Een eiland met een vuurtoren. Meer heeft een romanticus niet nodig. Of toch : een zachtwiegende heenreis en een klotsende retour.

Het is nog vroeg als we in stilte het rotsige pad afwandelen. Niets herinnert aan de voorbije mooie dagen : de capricieuze winden hebben hun zinnen deze nacht gekeerd en de hemel ontdaan van al zijn kleuren. De zee ziet er donker en onpeilbaar uit. Het eiland is doods en de gisteren nog zo talrijke zeevogels zijn door de strakke Buran het zwijgen opgelegd.

Pétak, de gids, legt de sleutel van onze vuurtoren onder een rots. Iedereen is in gedachten verzonken en de spaarzame woorden dienen enkel praktische doelen. Onder aan het pad vormt de betonnen aanlegsteiger een minihaven, die het vaartuig moet beschermen bij storm. De rubberboot dobbert rustig tegen de verweerde kade, terwijl aan de andere kant van de muur de zee haar witte tanden laat zien.

“Het wordt een ruwe rit”, zegt stuurman Neven in gebroken Engels. “Maak je geen zorgen, ik ben de beste skipper van Dalmatië”, voegt hij hier zonder op te kijken aan toe. En terwijl deze laatste woorden in mijn hoofd blijven nagalmen, stap ik met ingehouden adem het rubberbootje in.

Achter de centrale stuurkolom zijn de drie staanplaatsen van voet- en rugsteun voorzien. Ervoor één zitje, waar ik met een kort gebaar naar verwezen wordt. Er ontstaat een debat tussen Pétak en skipper Neven. De inhoud, die me op dat ogenblik een raadsel blijft, wordt me later meegedeeld : het regionale vaarverbod vanwege de storm versus een lunchafspraak met de andere gasten in Split. De lunch wint het.

Intussen dobberen we uit de beschermende enclave en gaan steeds heviger op en neer naar het snelle ritme van de donkere golven. Neven start de krachtige motor en geeft nog enkele onverstaanbare instructies aan de twee meisjes die hem op de staanplaatsen flankeren. Enkele seconden later zijn we in open zee, weg van de beschermende baai. Het inktzwarte water lijkt een levende massa door expressionistische winden geboetseerd. De baren komen uit alle richtingen. Een reeks botsende golven spoelt mijn koffer bijna overboord en smijten mij agressief van mijn zitje.

Wiegend naar Plocica

Twee dagen eerder. Terwijl we vanuit de prachtige havenstad Split vertrekken, is er nog geen vermoeden van die storm. Het rustgevende geluid van de bruisende boeggolf en de traag ploffende diesel begeleiden ons op de laatste etappe naar het kleine eiland. De visserssloep heeft nog een halfuurtje wiegwerk om ons van het eiland Korcula naar Plocica te brengen. Pétak geniet duidelijk van de verkoelende wind en staart neuriënd met haar melancholische Balkanogen naar het oplossende kielzog. Terwijl we onze eindbestemming naderen, reflecteren de golfjes de lage zon als nautisch vuurwerk.

De vissersvrouw Katarina (40) helpt haar man Anté (45) bij het aanleggen. Zij zijn verantwoordelijk voor dit eiland, waar tot 1989 nog twee gezinnen woonden. Die van de vuurtorenwachter en zijn ondergeschikte. Uiteindelijk werden de bakens geautomatiseerd, al blijft er wel een man verantwoordelijk voor de infrastructuur van zijn eiland.

In de wederopbouw na de Balkanoorlog heeft Kroatië de toeristische kaart getrokken. Het openstellen van de unieke vuurtorenlocaties voor gezinsvriendelijk ecotoerisme is daarvan een voorbeeld. Een langetermijnvisie resulteert in een milieuvriendelijke basisinfrastructuur die tot inspiratie van de bezoeker kan dienen en respect voor de verblijfsomgeving afdwingt.

Kort na ons komt een razendsnelle rubberboot over de golven gegleden. Skipper Neven en zijn jonge vriendin stappen aan land, gitaar en wijn in de hand.

“Alle vuurtorens hebben, door hun ligging op eeuwenoude vaarroutes een rijke geschiedenis en een waaier van avondvullende mysteries”, vertelt Anté. “Plocica heeft met zijn twee gezonken Romeinse galjoenen en een boom die spontaan begon te groeien als gevolg van een zelfmoord, voldoende stof om de gelegenheidsduiker en spokenjager te lokken”, voegt hij er glimlachend aan toe.

Die avond genieten we van de ondergaande zon bij een schitterend openluchtmaal van vers gevangen vis, brood en lokale wijn. Neven ontpopt zich tot een allround troubadour, terwijl wij met concepten als broederschap, gezinsgeluk en eer de wereld verbeteren, tot diep in de nacht.

De eerste en de laatste dag

Een traag, in de ochtendzon opwaaiend glasgordijn wekt me met een wisselend lichtspel. Geen menselijk geluid verstoort mijn trage ontwaken. Iedereen is vroeg in de ochtend vertrokken om een naburig eiland te bezoeken, een lam te roosteren en mij een Robinson-gevoel te laten ontwikkelen.

Tijd om te verkennen : een smalle wenteltrap leidt me naar de top van de woonst waar in een torentje het lichtbaken huist. Vanuit dat kraaiennest overzie ik mijn schrale rots van kust tot kust. De helft van het hellende eiland loopt met een gepolijst rotsstrand uit in zee. Aan de andere kant eindigt het eiland abrupt met een steile klif.

De panoramische horizon is zelden leeg. Haast overal is er land aan de overkant. Al dan niet vast. Ertussen varen visserssloepen, zeiljachten en de occasionele ferry in de verte voorbij.

De lente heeft de natuur in haar greep. Honderden smaragdgroene hagedissen betwisten elkaars territorium en belagen de grauwe wijfjes. Kleurige insecten brommen me voorbij en de vele keutels verraden de verborgen activiteit van een konijnenkolonie.

De zeevogels houden me wél in de gaten. Een kaal appendix van het eiland is dichtbevolkt door talrijke soorten zeevogels die om het luidst een plaats onder de zon tot de hunne uitroepen. Ik laat hun wat hun toebehoort en installeer me op het strand. Golfjes breken aan mijn voeten. En ook in het water bruist het van leven. Transparante garnalen en scholen minivisjes worden opgeschrikt door grotere exemplaren met al even grote eetlust. Een gecamoufleerde inktvis wordt plots zichtbaar als hij zich terugtrekt voor een voorbijwandelende krab. Mijn verwondering kan niet op en ik laat de uren wegglijden in de trage liveshow van de natuur.

In de keuken vind ik alles voor mijn middagmaal. Opvallend is de afwezigheid van beschavingsgeluid. Voor een stadsmus als ik wordt dit haast een benauwende stilte, waarbij ik iedere tand van het broodmes door de korst hoor knagen en mijn eigen kauwen en slikken als een luisterspel kan beschouwen.

Zintuigen werken anders wanneer ze vrij zijn van geciviliseerde afstomping. Op vakantie smaakt het brood beter, het gras is groener en de warmte blijkt zoveel aangenamer dan thuis. Alleen zijn ervaar je maar nadat de tijd is gevorderd en de afwezigheid van alle anderen onwennig begint te worden. Het duurt dan ook een poos voor ik werkelijk het eilandgevoel begin te ervaren. De vrijheid en ongeremdheid die het kan induceren vergt echter meer tijd dan ik hier krijg. Want deze eerste is meteen de laatste dag.

Ik zal morgen het voorrecht hebben om met de rubberboot de hele terugtocht te mogen meevaren. Niet alleen vrij van het saaie comfort en de voorspelbaarheid van de grote ferry, maar vooral met een vooruitzicht op een langere nacht. Ik pak mijn materiaal met het vaste voornemen me hier ooit voor langere tijd aan de zuiverheid en rust over te geven. Intussen verheug ik me op de boot van morgen en de grootse lunch die in Split wacht.

Ik vervloek mijn slechte zeilvest

Gisteren verheugde ik me nog op de tocht per rubberboot. Maar nu ben ik nat tot op het bot en snak naar adem terwijl het water van mijn gezicht gutst. Ik krijg amper de kans om terug op mijn zitje te klauteren of de volgende oplawaai komt eraan en smakt mijn drijvende koffer met kracht tegen mijn scheen. Die eerste golven maken meteen duidelijk dat mijn goedkope zeilvest amper geschikt is om op herfstige zondagen met de chihuahua te gaan wandelen.

Dan splijt de zee open, verdwijnt de horizon en liggen we heel even rustig, diep tussen twee dreigende, donkere watermuren, die een halve seconde later ongenadig op ons neerklappen. Mijn ogen hebben de tijd niet om het zoute water te verwerken of de volgende golf duwt me alweer van mijn plaats. Ik besef plots dat geen van ons een reddingsvest aanheeft. Maar ik heb geen tijd om de gedachte vast te houden, want we klimmen acht voet hoog op de volgende golf, om er aan de andere kant met een boosaardige klap af te vallen en meteen de volgende in te boren. De zee is letterlijk bikkelhard en ik voel me als een voddenpop op een mechanische stier. Mijn rug lijkt gebroken door die laatste dreun.

Terwijl ik dacht dat ik een geprivilegieerde zitplaats had gekregen, begrijp ik nu dat de staanplaatsen de enige houding bieden om de klappen in de benen op te vangen en het hoofd boven water te houden. Het geweld is onaflatend en ik vervloek mijn slechte vest, slechte conditie en het ontbreken van Xanax in mijn zenuwstelsel. Maar alweer vallen we van de volgende waterkolos terwijl een zijdelingse golf mij bijna in tweeën plooit.

Er was me gezegd dat deze rit vier uur zou duren. Wanhopig zoek ik naar een houvast en vind die uiteindelijk onder aan het zitje : een handvat dat ik de volgende zes uur niet meer zal loslaten. Die lunch halen we niet. n

Tekst en foto’s Michel Vaerewijck

De stilte is haast benauwend, mijn eigen kauwen en slikken kan ik als een luisterspel beschouwen.

Geen menselijk geluid verstoort mijn trage ontwaken.

Dan splijt de zee, verdwijnt de horizon en liggen we heel even rustig, diep tussen twee dreigende, donkere watermuren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content