Het schijnt dat de spoorwegen niet meer goed functioneren. Treinen komen vaker te laat dan op tijd, vertelt mij het Onvergelijkelijke Meisje, dat haast elke dag kriskras door het land spoort. Zij zegt dat een en ander zo gammel verloopt dat je soms bang zou zijn om nog de trein te nemen.

Grillig toch, met alle filemiserie, dat een land niet in de ijzeren weg investeert maar hem laat degenereren. Dat komt natuurlijk doordat grijpgrage kereltjes hun eigen belang laten prevaleren op het algemene. Als mensen hun beklag doen over het spoor dan probeer ik dat niettemin te relativeren en verwijs naar Adolf Hitler, van wie gezegd werd dat hij de treinen in Duitsland weer volgens het boekje liet rijden. Spoedig bleek dat men behalve die klokvastheid een en ander op de koop toe moest nemen.

Zelf rij ik de laatste tijd weer vaak en gretig met de trein, na er door omstandigheden jarenlang uit te zijn weggebleven. Ik haast mij dan tsjoeketsjoekend naar deze of gene verafgelegen stad in het koninkrijk, voor het plezier van de beweging, voor het genoegen koeien en mestkarren gezwind aan mijn raam voorbij te zien glijden en te kijken naar de mensen op de trein, altijd weer diezelfde mooie, geile en ook sluwe mensen, die ik steeds liever gadesla en die mij beroeren, al was het maar door de fascinatie waarmee zij naar een foto in een magazine kijken. Het was een van de betere beslissingen in mijn leven, naast minder fortuinlijke, om een appartement te kopen binnen wandelafstand van het station, vanwaaruit ik gemakkelijk strooptochten kan ondernemen en in geen tijd het station Brussel Nationaal bereik, dat zoals bekend vlot doorreist naar de Galapagos of naar Avery Island – wat ik een prettige naam vind en waar tabasco vandaan schijnt te komen.

Vandaag stap ik af in een stad in de provincie, waar ik een gebouw heb ontdekt dat mij bevalt, een gebouw met een ruigheid die je eerder zou verwachten in een wereldstad. Het is grauw en dreigend en klauwt met zijn kantelen in de helderblauwe lucht. Uit zijn keldergaten komt een geur als uit de boeken van Charles Dickens. Op de bellen staan tongbrekende namen, hoewel de laatste bewoner het pand waarschijnlijk allang heeft verlaten. Uit sierlijk gekalligrafeerde letters blijkt dat hier ooit, in vooroorlogse tijden, ‘van 8 tot 12 u. en 2 tot 6 1/2’ iets te doen moet zijn geweest. Naar dat iets heb ik het raden.

Vanwaar toch komt mijn voorkeur voor het vervallene en het oude, boven het afgewerkte en het pas gebouwde ? BEKENDMAKING, lees ik op een aanplakbiljet dat kleeft tegen een van de ramen. Het meldt dat hier binnenkort een appartement met garages zal verrijzen na slopen van bestaande bebouwing. Dat vind ik jammer, zoals ik alles jammer vind dat verdwijnt om nooit meer terug te keren, tot niemand nog weet wat hier gezegd en gebeurd is, bijvoorbeeld op 17 februari 1950 om 5 u. 45, toen buiten poedersneeuw viel en een verre kreet was te horen.

Tegen een belendend raam hangt een bloedrode affiche waarop Kruisweg der ongeborenen staat en daaronder, witgekalkt : Boetevaartkomitee. Ook stokoud, aan de ‘progressieve’ spelling te oordelen. Ik wend mij af en wandel door bevolkte straten, alleen. Alle mensen hebben kids en echtgenoten en chihuahua’s en ze kijken naar mij, als ik alleen op een terras ga zitten en mijn pannenkoek bestrooi met suiker. Zij denken dat ik eenzaam ben wellicht maar mijn alleenigheid is zelfgezocht en nodig. Dat ook zij alleen zijn, hebben die mensen nog niet begrepen.

’s Avonds, op weg terug naar huis waar men gelukkig op mij wacht, speelt het liedje door mijn hoofd dat dochterlief in de kleuterklas leerde :

Rik-ke-tik-ke-tik, het rééégent

Op mijn rode jas

In de grote plas.

Honderd keer achtereen heeft zij het gezongen, zodat het zich in mijn hoofd heeft genesteld en ik het er moeilijk uitgeschud krijg. Als ik het vaak genoeg zeg, krijgt het iets geheimzinnigs en bezwerends.

Op de trein ben ik getuige van de zon die ondergaat. We rijden de bloedrode bol tegemoet die langzaam naar beneden zakt terwijl rechts van mij ijskoud de maan verrijst. De onwrikbaarheid waarmee deze hemellichamen hun baan beschrijven, treft mij. Ik voel mij een radertje in een kosmisch klokkenspel dat bezig was voor ik geboren werd en dat zal doorgaan als ik er allang niet meer ben, tot niet meer gesproken wordt over de Champions League en over de Nikkei Index. Tot niet meer gesproken wordt tout court.

Rikketikketik, zeg ik. Het meisje naast mij kijkt even op. Verdiept zich dan weer in haar boek, met de eigenaardige titel Islamitische geometrische patronen zelf ontwerpen en maken.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content