet”, heb ik toen gezegd. “En als je het doet, doe het dan met een beetje stijl.”

Ik wist goed dat er een enorme markt voor dit soort boeken is: niet meer zo piepjonge vrouwen met een goede opleiding die iets onderhoudends willen voor het slapengaan, voor op het strand of in het vliegtuig. Die vrouwen zijn niet stom, je moet hen niet met een hoop onnozelheden om de oren slaan. De Schelpenzoekers kwam uit in de nasleep van het succes van Judith Krantz, Sydney Sheldon en consorten. Wat zij schrijven, is prima amusement, a jolly good laugh, maar de wereld van glitter en glamour die ze oproepen is zo buitensporig dat de modale lezer zich er niet mee kan identificeren. Volgens mij is dat de reden waarom De Schelpenzoekers zo’n bijval kende in de States. Pas daarna is dat succes ook naar Europa overgewaaid.

Judith Krantz en co moeten het vooral van de smeuïge seks hebben, iets wat in uw boeken totaal afwezig is.

Pas op, ik ben niet preuts. Niet in het minst zelfs. Oude dames zijn ook niet per se seksloos: je leert het niet af, bedoel ik… Maar ik behoor tot de generatie vrouwen die het niet gewend is uit bed te klappen. Het eerste grotemensenboek dat ik las, was Rebecca, en daarna kwam Gone With The Wind. De grote romantische love story’s dus, maar de schrijfsters gingen niet verder dan de slaapkamerdeur. Een fallische roman zoals Lady Chatterley’s Lover kwam trouwens meteen op de lijst van verboden boeken terecht. Nu kan het wel, natuurlijk, en er zijn schrijfsters genoeg die op zo’n manier over seks schrijven dat je er helemaal warm en gelukkig en extatisch van wordt. Maar zelf zou ik er niet veel van terechtbrengen, vrees ik. In De Schelpenzoekers heb ik wel een poging in die richting gedaan, maar het was allemaal nogal allegorisch en in mijn ogen ook een beetje geforceerd. Bovendien, de vrouwen voor wie ik schrijf, weten alles over seks, die maak je op dat gebied niets meer wijs. Dat mijn boeken zo goed verkopen, komt volgens mij ook doordat je ze zonder gêne aan je tienerdochters of kleindochters kunt doorgeven.

U geeft lezingen voor aspirant-schrijvers. Welke raad geeft u hen?

Dat de plot moet voortkomen uit de personages. Zelfs toen ik redelijk fluttige kortverhalen schreef, lag mijn sterkte in het creëren van levensechte protagonisten. De lezer moet het gevoel hebben dat hij een mens van vlees en bloed heeft leren kennen, dat ik hem meegenomen heb naar een nieuwe, onbekende plek. Zelfs van onbelangrijke karakters die maar even in een boek voorkomen, moet ik voor mezelf uitmaken hoe zij eruitzien, hoe ze bewegen, waar ze vandaan komen en wat hen drijft. Mijn inspiratie heb ik altijd dicht bij huis gevonden. Dat moest ook wel, want ik heb vier kinderen grootgebracht en ik kwam nooit in verre, exotische landen. Dat hoefde ook niet, want ik schrijf het best over wat ik door en door ken. Ik zou het bijvoorbeeld nooit in mijn hoofd halen om een verhaal te situeren op een plek waar ik maar een week met vakantie geweest ben. Akelig grondig ben ik.

Klopt het dat u bij voorkeur aan de keukentafel schrijft?

Sinds mijn jongste dochter het huis uit is, heb ik een heus kantoor met een bureau en een stopcontact voor Het Ding, mijn pc bedoel ik. Ik kan dubbel spatiëren, cursiveren en ik heb geleerd af te drukken voor ik de boel dichtgooi. Maar vroeger schreef ik inderdaad aan de keukentafel. Daar sloeg niemand acht op mij, het volstond dat ik in de buurt was. Maar zodra ik mij boven in een kamer opsloot, stond er wel een van mijn kinderen op de deur te bonzen.

Ik moet altijd lachen als ik hoor dat iemand zich terugtrekt om te gaan schrijven. Ik zou absoluut verlamd zijn als ik ergens in mijn eentje op een afgelegen plek zou zitten, zo van: “En nu moet ik een boek schrijven…” Geloof me, als je een boek in je hebt, zal het er wel uitkomen, ook al moet je het op het toilet schrijven. Ik schreef trouwens veel liever op een oude schrijfmachine dan op een pc. Daar kon je fijn op zitten rammen en dan met een zwierig gebaar de vellen eruittrekken. Dan had ik echt het gevoel dat ik iets verwezenlijkt had.

Bij u liet het grote succes lang op zich wachten. Was dat niet ontmoedigend?

De drang tot schrijven had ik al heel vroeg. Ik bedoel maar: ik wilde iets bereiken en omdat ik niet kon acteren, zingen of dansen en net niet goed genoeg schilderen, ging ik mij toeleggen op het schrijven. Ik had het geluk van op te groeien in een huis vol boeken en een tante in Philadelphia te hebben die ons in de oorlog in plaats van voedselpakketten de Ladies Home Journal toestuurde. Nu is dat een heel gewoon vrouwenblad, maar in die tijd verschenen daar de beste kortverhalen en voorpublicaties van romans in. Vooral door het bestuderen van de short stories heb ik de techniek van het schrijven geabsorbeerd: hoe je alle ballast overboord gooit en in 3000 woorden een compleet verhaal vertelt. Ik wist ook al heel vroeg dat ik van schrijven een broodwinning wilde maken, ik zag het als een manier om mijn onafhankelijkheid te veroveren.

Mijn eerste verhaal verkocht ik toen ik in het Verre Oosten bij de Women’s Royal Naval Service diende. Vijftien guineas kreeg ik ervoor, wat nu belachelijk weinig lijkt, maar voor een achttienjarige was het een fortuin. Sindsdien heb ik altijd genoteerd hoeveel ik met schrijven verdiende; al die kleine cashboekjes heb ik zorgvuldig bewaard. Ik beschouwde schrijven als een nederig soort huisnijverheid, zoals andere vrouwen handgebreide truien verkochten, bijvoorbeeld. Nog drie kortverhalen en dan kan ik de kinderen op een skivakantie trakteren, zo redeneerde ik toen. Het gaf mij een immense voldoening dat ik geld kreeg voor iets wat ik graag deed. En intussen kon ik thuis bij mijn gezin zijn. Voor het grote succes zich aandiende heb ik vele jaren koppig voortgeploeterd, maar dat gaf niet, want ik had altijd het gevoel dat ik vooruitging. En zo is mijn ambachtelijk geschrijf bijna ongemerkt tot een serieus bedrijf uitgegroeid, met een agent en een Amerikaanse uitgever. Hij was het die mij ertoe aanzette om een meer ambitieus boek te schrijven.

U was 62 toen De Schelpenzoekers een absolute bestseller werd…

Plotseling zei iedereen: ” This girl can write…” Dat was wat mij nog het meest plezier deed. Het gevoel dat ik het juiste pad gekozen had. Journalisten vragen mij vaak of ik niet vind dat het succes te laat kwam. Maar dat zou nogal ondankbaar zijn. Alsof je een cadeau krijgt en dan zou zeggen: ja zeg, daar had je wel wat vroeger mee kunnen aankomen. En nee, het vele geld maakte mij niet uitzinnig gelukkig. Integendeel zelfs, ik voelde het aan als een verantwoordelijkheid, een last bijna: Roz, hier moet je nu heel volwassen mee omspringen. Mijn man en ik zijn allebei rustige mensen, vrij van buitensporige verlangens. Zonder ons iets te kort te doen hebben wij altijd heel economisch geleefd. En ik ben er altijd tegen geweest om jonge mensen zomaar geld in de schoot te werpen. Mijn kinderen moesten leren hoe het is om te werken voor de kost.

Maar toen De Schelpenzoekers wereldwijd een bestseller werd, waren mijn kinderen in het stadium dat ze zelf een gezin wilden stichten en een huis kopen. In die zin was het dus een heel goede timing. Nu is er in Groot-Brittannië een wet die maakt dat je na een schenking aan je kinderen nog zeven jaar in leven moet zien te blijven, anders betalen ze zich blauw aan successierechten. Gelukkig had ik een slimme Schotse boekhouder die op een lumineus idee kwam. Ik had bij mijn uitgever een contract getekend voor twee boeken, en de rechten daarop heb ik aan mijn kinderen geschonken. In feite kregen ze dus twee blanco canvassen cadeau, maar dat draaide wonderwel uit. September en De Thuisreis werden een succes, en zo kregen mijn kinderen een prima start in het leven en kunnen mijn kleinkinderen nu naar de universiteit.

Ook in uw boeken bent u een gulle peetmoeder: de goeden en de waardigen is een happy end beschoren. Is dat uw levensfilosofie: dat het goede beloond wordt?

Ik wou dat het waar was, maar helaas, het leven is vreselijk onrechtvaardig. Soms heb ik zelfs de indruk dat de aardigste mensen het zwaarst op de proef gesteld worden. Ik ken families die het ongeluk schijnen aan te trekken, in die mate dat je op de duur denkt: alstublieft, niet opnieuw zij… En nee, mijn boeken hebben niet noodzakelijk een happy end. Maar ik probeer wel op een hoopvolle noot te eindigen. Want zo is het ook in het leven: als je echt totaal aan de grond zit, is er maar één uitweg. Naar boven. God helpt hen die zichzelf helpen, luidt het gezegde, en daar schuilt veel waarheid in. Ik heb een hekel aan mensen die maar blijven klagen. Daar wordt niemand beter van, integendeel, je jaagt er iedereen mee op de kast. Je hebt recht op één serieuze jammerklacht, en dan moet je jezelf bij het nekvel grijpen en weer overeind komen.

Het ene moment heb je alles, het volgende is alles kapot. Hoe ouder je bent, hoe meer je je ervan bewust wordt dat je voortdurend op het scherp van de snede leeft. Maar ik heb de indruk dat mijn generatie taaier is dan de huidige. Dat heeft natuurlijk met de oorlog te maken: mensen overleefden kampen, kropen vanonder het puin van hun platgebombardeerde huis en begonnen opnieuw. Zonder slachtofferhulp, zonder therapie. Als ik nu in de krant lees dat een politieagent in therapie moet omdat hij iets akeligs heeft meegemaakt, dan denk ik: ja kijk, als je zoiets niet aankunt, moet je maar niet bij de politie gaan. Daar ben ik best wel hard in. Anderzijds is het zo dat er nu veel meer van jonge mensen geëist wordt. In mijn kennissenkring alleen al deden twee tieners een zelfmoordpoging. Examenstress. In mijn tijd was dat allemaal veel simpeler: als je een zoon had die niet al te snugger was, dan kon die altijd terecht op de theeplantage van oom George. Voor dat soort mensen hadden wij in het Empire een onmetelijk afzetgebied…

In uw boeken stuurt u onaangename mensen zonder pardon de oceaan over, naar Amerika.

Daar horen ze thuis, haha. Nu ja, tegenover mijn Amerikaanse lezers is het natuurlijk niet erg aardig. Maar het is wel een handige manier om mensen uit een verhaal te doen verdwijnen. Zo’n akelige eerste echtgenote die wegloopt met een man die altijd maar paardrijdt, bijvoorbeeld. Ik schrijf heel graag over mispunten. Van die vreselijk zelfgeabsorbeerde vrouwen die doorlopend ontevreden zijn en alleen even opleven als ze duur kunnen gaan lunchen of kleren voor zichzelf kopen. Zo ken ik er wel een paar en ik amuseer me kostelijk door in mijn boeken wraak op hen te nemen. Dan schrijf ik alles wat ik in het echte leven niet durf te zeggen.

Uw zoon schrijft ook. Dat moet prettig zijn, je talent voortgezet weten.

Dat is zo en het verzoent me met het feit dat ik zelf straks misschien niet meer kan schrijven. We helpen elkaar ook wel bij moeilijke passages. Dan belt hij me op: “Ma, ik moet iemand op het vliegtuig krijgen, maar eerst moet hij nog van alles doen. Hoe krijg ik dat voor elkaar zonder er te veel bladzijden aan te verspillen?” Geef hem een lijstje mee dat hij op het vliegtuig kan nalezen, suggereer ik dan. Zelf consulteer ik hem weleens als ik bijvoorbeeld een conversatie tussen twee jonge mannen wil weergeven. Om het echter te doen klinken, bedoel ik.

Veel bladen willen een dubbelinterview met ons, maar daar ben ik niet meer voor te vinden. Een van de twee komt altijd meer aan bod en in zo’n dubbelgesprek praat je ook niet helemaal vrijuit, als je begrijpt wat ik bedoel. Robin is ook geen broekje meer, de man is verdorie vijftig. Hoog tijd dus om zich los te maken van zijn moeder. Als journalisten hem nu bellen voor een dubbelinterview zegt hij altijd: “We delen een naam, maar we ploegen elk ons eigen veld.” Wat een beleefde manier is om mensen met een kluitje in het riet te sturen. Van wie zou hij dat hebben?

Rosamunde Pilcher, Midwinter, Standaard Uitgeverij, 725 fr.

Linda Asselbergs / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content